In den beginne
(36)
Genesis 4 : 1 — 7 (vervolg)
De toorn van Kaïn ontsteekt en plots staat hij in lichterlaaie, vlammen van woede en afgunst, van nijd en jaloezie, slaan hem uit. En zijn aangezicht verviel. Wij zouden zeggen: hij liet zijn gezicht zakken. Ja, maar dan met een diepere betekenis: hij kan het niet meer aanzien, hij wil dit ook niet meer aanzien, hij wil zijn broeder Habel niet meer onder de ogen komen en niet meer in de ogen zien... En hij vindt, dat hij daarin gelijk heeft. Hij brandt van nijd...
„En de HEERE zeide tot Kaïn: Waarom zijt gij ontstoken...? "
Opmerkelijk is, dat God nu spreekt tot Kaïn. Laten we .ons diep verwonderen... Zoals bij Adam en Heva, gaat God Kaïn achterna in diens val, en dat wel heel letterlijk:
in het ver-val-len van zijn gelaat. God spreekt met Kaïn. Hèt wonder! God spreekt tot. Kaïn, die nu de zwijger is, en die — als het aan hem ligt — geen woord hierover meer horen wil... Het vuur brandt van binnen en vindt gretig al maar nieuw voedsel, totdat de brand zal uit-slaan en Kaïn zal doen, wat hij eerst alleen nog denkt en wat daarna op zijn gezicht te lezen valt: uit de weg met deze broeder! Maar daarmee bedoelt hij ten diepste: deze God van mijn broeder kijk ik nooit meer aan... En de HEE-RE zeide tot Kaïn: ...waarom is uw aangezicht vervallen? Zo ziet God nu Kaïn aan. Want wanneer de HEERE een mens aanspreekt, ziet hij hem in de ogen. Kaïn echter laat zich niet. in de ogen en niet in het hart zien. Het gezicht is naar beneden gekeerd, hij heeft het laten zakken en zo blijft het, wat hem betreft. Waarom — Kaïn? Waarom dit vuur van binnen en deze ogen naar beneden gericht en eigenlijk naar binnen gericht om slechts dat vuur te zien, hoe het om zich heen grijpt bij je en hoe je je erdoor laat verteren? Waarom — zo vraagt de HEERE aan Kaïn...
„Is er niet, indien gij weldoet, verhoging? en zo gij niet weldoet, de zonde ligt aan de deur". Wèl doen — als Kaïn nu wel doet, als hij het nu goed vindt, dat God de ogen slaat op zijn broeder, dat Hij kijkt naar wie Hij wil — is er dan geen verhoging? Ja, verhoging van Kaïns gezicht, dat hij liet zakken. Omhoog dat gezicht — zoals een vader zijn mokkend kind bij de kin vat, en het gezicht opheft: Kijk me aan... Verhoging — is dat hier niet een opgebeurd en daarom opbeurend gezicht, een breken van de spanning, een glimlach ook, een traan van vreugde: dwaas, die ik was en ben, om me zo te laten gaan en te laten meeslepen...
Maar weet wel, Kaïn, zo gij niet weldoet, dat de zonde aan de deur ligt. Ook juist het omgekeerde valt hier te lezen: dan ligt gij aan de deur van de zonde. En dat is duidelijke taal: één stap, en dan de volgende, en het vuur grijpt snel om zich heen. Als een wild en verscheurend dier loert de zonde op haar prooi. Dé boze gaat rond, als een briesende leeuw, zoekende... Er is op het laatst geen blussen meer aan. En daarom: Kaïn, hóóg je gezicht. Zo waarschuwt hem de HEERE...
