Waarom God mens werd (boek 2, hoofdstuk 12-17)
un de institutie
Om het ambt van Middelaar te volbrengen moest Christus mens worden. De door de zonde van God vervreemde mens kon niet weer met God verenigd worden tenzij er een Middelaar was. Nu was het noodzakelijk dat deze Middelaar zelf God zou zijn. Gods majesteit moest zelf tot ons afdalen om erfgenamen van de hel te maken tot erfgenamen van de hemel! Door een heilige broederschap tussen Hem, de Zoon van God die waarachtig mens werd, en ons zou het Zijne het onze worden en het onze het Zijne. De gemeenschappelijke menselijke natuur van Hem en ons is het pand daarvan dat wij mede-erfgenamen zijn met Hem. Door de Immanuël — God met ons — is er een nabuurschap gegeven, een hechte verbondenheid die ons een krachtige hoop geeft. Niemand anders dan de mens-geworden Zoon van God had ons met God kunnen verzoenen. Wie anders dan God alleen kan de dood overwinnen.? En wie anders dan een echt mens kan de dood als straf op de zonde ondergaan.? Zo is Hij dan gekomen als vervulling van de beloften van het oude verbond, als de grote zoon van David.
Dat Hij ook mens geworden zou zijn als er géén zondeval had plaatsgevonden, is een ongebonden en ongegronde bespiegeling. Vele schriftplaatsen wijzen er uitdrukkelijk op dat Hij kwam om de Vader met ons te verzoenen. In dit verband bestrijdt Calvijn de opvattingen van Osiander. Ook als de Christus nooit met het menselijk vlees bekleed was geworden, had de eeuwige Zoon van God Koning kunnen zijn over de engelen en mensen. De vleeswording van het Woord is uitsluitend als reaktie op de zondeval van de mens te zien (2, 12).
Verder is van belang te onderstrepen dat Christus het waarachtige wezen van het menselijk vlees heeft aangenomen. Hij is echt, voluit mens geworden. Niet met een hemels lichaam of in een of andere schijngestalte, niet als een vermomde God heeft Hij Zich over de aarde begeven. Hij was moe, kende honger en dorst en is in alle dingen, gelijk als wij, verzocht geweest — doch zonder zonde (Hebr. 4 : 15). Tegenover de Manicheeën en Marcion handhaaft Calvijn de waarachtig menselijke natuur van Christus: ij is werkelijk zaad van David en Hij heeft echt vlees en bloed uit Maria aangenomen. Dit sluit niet in dat Hij dan ook zondig zou zijn. Voortgebracht te worden door een mens is op zichzelf niet onrein of zondig. Alleen als gevolg van de zondeval worden mensen in zonde ontvangen en geboren. Zo heeft Maria Gods heilig Kind Jezus gebaard. Al de volheid Gods woonde
in Hem lichamelijk, zonder dat het eeuwige Woord werd ingesloten in een eindig lichaam. (2, 13).
De Christus heeft sinds Zijn menswording twee naturen in één Persoon. De goddelijke en de menselijke natuur hebben geen verandering of vermenging ondergaan. Hij bleef die Hij was — waarachtig God — en Hij werd wat Hij niet was — waarachtig mens. In de kerkgeschiedenis is hiervan veel afgeweken (Nestorius, Eutyches, Calvijns tijdgenoot Servet). Met overtuiging sluit Calvijn zich aan bij de beslissingen die door de grote oecumenische concilies gehouden zijn (met name Chalcedon, 451). Christus bezit van nature wat wij slechts als geschenk verkregen hebben. Wij mogen kinderen van God zijn door adoptie, maar Hij is het van nature, vanwege Zijn wezen en krachtens eeuwige generatie. (2, 14).
Het drievoudig ambt
Als Middelaar, waarachtig God en waarachtig en rechtvaardig mens, is de Christus toegerust tot Zijn grote taak om zondaren zalig te maken. Hij doet dat door middel van Zijn murws triplex, Zijn drievoudig ambt van Profeet, Koning en Priester. In het Oude Testament blijkt dat de heilige zalfolie voor deze drie ambten in gebruik was. Christus is bij uitstek de Gezalfde, maar bij het Hoofd vandaan wordt de zalving over al Zijn leden verbreid. In Zijn profetische leer ligt de hoofdsom van alle wijsheid. Jesaja 61 noemt Hem als door God aangestelde Profeet. Zijn Koningschap is geestelijk en eeuwig, niet van wereldse snit en afkomst (Joh. 18 : 36). Als gelovigen moeten we onze hoop dan ook opheffen tot in de hemel en de volle vrucht van deze genade eerst in de toekomende eeuw tegemoet zien. Nü is er nog een harde krijgsdienst onder het kruis. Maar na de krijgsdienst wacht de triumf. Intussen is de Koning bij ons in het strijdperk van dit leven. Christus regeert zó dat Hij al wat Hij ontvangt van de Vader deelt met ons. Zijn geestelijke rijkdommen vloeien over op Zijn arm volk.
