Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

In den beginne

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

In den beginne

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(34) Genesis 3 : 21 — 24 (vervolg)

De boom des levens in het midden van de hof. Daarin staat letterlijk het leven centraal: het leven vanuit de HEERE God, het leven voor Zijn aangezicht, in het licht... En de mens mag niet nemen en eten nu. Want leven zou hij, en dat eeuwig, als zondaar. En dat zou betekenen een eeuwige dood voor de mens, die de grens overschreden heeft, die als God kent het goed en het kwaad, maar die daaraan juist te gronde moet gaan.

En dan — buiten de hof van Eden — komen we de boom des levens niet meer tegen. Totdat we in het Spreukenboek plotseling verschillende malen deze boom horen noemen (Spr. 3 : 18; 11 : 30; 13 : 12; 15 : 4). Dan is de boom des levens beeld van de Wijsheid. De Wijsheid Gods, Die het leven schenkt: Want die Mij vindt, vindt het leven, en trekt een welgevallen van de HEERE" (Spr. 8 : 35). En deze wijsheid des Heeren als bron van leven vindt Israël met name gegeven in de Torah, in het Woord des Heeren, in Zijn geboden en beloften. De boom des levens, dat is voor Israël de Torah, het levende Woord van de levende God...

De Torah als boom des levens, als bron van leven is nu echter gegeven aan de mens buiten de hof, aan de balling, aan Israël in de woestijn, aan het volk van God in de verstrooiing. We zouden kunnen zeggen dat de hemelhoge en wereldwijde boom des levens in de hof is samengevat in het Boek, in de Schriften, in de aan Israël toebetrouwde woorden Gods. Woorden van leven zijn aan Israël gegeven — en-in Israël aan de volken

- om door deze wereld héén te komen. De studie van de Torah, het onderzoek der Schriften, het levenslange leren is als het zitten in de hof van Eden onder de boom des levens, zo zeggen joodse geleerden. Maar — het is het leven onderweg. Het is een leven, begrensd door cherub en vlammend zwaard.

Het is het nog geschonken leven tussen doornen en distels. En daarpm roept het onderzoek der Schriften — dat vinden van het leven — ook dat diepe en onuitwisbare heimwee op naar de boom des levens in het nieuwe paradijs...

En zó leren we op aarde, tussen de doornen en de distels, onze ellende ook kénnen. Immers — hoe wordt een mens ooit teruggeleid naar het paradijs? , zoals in de tale Kanaans een beslissende vraag luidt: Zouden we dan de door God aan de oostzijde van de hof gestelde cherub willen opzij duwen en ongehinderd de bliksem van het vlammend zwaard willen trotseren? Zouden we werkelijk zo terug in de hof kunnen komen om het begin en de bron van onze ellende te leren kennen? En dan — indien het mogelijk ware — zouden we grijpen naar de boom des levens, en we zouden eeuwig leven, maar dat: in onze dood...

Daarom — zo luidt de vraag — waaruit kent gij uw ellende? Uit de Wet van God, uit de Torah, uit het Woord van God, uit de Wijsheid des Heeren, uit de boom des levens, zoals deze in het geschreven Woord van God vóór ons staat. Dan zien we en horen we: het leven, eenvoudig in de woorden Gods, één en al Geest en leven. En dan weten we, hoe in ons de dood huist, één en al geesteloosheid en dood. Dan verstaan we, dat we te hoog gegrepen hebben, genomen en gegeten, dat we te veel weten en onder die gestolen kennis moeten bezwijken. Dan is er uit de diepte, vanuit een leven, dat niet anders is dan een gestadige dood, een roep om leven: Gun leven aan mijn ziel... Het leven namelijk, dat niet gegrepen is, maar dat geschonken wordt. Het leven, waarbij de mens niet te hoog grijpt, waarbij hij niet als God wil zijn, kennende het goed en het kwaad, maar waarbij hij eenvoudig mens op aarde is — een mens en niet meer — die slechts leeft bij het Woord, dat uit de mond van God uitgaat.

De mens — zo hoog, té hoog geklommen — hoe kan hij terugkeren, hoe kan hij weer echt mens zijn, zoals op de zesde en de zevende dag van de schepping? Zie, ergens tussen hemel en aarde eindigt zijn vermetel pogen. En dat nu is: het kruis...

Daar zien we Jezus Christus, en Die gekruisigd. En daar — juist daar tussen hemel

en aarde — gaat voor een moordenaar de poort van het paradijs open: Heden zult gij met Mij in het paradijs zijn" (Luc. 23 : 43). Daar zien we Adam gekruisigd: it is het einde van zijn weg buiten de hof. Hierop loopt het uit, wanneer de mens als God wil zijn in de kennis van het goed en het kwaad: olgotha: n hier keert Adam weer tot stof, maar zó, dat deze doortocht een ingang tot het eeuwige leven betekent. De opgestane Christus! Dan is in Hem de nieuwe mens opgestaan en is de mens weer mens, zoals deze door God bedoeld is...: evende van het gegeven leven...

Geen wonder dus, dat oude kerkvaders in het kruis van Golgotha het hout van de boom des levens gezien hebben. Hangende aan het hout der schande, is door Christus, als de tweede Adam, een einde gemaakt aan dat te-hoog-willen-grijpen van de mens. Afgelopen is het dan met deze Adam. En zie, het leven wordt gegeven, de vrucht van de boom des levens: Neemt, eet, dit is Mijn lichaam... Gegeven wordt het eeuwige leven. Het is niet, dat de mens zijn handen uitstrekt en dat hij neemt. Hoe zou een dode kunnen némen... Maar gegeven wordt in de opstanding van Christus de vrucht van de boom des levens. Gave van de Geest...

