Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Gods éénheid en drie-éénheid  (boek 1, hoofdstuk 10-14)

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gods éénheid en drie-éénheid (boek 1, hoofdstuk 10-14)

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

UIT DE INSTITUTIE

(3)

Eenheid

Zo als God Zich openbaart in de wereld, af van de behandeling van Gods genade in Christus — maar wil een korte samenvatting geven van hóe Hij is in Zijn goedheid en gestrengheid als Bouwmeester en Onderhouder van deze wereld en wie Hij is in Zijn éénheid en drie-eenheid. In plaatsen als Exodus 34 : 6 wordt ons Gods werkelijke aanschijn als in een beeld te zien gegeven, vooral vanuit de Gods-naam JHWH, HEE-RE: ijn eeuwigheid. Wie Hij is in Zichzelf èn hoe Hij is jegens ons, Zijn deugden van barmhartigheid, genade, trouw, heiligheid, gerechtigheid en waarheid. Deze openbaring van God noodt ons tot de vreze Gods en daarna tot vertrouwen op Hem (I - 10 - 1, 2).

De Schrift stelt telkens weer de éne God tegenover de vele afgoden. Ook is er een voortdurende afwijzing van de beeldendienst. Van hieruit komt Calvijn tot een bestrijding van Rome. God wil niet onder de gestalte van een beeld vereerd worden. Alle eer die aan een beeld wordt betoond, wordt zonder meer aan God onttrokken. Nu maken de roomsen wel onderscheid tussen douleia

(beelden-dienst) die wèl en latreia (beeldenverering) die niét geoorloofd zou zijn, maar dat is slechts een woordenspel (I, 11 en I, 12, 2, 3). Ook het beroep op het tweede concilie van Nicéa (787) kan niet baten — hier hebben de toenmalige theologen namelijk 'walgelijke zouteloosheden' gedebiteerd. Die 'eerwaarde vaders' hebben zichzelf alle geloofwaardigheid ontzegd door de Schriften zo kinderlijk te behandelen of zo goddeloos uitéén te rijten (I, 11, 14, 15, 16).

Nu is het wèl zo dat in de bijbel God soms in mensengedaante verschijnt of de Geest in de gestalte van een duif. Dergelijke verschijningen mogen worden gezien als voorafschaduwing en weerspiegeling van de incarnatie, de vleeswording van het Woord (I, 11, 3).

Calvijn wijst het gebruik van beelden als 'boeken der leken' af, stelt daartegenover het rechte onderwijs door Woord en sacramenten. De voornaamste oorzaak van het maken van beelden is ongeloof. 'Het verstand van de mens is om zo te zeggen een werkplaats, waar voortdurend afgoden gemaakt worden.' De Geest van de mens verwekt het afgodsbeeld als een god naar eigen inzicht, zijn hand brengt het ter wereld. Zo wil men de presentie van God op een vleselijke wijze vastleggen en garanderen. (I, 11, 8).

Beeldhouwkunst en schilderkunst zijn gaven van God en dienen daarom zuiver en wettig gebruikt te worden. In de kerk hebben we genoeg aan de geheiligde beelden van Doop en Avondmaal, 'waardoor onze ogen zó naarstig behoren te worden in beslag genomen, dat ze niét zoeken naar andere, die door het vernuft der mensen gemaakt zijn.' (I, 11, 12, 13).

Triniteit

Het hoofdstuk over de drie-eenheid Gods is bij Calvijn zeer uitvoerig. Het wordt in deze samenvatting niet op de voet gevolgd. Het gaat de reformator in hoofdzaak om het volgende:

— God is oneindig en geestelijk. Er zijn niet twéé eeuwige oerbeginselen (zo de Manicheërs), terwijl er geen lichamelijke, vleselijke voorstellingen van God mogen worden gekoesterd (zo de anthropomorfïeten, die vergeten dat de bijbel in zijn mensvormig spreken over God zich aanpast aan ons begrip) (I, 13 - 1).

— deze enige God is Vader, Zoon en Geest. In de Vader hebben we met God Zelf te maken, maar ook in de Zoon (God voor de tweede keer) en ook in de Geest (God voor de derde keer). Het is van de grootste betekenis voor het geloof te belijden dat God Zelf onze Schepper is (tegenover de ketter Marcion), dat God Zelf onze Verlosser is (tegenover de ketter Arius), dat God Zelf woning maakt in ons hart (tegenover de ketter Macedonius en de z.g. pneumatomachen). De Zoon is niet maar een schepsel, de Geest niet slechts een kracht. Er blijft echter onderscheidenheid binnen de eenheid: de Zoon heeft niet uitverkoren, de Vader heeft niet aan het kruis geleden, de Zoon is niet uitgestort zoals de Geest.