Christus' koningschap vindt plaats gedurende een interim. God regeert in deze tussentijd door Zijn tussenkomst (1 Kor. 15 : 24, 28). Maar eens zal Zijn ambt in de verdediging van de Kerk vervuld zijn. De Herder-Koning draagt ook de ijzeren scepter waarmee Hij de vijanden verbrijzelt. De laatste handeling van Zijn Koningschap zal het eeuwig oordeel zijn.
Dan is er ook het priesterlijk ambt van Christus. Het doel en nut daarvan is dat Hij door Zijn heiligheid God met ons zou verzoenen. Als Priester moest Christus een smetteloos Middelaar zijn. Om dit ambt te vervullen moest Hij met een zoenoffer komen. Zo werd Hij tegelijkertijd ook offerande. Wij zijn in onszelf bevlekt en met schuld bedekt, maar in Hem zijn we nochtans priesters en mogen onszelf en al het onze aan God offeren.
Naast het volbrachte offer is er ook de voortdurende voorbede van Christus. Het vertrouwen van het gebed en de rust van het geweten zijn op het priesterlijk werk van Christus gebaseerd. (2, 15).
Het ambt van Verlosser vervuld
Buiten Christus rust op de zondaar altijd de toorn en de vloek Gods. We moeten dus alles zoeken in de Naam Jezus, de enige Naam onder de hemel gegeven tot zaligheid. Omwille van de zonde stond God als Vijand tegenover ons. En tóch komt Hij met Zijn barmhartigheid ons vóór. Gods goedertierenheid en vaderlijke liefde zijn slechts in Christus te omhelzen. Buiten Jezus is Gods hand tot ons verderf gewapend. Immers, de hoogst rechtvaardige God kan de ongerechtigheid in ons niet beminnen. Maar wat het Zijne is in ons, wil Hij niet verderven. Zijn liefde gaat vóór de verzoening in Christus uit, maar een vaste gemeenschap met God is alleen in Hèm te vinden. Wanneer God van eeuwigheid de Zijnen heeft liefgehad in de Zoon en we toch lezen dat we 'eertijds vijanden' waren, dan kunnen we met Augustinus spreken van een wonderlijk samengaan van beminnen en haten.
Alhoewel Christus de door de zonde gebrachte scheiding heeft opgeheven door de ganse loop van Zijn gehoorzaamheid, was toch in het bijzonder Zijn dood de losprijs. Vandaar dat in de twaalf artikelen, waarin alleen de kern van de zaak genoemd wordt, meteen van de kribbe van Bethlehem naar het kruis van Golgotha wordt overgegaan. Die geboren is, Die geleden heeft. Twee geloofsuitspraken in één (levens-)adem. Temidden van gruwelijke kwellingen heeft Christus nóg voor ons wilen zorgen. Zijn dood brengt ons eeuwig leven. Hij stond voor de rechtbank van Pontius Pilatus om óns te bevrijden van het hemels tribunaal. Het is dan ook veelzeggend dat Christus niet in een oploop door rovers vermoord is, maar officieel gerechtelijk gevonnist. Hoewel Hij met de misdadigers gerekend is. (Jes. 53 : 11), werd door Pontius Pilatus Zijn onschuld betuigd. De kruisdood als vervloekte dood wijst er op dat Christus tot zonde gemaakt is om zó de kracht van de zonde te onderdrukken en te breken. Het geloof grijpt de vrijspraak in Christus' veroordeling en de zegen in Zijn vervloeking. Zo bezien is zelfs het kruis nog een triumfwagen (Col. 2 : 14).
Door te sterven heeft Christus de dood verzwolgen. Hij doodt onze leden die op aarde zijn — we worden in het geloof met Hem mee begraven om op te staan tot een nieuw leven.
