In den beginne
(37)
, , ...£, n de HEERE zeide tot Kaïn: aar is Habel, uw broeder? En hij zeide: k weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? ..." Genesis 4 : 8—12
„En Kaïn sprak mei zijn broeder Habel...". We hoorden van de mens en zijn broeder. We zagen Kaïn, die zijn gezicht' laat zakken, die zijn broeder Habel niet meer in de ogen wil zien, omdat de HEERE God keek naar Habel en-diens offer... En dan gaat de HEERE Kaïn achterna. Hij spreekt met hem. Hij wil zijn gezicht opbeuren... En dan — geeft Kaïn dan antwoord aan God? Nee, daarvan horen we niet. Wanneer Kaïn nu spreekt, is het met zijn broeder. Zijn broeder — we zeiden: dat is het sleutelwoord, tot zevenmaal toe, in deze geschiedenis. En Kaïn sprak met zijn broeder. Waarover? We weten het niet... In het Hebreeuws horen we letterlijk: En Kaïn zeide tot Habel, zijn broeder...
„...en het geschiedde, toen zij in het veld waren, dat Kaïn tegen zijn broeder Habel opstond, en hem doodsloeg". En het geschiedde! Voor de tweede maal in Genesis 4: nü gaat er wat gebeuren. We houden de adem in. En weer is het Kaïn, die het initiatief neemt, zoals ook bij het offer dat het geval was. Beide broers zijn in het veld en dat wil hier zoveel zeggen als: bij de ouders vandaan, waar geen getuigen zijn en waar geen hulp is. En in twee woorden wordt het getekend, in twee woorden slechts...
Kaïn stond op. Hij stond op tegen zijn broeder Habel. Er is het opstaan hier, dat niet de opstanding is zoals van de Paasmorgen: het opstaan tot het leven. Het omgekeerde vindt hier plaatse het opstaan tot de dood. Er is de opgeheven hand, omhoog geheven. Er is Kaïn, die nu zijn broeder moet aanzien om hem te raken. Hij staat op en is hoog boven Habel, een grote broer en een hoog opgeheven hand...
En Kaïn sloeg hem dood. Wij kijken er nauwelijks meer van op. Wij hebben te veel gedode medemensen gezien: in werkelijkheid, via het wereldnieuws, moord en doodslag. Wij kijken er niet echt meer van op.
De dankzegging zegt het uit: Welgelukzalig is de mens die op U vertrouwt. Een levenslange oefening op de leerschool van de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. Daarom zal mijn mond des Heeren
Maar Kaïn — voor het eerst zag hij een dode. Een vraag is: hoe wist hij eigenlijk dat hij zijn broer kon doden? Heeft hij niet moeten zoeken om te ontdekken, dat niet het slaan op armen of benen, maar het raken van de hals of het hoofd de dood van Habel tot gevolg zou hebben? Ja, hoe wist Kaïn dat hij als mens doden kon? De ontdekking wordt in diepe eenvoud ons verhaald: Kaïn en zijn offer zag de HEERE niet aan. En daar is het vuur, het ontbrandt, het gezicht vervalt, de blik is naar beneden en naar binnen gericht. Geen antwoord aan God, en dan een woord tot Habel, terwijl ze het veld inwandelen. En daarop de ontlading van de gevoelens, het opstaan. Ja, het opstaan tegen God, Die verkiest. Het is het opstaan tegen Hem, Die we niet kunnen raken. Zodat we dan de broeder treffen...
En Habel, die we toch al niets hoorden zeggen, zal nooit meer op aarde iets zeggen. Doodstil ligt hij op de donkere aarde. En Kaïn kan de opgeheven hand laten zakken. Nu hoeft hij niet meer aan te zien hetgeen God hem wilde laten zien...