— Calvijn fundeert deze leer als volgt: ) door de schriftbewijzen te noemen voor het God-zijn van de Zoon, zowel uit O.T. als N.T. (o.a. Ps. 45 : 7, Jes. 9 : 5, 6, Jer. 23 : 6, Richt. 6 : 7, 13, Hos. 12 : 5, 6, Gen. 32 : 29, 30, 1 Cor. 10 : 4, Jes. 25 : 9, Mal. 3 : 1, Rom. 9 : 33, 14 : 10, Ef. 4 : 8, Joh. 12 : 41) - en voor het God-zijn van de Geest Hand. 5:3, 4, Jes. 6; 9, Hand. 28 : 25, Jes. 63 : 10).

b) door te wijzen op de goddelijke werken die door de Zoon en de Geest worden verricht, de goddelijke eigenschappen die hen - toegescheven worden, de goddelijke verering die hen wordt gebracht. — De reformator is van mening dat allerlei niet bijbelse, maar grieks-wijsgerige begrippen die rondom het dogma van de drie-eenheid zijn gesmeed in de strijd van de oude kerk, niet gemist kunnen worden. Het gaat om woorden als Persoon (hypostase), Wezen (essentia), Natuur (fysis). Zolang dergelijke termen dienstbaar zijn om ketterijen te ontmaskeren, zouden ze slechts tot grote schade achterwege gelaten worden.

— niet uitputtend, maar wel vrij breed worden ketterijen weerlegd o.a. die van M. Servet (de drie Personen zouden slechts uitwendige vormen van God zijn, de geesten van de gelovigen van éénzelfde substantie als God) en van anderen die stelden dat alleen de Vader in eigenlijke zin God was, maar de Zoon en de Geest slechts in afgeleide zin, omdat zij het God-zijn van de Vader hadden verkregen. Echter — wanneer de Schrift zonder nadere aanduiding van God spreekt, wordt daarmee de Zoon net zozeer als de Geest, en de Geest net zozeer als de Vader bedoeld. (I, 13 : 22, 23, 24). Christus is niet een tweede-rangs-God, maar Hij is ook niet een andere God. Als Gód is de Zoon uit zichzelf, als Zoon is Hij uit de Vader. Drie-eenheid is niet de verbinding van de éne God met twee geschapen dingen!

Engelen en duivels

In I : 14 wordt nader gesproken over de schepping vanuit Gods openbaring in Genesis. Hier komen dan ook de engelen ter sprake. Daarbij dienen we ons te hoeden voor allerlei speculaties en ons tevreden te houden met de Schriften (dit tegenover de uitgewerkte angelologie van Pseudo Dyonisius Areopagita die wel een 'uit de hemel gevallen ooggetuige' lijkt). Engelen zijn tussenboden, uitdelers en bestuurders van Gods weldadigheid jegens ons. Of elke gelovige een aparte beschermengel heeft, acht Calvijn niet duidelijk (Hand. 12 : 15). Belangrijker is dat niet één, maar vele engelen over ons waken (I, 14 : 7). Het bestaan van engelen mag niet ontkend worden (Sadduceën!), maar ook mogen ze niet vereerd worden - Christus komt alle eer toe, Hij is ook de Heer der engelen (Col. 1 : 16 — 20) 'Al wat

gezegd is over de dienst der engelen moet uitlopen op een groter vertrouwen in God' — ze zijn immers a.h.w. Zijn handen (I, 14 : 8, 9, 10, 11, 12).

Tegenover de angelologie staat de demonologie. Ook hier gaat het niet om bevrediging van onze nieuwsgierigheid, maar om een praktisch nut: at we ons zullen hoéden voor de vijand en hem niet onderschatten in zijn veelheid, listigheid en valsheid. Overigens heeft God de satan niét slecht geschapen, hij is gevallen door zijn eigen aandrift (2 P. 2 : 4, Judas 6). De andere engelen zijn meegegaan of staande gebleven — dat laatste door Gods uitverkiezende genade. (1 Tim. 5 : 21). We hebben een grote, persoonlijke tegenstander. Maar... hij ligt tóch aan banden, (Christus is overwinnaar I, 14 : 13, 14, 15, 16, 17, 18, 19).

Tenslotte laat Calvijn de ogen nog eens dwalen over het schouwtoneel van Gods glorie, de wereld. Het doel daarvan is Gods macht en onmetelijke wijsheid te leren kennen — maar óók op te leren merken Zijn vaderlijke zorg nog éér wij geboren waren. De uitdeling van al het geschapene is in Zijn hand en macht. Deze goede God is het waard geloofd, vertrouwd, bemind en gediend te worden (I, 14 : 20, 21, 22).

V.

J. H.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Gods éénheid en drie-éénheid  (boek 1, hoofdstuk 10-14)

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 oktober 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's