En deze waarschuwing klinkt uiteindelijk in de woorden: Zijn begeerte is toch tot u, en gij zult over hem heersen". Deze woorden zijn moeilijk om te verstaan. Gewoonlijk worden ze in verband gebracht met de zonde. De begeerte van de zonde is toch tot u, maar gij moet over de zonde heersen. Zijn begeerte, zo lezen we. Maar het woord voor „zonde" is vrouwelijk. Haar begeerte, zou er dan moeten staan. Er is een andere uitleg van deze woorden, die we trouwens ook al bij Calvijn aantreffen. Het moet opvallen, dat deze woorden, die spreken over begeerte en over heersen, ook in Genesis 3 : 16 voorkomen: en tot uw man zal uw begeerte zijn, en hij zal over u heerschappij hebben". Daar — in Genesis 3 — de verhouding van de man en zijn vrouw, en hier — in Genesis 4 — de verhouding van de man en zijn broeder. Zijn begeerte — dat betekent dan: e begeerte van Habel... Hij is, als jongere broer, als Habel de zwakkere, op Kaïn gericht. Hij hangt aan Kaïn, hij vraagt Kaïns zorg en liefde. En Kaïn zal over hem heersen, zoals vader Adam heersen mocht over de dieren, dat wil zeggen: erantwoordelijk-zijn in een dienend heersen. Zó zal Kaïn heersen door te zijn een hoeder van zijn broeder. Ja, dat zal hij zijn! Als oudste broeder zal hij heersen door te zorgen voor zijn jongere broeder, deze Habel, dit broertje... En het is met déze woorden, dat de HEERE Kaïn waarschuwt... En zo zien we voor onze ogen: e mens en zijn broeder!
Wellicht een tweeling: de mens en zijn broeder zijn natuurlijke rivalen, zo weten we uit ervaring. Gaat het ooit zonder spanning tussen die twee: Jacob en Ezau, Jozef en zijn broer, en ook dat andere broederschap, dat in Christus is: Petrus en Paulus? Broeders van hetzelfde huis — kunnen ze eigenlijk op aarde wel samen wonen? Wanneer ze beiden even oud, even sterk, even wijs, even rijk, even gelovig, even hardwerkend, even goed voor hun ouders zijn — hoe kan dan de een een hoeder zijn voor de ander, die ook zichzelf wel redden kan?
Het licht der Schriften straalt vanuit Genesis 4 nu over onze werkelijkheid. Twee kinderen zijn het, maar zozeer verschillend. Kaïn is de oudste, de hoofdpersoon, dé zoon van zijn vader tot in het beroep. Onmiskenbaar de oudste. En daarnaast is er Habel, zo zwak als een damp, Habel, de broeder. Van hem weten we eigenlijk geen woord, we zien hem niet handelend optreden. Zelfs bij het brengen van het offer doet hij, om zo te zien, zijn grote broer na... Kaïn en Abel...
En dan gebeurt het. Het gebeurt voor onze ogen. Het onverwachte, het schokkende, het onberekenbare, het onvermoede. Het gebeurt in de woorden: n de HEERE zag Habel en zijn offer aan. God keek naar de zwakke, Hij liet Zijn oog vallen op de jongste, en niet op de oudste. Ons hart, het is op slag één laaiende vraag: aarom? ! Alstublieft, zoekt u de reden niet in Habel. En ook niet in Kaïn. Beiden — en dat is zichtbaar — brengen een offer. De HEERE keek naar Habel. Hier valt ten diepste één woord slechts te spreken. En het is dit woord uit het hart van de Torah: ...Ik zal genadig zijn, wie Ik genadig zal zijn, en Ik zal Mij ontfermen, over wie Ik Mij ontfermen zal" (Ex 33 : 19). Of met de vroege profeten: ...want het. is niet gelijk de mens ziet; want de mens ziet aan wat voor ogen is, maar de HEERE ziet het hart aan" (1 Sam. 16 : 7).
Eenvoudig gezegd — maar dit is nu juist op aarde hoogste wijsheid — mag de HEE-RE toch zien naar wie Hij wil? Mag Hij het oog laten vallen op Israël en niet op één der andere volken? Hier zien we het woord „verkiezing": de HEERE ziet naar Habel... En deze verkiezende blik vraagt het beslissende van Kaïn. Namelijk om niet zijn gezicht te laten zakken, maar het hoofd op te heffen, en: te zien, zoals God ziet naar Habel! Dezelfde kant heen te zien. De HEERE ziet naar Habel, om mede ook Kaïn naar Habel te laten zien, om mee-te-kijken, om oog te krijgen voor de broeder. Opdat Kaïn een hoeder zou zijn van zijn broeder!