„En de HEERE zeide tot Kaïn..." Kunnen wij deze woorden — op dit moment en op deze plaats — verstaan? We zouden kunnen verwachten dat de jonge geschiedenis van de wereld hier zou ophouden met verder te gaan. Kunnen wij verstaan, dat de HEERE tot Kaïn begint te spreken, dat Hij weer hem opzoekt en opnieuw hem achterna gaat? Waar is Habel, uw broeder? De vraag opnieuw aan de mens: Adam, waar zijt gij? Kaïn, waar is uw broeder? In beide gevallen weet God het antwoord, maar Hij vraagt. Hij wil het antwoord van de mens zelf horen. Waar is de mens gebleven, wanneer hij te hoog heeft gegrepen en daarin zo diep is gevallen?
„En hij zeide: Ik weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? " Bij de doodslag wordt nu de leugen gevoegd: ik weet het niet! Wie moet het dan wel weten op aarde? Weet ik waar Habel is? ! Ben ik soms de hoeder van mijn broeder? ! En daarmee zegt Kaïn zelf — ja, hij spreekt het uit! — wat hij voor zijn broeder had behoren te zijn: een hoeder, een bewaarder. Dus toch een herder, zoals Habel zelf was voor zijn kleinvee. Dus toch had Kaïn als landbouwer tegelijk ook een herder moeten zijn...
Wat is een hoeder naar de Schriften? Hoeden of behoeden is het bewaren of beschermen, zodat van buitenaf geen dreigend gevaar kan binnendringen en tegelijkertijd betekent dit hoeden de zorg, dat van binnenuit iets schoons zich kan ontplooien. Wanneer dus Kaïn een hoeder van zijn broeder behoort te zijn, dan houdt dat in, dat hij Habel zal beschermen voor het dreigende en vijandige van buitenaf en tegelijk dat hij het opbloeien van het leven van Habel niet in de weg zal staan, dat hij hem het leven gunt wanneer de HEERE Habel en zijn offer aanziet. Hoeden — dat is dus naar twee kanten: het is de broeder beschermen tegen gevaren en het is het leven van de broeder tot bloei
laten komen. En wie weten wil wat een hoeder, een bewaarder mag doen voor zijn broeder, die leze en spelle Psalm 121, waar getuigd wordt van de Bewaarder Israëls, Die niet slaapt noch sluimert. Die bewaart van alle kwaad. Die de ziel bewaart. Die de uitgang en de ingang van de pelgrim bewaart...
Ben ik dat .soms — een hoeder.? Zie, de mens en zijn broeder, die de zwakke is, als een morgenwolk, een voorbijgaande damp. Nu zegt Kaïn het zelf met zoveel woorden: hij toont nu dat hij wel degelijk de blik, die de HEERE op Habel wierp verstaan heeft, dat hij, als oudste, als mens op aarde, de hoeder van zijn broeder zal zijn. Hij weet het en hij verraadt zich in zijn woorden, zoals altijd de mens zichzelf verraadt wanneer God hem.een vraag stelt...
„En Hij zeide: Wat hebt gij gedaan.? Daar is een stem van het bloed van uw broeder, dat tot Mij roept van de aardbodem." Habel is dood, en Kaïn zou kunnen denken dat met de dood van een mens alles is afgelopen, dat de zaak als afgedaan kan worden beschouwd en dat de twist de wereld uit is. Maar — er is nu een stem, een stem van het bloed van Habel, een stem, die van de aardbodem roept tot God.
De stem van het bloed. In het Hebreeuws staat het woord voor bloed in het meervoud geschreven. Wij kennen dat niet, maar hebben dit meervoud te verstaan als het met geweld vergoten bloed, dat uit de vele wonden wellicht stroomde. En dit bloed heeft een stem. Zó spreekt Habel nadat hij gestorven is: een roep, een schreeuw, een kreet naar de hemel, omhoog, vanaf de adama, de akker. Een schreeuw tot God is het. Immers — het leven, het bloed als het leven, behoort alleen aan God en waar het bloed van de mens vloeit door moordenaarshand, daar tast de moordenaar het eigen bezit van God aan. Kaïn wilde God raken, hij raakt Habel, en zo raakt hij toch God Zelf. We kunnen dus inderdaad God raken. Niet rechtstreeks, maar in het doden van onze broeder. Zoals ook we Hem Hefhebben in de liefde tot de zwakke broeder, een van deze minsten...