En wanneer we dan de cherub bij Christus' graf opmerken, dan zien we in geloof door het open en lege graf heen de contouren van een ongekend nieuw paradijs en daarbij de omtrekken van de boom des levens in de 'hof: Die overwint, Ik zal hem geven te eten van de boom des levens, die in het midden van het paradijs Gods is" (Openb. 2 : 7). Ja, geven en zo eten: at is eeuwig leven. Niet meer te grijpen naar hetgeen aan de andere zijde van de beslissende grens gelegen is, en waaraan de mens zich letterlijk dood eet...

En dan - wanneer de laatste bladzijde van de Schrift wordt opgeslagen — zien we met Johannes op de ene en de andere zijde van de rivier de boom des levens (Openb. 22 : 2). Deze brengt twaalf vruchten voort en geeft van maand tot maand zijn vrucht. En de bladeren zijn tot genezing der volken: a, wereldwijd en hemelhoog... En geen vervloeking zal er meer tegen iemand zijn: e boze en zijn rijk zijn voorgoed buitengesloten, en de vervloekte aarde is als nieuw herschapen onder een nieuwe hemel. En de HEERE God — en daarom gaat het, ja werkelijk — kan weer komen in de hof en wonen bij de mensen. En de dood zal niet meer zijn. Zonder onderbreking, maand aan maand, zal de mens leven als mens op de nieuwe aarde, zonder tot in eeuwigheid iets anders te wensen dan het leven, dat door God hem gegeven wordt. Het leven, dat uit God is, door Hem en tot Hem...

Wij, in onze dagen, wij weten te veel. Dat geldt onder vele andere dingen voor onze kennis op het gebied van de splitsing der atomen. We hebben krachten ontketend, die we niet meer bedwingen kunnen... Onze Schepper staat boven de atomen en hun splitsing. Hij schiep hemel en aarde en ook de atomen. Wij schepselen gaan aan deze kennis ten onder: wij weten nu te veel...' En dan zien we — in onze angst en nood — de cherub en het vlammende zwaard. En plotseling is daarin een evangeliewoord: we kunnen niet het leven grijpen voor eeuwig, maar hoe mogen we onze God daarvoor dankbaar zijn. We moeten er namelijk niet aan denken dat deze wereld met mensen, die te veel weten, eeuwig zou bestaan en dat er geen einde zou komen aan dit leven op aarde, dat de mens met de algehele vernietiging binnen zijn bereik eeuwig op aarde zou wonen. Deze wereld is te zwaar geworden van smart en angst, het kwaad is te diep doorgedrongen. En aan onszelf denkende daarbij: wat een nette^ zondaren zijn we geworden. We zondigen er zo netjes op los, maar in wezen zijn we zulke onuitsprekelijk hoogmoedige schepselen. Ook wij weten te veel binnen de ruimte van de kerk en kunnen daardoor elkaar eenvoudig gek maken vanwege onze inzichten en overtuigingen aangaande God. En wat weten we eigenlijk.? Is het ook dit ene, en niet meer: wat heeft God gezegd....?

Dan weten we, de cherub en het vlammende zwaard ziende, dat het niet meer goed komt. Nooit meer. En dat is geen fatalisme, geen heidense berusting, maar dat is het levende geloof van Israël: het kan alleen goed komen door een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En dat door de ontzagwekkende doortocht van de vuurdoop van deze oude schepping heen. Het kan niet anders dan door de verzoening van God en mens en van mens en medemens heen... En daarom is het, dat we ons niet neerleggen bij de zinloze jammerklacht om een verloren gegaan paradijs, maar dat we allereerst onze God leren danken voor de cherub en het zwaard bij de hof. Want ook wij zouden ons vergrijpen aan de boom des levens en zouden door zulk grijpen eeuwig moeten leven in onze dood, voor altijd tussen doornen en distels...

Nu echter — in Christus Jezus, de Opgestane — mag Zijn gemeente vooruit zien naar het nieuwe paradijs van onze God. En zo verschijnt telkens onderweg de gestalte van Christus in het Woord, en dat als een boom des levens, waarvan door de Geest te eten gegeven wordt. Maar daarbij zijn onze handen vastgenageld aan een hout der schande, wanneer we uit Zijn mond de woorden vernemen: Eleden met Mij in het paradijs... Dan kunnen we het leven niet meer grijpen, gekruisigd met Hem als ons bestaan dan is. Dan gaan voor de ogen van een moordenaar de poorten van het paradijs open. En dat, door te zien een gestorven Jezus, zichtbaar een verdorde levensboom, en zó — en niet anders te leven — van hetgeen in Zijn opstanding van Godswege gegeven is... Dat is de vrede door het offer van het Lam. En daarom ook de lofprijzing vanuit het open graf. Dan zingt de gemeente de lof des Heeren, zoals Nikolaus Herman in de zestiende eeuw dichtte: Looft God, gij christ'nen, maak Hem groot

Looft God, gij christ'nen, maakt Hem groot in Zijn verheven troon. Die nu Zijn rijk voor ons ontsloot en zendt Zijn eigen zoon. En nu ontsluit Hij weer de poort van 't schone paradijs. De cherub staat er niet meer voor. God zij lof, eer en prijs!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

In den beginne

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 31 augustus 1984

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's