De nederdaling ter helle verklaart Calvijn als: et gevoelen van Gods gestrenge wraak. Daarnaast wijst hij op andere opvattingen, bijvoorbeeld dat de kracht van Christus' dood is doorgedrongen tot de doden in het wachthuis, het zogenaamde voorgeborchte der vaderen (1 Petrus 3 : 10). Christus heeft de smarten des doods ondervonden. Toch kan niet gezegd worden dat God toornig op
Hèm was, maar Hij heeft wel alle tekenen van de toorn en straf Gods ondergaan. Christus was wel degelijk bevreesd voor deze toorn Gods: ijn menselijke ziel was van vrees vervuld, hoewel Hij ook in smart en angst marig bleef. In Joh. 12 : 27-28 ziet Calvijn een verwardheid zonder onmatigheid. Het geloof moet verder over kruis, dood en begrafenis van Christus heenspringen: e overwinning van ons geloof is pas in Zijn opstanding gelegen. Door de opstanding doet Zijn dood haar kracht en wordt de verdienste van Zijn volbracht werk ons toegepast. Wij worden door Zijn opstandingskracht wederom geboren tot een levende hoop en we ontvangen in Zijn opstandingslichaam een onderpand van onze zalige opstanding op de jongste dag.
Verder verdiept het geloof zich in Christus' hemelvaart. Daar is Zijn Koninkrijk pas goed aangevangen. Zijn lichaam is boven alle hemelen verheven, terwijl tegelijkertijd Zijn kracht is verspreid tot de einden der aarde. Met Augustinus moet onderscheid gemaakt worden tussen de tegenwoordigheid van Zijn majesteit (die is overal) en die van Zijn vlees (op één bepaalde plaats).
Christus is gezeten aan de rechterhand van de Vader. Alles is aan Zijn wil overgelaten. Hij is de Voorzitter van de hemelse vierschaar. Het geloof wint hieruit grote vrucht:
— de toegang tot het hemels koninkrijk is ontsloten. In ons Hoofd bezitten wij de hemel. — Hij is bij de Vader tot groot voordeel van ons. — In Zijn macht ligt ónze sterkte en roem.
Dan overdenkt het geloof Christus' wederkomst. Zijn rijk is immers nu nog enigszins verborgen op aarde, verhuld onder de nederigheid van het vlees. Maar Hij komt, Hy komt om de aarde te richten! Het laatste en beslissende oordeel ligt in handen van deze goedertieren Vorst. De Voorbidder zal toch niet verdoemen degenen die Hij onder Zijn hoede heeft.? Zo vindt het geloof alles, maar dan ook alles in Christus. (2, 16).
De zaligheid verworven
Terecht wordt gezegd dat Christus de genade Gods en de zaligheid voor ons verdiend heeft. Niet dat het woord 'verdienste' zó zou moeten worden opgevat dat Christus slechts een werktuig of dienaar zou zijn. De Middelaar is geen middel... Maar de Zoon van God is er toe voorbeschikt om mens te worden. Hij is gepredestineerd tot Middelaar. Alleen door Gods welbehagen heeft Christus iets kunnen verdienen. Zijn verdienste staat dus ónder Gods barmhartigheid. Het raadsplan tot verlossing is opgekomen vanuit Gods grondeloze barmhartigheid. Binnen dit raadsplan is de weg van verzoening in Christus ingesteld, opdat niets Gods liefde in de weg zou staan. De gekwetste Majesteit Gods werd door Hem verzoend. Christus heeft de schuld betaald door zelf tot een vervloeking te worden en Hij heeft een eeuwige gerechtigheid aangebracht. Hij had het niet nodig iets te verdienen voor zichzelf, zoals Petrus Lombardus en scholastieke theologen leren. Zo'n opvatting is pure dwaasheid. Christus heeft integendeel zichzelf vergeten en weggecijferd. Dat God Hem naar Zijn mensheid verhoogd heeft, is geen loon naar verdienste, maar alleen de in het raadsbesluit vastgelegde volgorde via het kruis naar de kroon. De verdienste van Christus komt echter alle mysterie dat God mens werd. Het geloof feest — viert, verwondert zij zich over het gelovigen ten goede (2, 17).
Wanneer de Kerk Kerstfeest — Christusziet kribbe en kruis, maar ook nederkomst en wederkomst in samenhang. Het is de blijmoedige en ootmoedige behjdenis van het geloof: Dit is een getrouw woord, en alle aanneming waardig, dat Christus Jezus in de wereld gekomen is, om de zondaren zalig te maken, van welke ik de voornaamste ben." (1 Timotheüs 1 : 15).
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 januari 1985
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's