En wanneer Kaïn nu kijken zou, dan zou hij het kunnen zien: iets van het geheimenis Gods in deze wereld. Dat Hij het zwakke van deze wereld — Habel — heeft uitverkoren om het sterke te beschamen. God betrouwt het zwakke toe aan de hoede van de sterkere. Als Kaïn dat nu eens zien wilde... God verkiest het zwakke der wereld om het sterke te beschamen, opdat beider roem, die van Kaïn en van Habel, zou zijn in de HEE-RE. Wanneer we deze blik van God naar het zwakkere niet meegezien hebben, hebben we dan ooit het Evangelie werkelijk mogen verstaan?
Kaïn wil niet kijken, hij kijkt naar binnen. Hij slaat van zich af en treft daarin straks de zwakkere. En zo gaat het door, heel de lange wereldgeschiedenis buiten de hof. De mens staat op tegen zijn broeder. En waarom? Kaïn roept: waarom kijkt God niet naar mij? Het geheim van de levende God is, dat Hij wel naar Kaïn kijkt, maar: via zijn broeder! In zijn broeder ziet God Kaïn aan. Je bent als oudste en als sterkste de hoeder van de broeder... Kaïn wil het niet zien...
En dan — de schok van de wereldgeschiedenis. Dan neemt God Zelf de gestalte van de zwakke en geringe aan. Jezus Christus, Zoon van God èn Zoon des mensen — zie, het Lam van God... En de blik van de eeuwige God rust op deze Habel, deze Verachte en Onwaardigste onder de mensen, een Man van smarten... Veracht was Hij en wij hebben Hem niet geacht. Wanneer God Je-£us Christus en Zijn offer aanziet, dan — o, dan móet Kaïn toch wel zien en vallen voor de verkiezende liefde Gods! Of — hij valt met betrokken gezicht in een bodemloze afgrond, in een buitenste duisternis. Want laten wij allen dit ene bedenken: wanneer Kaïn straks Abel doodt — en dat kan ook betekenen voor ons: dood-kijken of dood-zwijgen — dan leeft Abel, maar doodt Kaïn zichzelf. Wie niet zien wil hoe de blik des Heeren rust op Jezus Christus en Zijn volkomen offer, die stort zich met een brandende afgunst in een eeuwig verderf.
De Heilige Israëls kiest en verkiest en Hij vraagt van ons niet anders, dan met Zijn keuze in te stemmen. Tégen onszelf in. Tégen Kaïn's gevoelens in. Om zo een broeder, ons door God toevertrouwd, te mogen hoeden en daarin zelf te leven...
Maar — er is toch nog een vraag. Immers — de Hebreeënbrief spreekt ook over Abel. En wel als volgt: Door het geloof heeft Abel een meerdere offerande Gode geofferd dan Kaïn..." (Hebr. 11 : 4). Dus toch: en méérdere offerande? En we zien de rook al weer omhoog gaan, en zie, daar staat Abel, de rechtvaardige. En ja, Kaïn, de goddeloze. En weer kunnen we denken, dat we er „uit" zijn: r zijn twee soorten van mensen ter wereld, en wij kunnen ze indelen... Er is Abel, de vrome jongen, en er is Kaïn, de moordenaar in spe... Maar — wat we niet kunnen zien is het eigenlijke geheim: oor het gelóóf heeft Abel geofferd Door het geloof!
Wat is geloof? Abel heeft in zijn offer alles aan God overgelaten. Hij was daarin, zoals hij heette: als een damp... Kaïn, en dat komt openbaar, heeft ergens op gerekend, hij heeft geofferd om aangezien te worden. Door het geloof offeren: dat is niet bidden of onze plannen doorgang mogen vinden, maar het is het leven verliezen in de grondtoon: Uw wil geschiede... Het is eenvoudig: God God laten in ons offer. En is dat niet het geloven in Jezus Christus, de Gekruisigde en Opgestane?
En wanneer God in Christus naar ons ziet en het licht van Zijn vriendelijk aangezicht in het leven van de Paasmorgen over ons doet lichten, dan, ja, dan zien we in dat licht een Habel, een broeder... Om een hoeder voor hem te zijn, hem als een hongerige te voeden, als een dorstige te drinken te geven, als een vreemdeling te herbergen, als een naakte te kleden, als een gevangene te bezoeken. Want — , , Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan" (Matth. 25 : 40).
Kaïn — waarom is uw aangezicht ververvallen? Waarom sterven — en niet leven?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 oktober 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's