De stem van het bloed is tot Mij gekomen — tot Mij! Er is dus iemand, die de stem hoort - daar op het veld, waar geen hulp is en waar geen getuigen zijn, daar in de eenzaamheid waar geen mens het ziet en geen haan er naar kraait: „tot Mij!" zegt de HEERE. Geen mens kan zijn broeder werkelijk uit de weg ruimen en met de dood is het niet afgelopen. De dood is geen einde. Nooit is de dood het einde. Altijd een begin ook: voor Habel is de dood het leven met God eeuwig, en voor Kaïn is Habel's dood 'het begin, ja — van welk leven.?
Om»te beginnen is het dit leven voor Kaïn: at de HEERE hem toespreekt, opnieuw. En dan spreekt God, zoals we in Israël ook de bloedwreker horen spreken: Wie des mensen bloed vergiet, zijn bloed zal door de mens vergoten worden; want God heeft de mens naar Zijn beeld gémaakt" (Gen. 9:6). Het bloed van Habel roept om recht, om gerechtigheid, om vergelding, om wraak, om genoegdoening. Het bloed roept, dat dit op aarde niet mag gebeuren zonder gevolgen. Het mag niet zijn: and erover, het is gebeurd en nu gaan we over tot de orde van de dag. Nee, de stem van het bloed is gekomen tot Hem...
„En nu zijt gij vervloekt van de aardbodem, die zijn mond heeft opgedaan, om het bloed van uw broeder van uw hand te ontvangen". Kaïn, gij zijt vervloekt. Herinneren we ons nog hoe dit alleen tot de slang werd gezegd in de hof: ij zijt vervloekt (Gen. 3 : 14).?
Niet tot Adam en niet tot Heva werd dit gezegd, maar tot de slang en daarna over de aarde (Gen. 3 : 17). En nu is het tot Kaïn gezegd, als enige keer tot de mens gezegd: ervloekt. En dat houdt in: ooit rust. nergens thuis, altijd opgejaagd, geen plaats dan verstoten tot tussen hemel en aarde. Vervloekt — het is een plaats, zoals het kruishout, een hout van vloek van schande.
Kaïn is vervloekt van de aardbodem. Daar klinkt een beweging in: van de aardbodem wég... De aarde wil Kaïn niet meer dragen en kan hem ook niet meer verdragen. Want de aarde — als een levende persoon hier voorgesteld — heeft zijn mond opengedaan en het bloed van Habel ontvangen en ingedronken. De aarde protesteert, zo horen we hier, en wil deze mens niet langer dragen. We hebben verstaan hoe de aarde — zes maal treffen we dit woord adama, akker, in deze geschiedenis — gevloekt is omwille van de mens. En Kaïn was geroepen de dienaar van de aarde te zijn. De akker wilde niet zonder de mens en de mens niet zonder de aarde zijn. De akker is de grond, waarop de mens bestendig wonen kan. Zó is de aarde gegeven: niet als een woestijn, niet als een steppe, waar het een voortdurend heen en weer trekken is. Zó wil de aarde gegeven zijn als het land der levenden, opdat het de mens wel ga in het land, dat hem de HEERE, zijn God, gegeven heeft. En nu — de akker, gevloekt om de mens, schreeuwt zelf vanwege het vergoten bloed. De aarde is verontreinigd en vervuild. En zo wordt ons hier voor ogen gesteld, levend, onvergetelijk: zoals Kaïn spreekt en opstaat tegen Habel, zó roept het bloed en staat de akker op tegen Kain...
„Als gij de aardbodem bouwen zult, hij zal u zijn vermogen niet meer geven; gij zult zwervende en dolende zijn op aarde." De aarde staat op tegen Kaïn in een vloek: vervloekt van de aardbodem is hii, van de aarde weg moet hij. En dat blijkt hierin: wanneer Kaïn de aarde bebouwen gaat, dan zal deze niet langer zijn vermogen, dat is: zijn kracht, geven, maar deze inhouden. En Kaïn zal zwervende zijn op de aarde...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's