Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Geestelijk onderscheidingsvermogen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geestelijk onderscheidingsvermogen

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar de natuurlijke mens begrijpt niet de dingen, die des Geestes Gods zijn; want zij zijn hem dwaasheid en hij kan ze niet verstaan, omdat zij geestelijk onderscheiden worden. Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden. Want wie heeft de zin des Heeren gekend, die Hem zou onderrichten? Maar wij hebben de 1 zin van Christus. 1 Corinthe 2 : 14-16

1. Het gebrek aan onderscheidingsvermogen

Nog eenmaal willen wij handelen over de natuurlijke mens en zijn gebrek, dan over de geestelijke mens en zijn bezit, omdan te eindigen in de zin van Christus. De natuurlijke mens wordt in de kanttekeningen genoemd: de ziellijke mens. Dat naar de Griekse grondtekst. En dan wil dat zeggen, de mens die naar zijn gevallen staat het alleen met het licht van zijn natuur moet doen, die geen: hogere wijsheid bezit dan die van het menselijk verstand. En dat is een verduisterd verstand. Straks zullen wij horen dat de geestelijke mens de zin van Christus, het verstand van Christus ontvangt, namelijk een verlicht verstand.

Maar nu dan eerst over de ziellijke mens, de natuurlijke mens, die alleen maar met zijn eigen innerlijk rekent. Men zou zeggen: de ziel was het deel, dat naar Gods beeld geschapen was, in ware kennis, in ware kennis Gods, gerechtigheid en heiligheid. Ja zo was het, maar dat beeld is verloren gegaan. De ziel is niet weggegaan, maar het beeld Gods is daaruit weggegaan. De ziel is bedorven, toen de mens als God wilde zijn. En hij was als God, dat wil zeggen: naar Gods beeld geschapen. En dat beeld was in de eerste plaats: kenvermogen — om God zijn Schepper recht te kennen, naar Zijn wil en wet te leven, om zo met Hem in de eeuwige zaligheid te leven. En nu is de mens zichzelf tot een wet geworden, zou zelf uitmaken wat hij kon en mocht, zou hij zelf uitmaken, wat hij wilde. En daar hebt u die ziellijke mens, die natuurlijke mens, die zich zelf tot een god was, maar die daarmee ook dat beeld Gods kwijt was: d.w.z. de ware geestelijke kennis kwijt was, kende God niet meer, kende Gods wil en wet niet meer, kende de dingen die van de Geest Gods zijn niet meer. De mens had nog wel een ziel, maar een gevallen ziel, waaruit dat beeld Gods weg was en ook de gerechtigheid weg was: hij. wist niet meer wat recht was, waar God recht op had.

De mens had nog wel een ziel, maar daar was ook alle heiligheid uit weg. De kennis, de gerechtigheid, de heiligheid weg. Daarom was ook die hele ziel verwoest, gestorven: daar was alle heerlijkheid uit weg. Daarom begreep de natuurlijke mens, vatte de mens de dingen, die van de Geest Gods zijn niet meer. Ook niet de dingen die van God de Vader zijn niet meer. Ook niet de dingen, die van God de Zoon zijn niet meer. Die begreep hij niet meer. Die verstond hij niet meer. De mens was dat geestelijke kenvermogen. kwijt. Hij is de leugen toegevallen en heefit de waarheid niet geloofd. En nu liegt het hier binnen tegen de waarheid. Wij kunnen de waarheid niet meer verstaan. — Hij kan ze niet verstaan. — zo zegt het duidelijk onze tekst. Hij kan ze niet begrijpen, de dingen van de Geest Gods niet. Geen van die dingen. Zo min als onze hand aan de hemel kan reiken, zo min kan ons verstand aan de waarheid Gods reiken. Wij weten niet meer te onderscheiden tussen goed en kwaad. Wij weten niet meer te onderscheiden enig van de dingen van de Geest. Die begrijpen wij. niet meer, die vatten wij niet meer. Het is nog erger: die dingen zijn de natuurlijke mens dwaasheid. De natuurlijke mens kan de dingen van God, de dingen van de Heilige Geest niet verstaan, omdat die dingen alleen geestelijk onderscheiden kunnen worden. Vraag een blindgeborene naar licht en donker, vraag hem naar kleuren. Dat zou misschien mogelijk zijn, door vertellen en door zekere waarnemingen, maar de natuurlijke mens is gevallen dood in de zonden en misdaden.

Die begrijpt niet de dingen, die van de Geest Gods zijn. Hij kan ze niet verstaan. Omdat zij geestelijk onderscheiden worden. En daar moet men een geestelijk mens voor zijn. De bijbel zegt zelfs, dat de geestelijke dingen de natuurlijke mens — dwaasheid zijn. Daar moet men nu eenmaal een geestelijke mens voor zijn — of worden!

2. Het bezit van onderscheidingsvermogen

„Doch de geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf wordt van niemand onderscheiden." Daar hebt ge dan onze tweede gedachte. Het gaat hier over het onderscheid tussen stoffelijke en geestelijke dingen. De natuurlijke mens heeft geen oog voor geestelijke dingen: hij leeft alleen bij de zien-en zinlijke dingen. De dingen van God en Zijn koninkrijk ziet hij niet, de belangen van zijn eigen ziel en zaligheid gaan hem niet ter harte. Hij vraagt zich niet af: „Mijn ziel doorziet gij uw lot; hoe zult gij rechtvaardig verschijnen voor God? "

Wordt hij nu een geestelijk mens, dat wil zeggen komt de Geest Gods weer in hem, weer tot hem om intrek te nemen in zijn zie], dan wordt het anders. Anders gezegd: Blaast de Geest Gods hem aan, roert de Geest Gods hem aan, dan wordt hij van dood levend, want God is het leven van een mens. Gods tegenwoordigheid in hem, Gods aanraking van hem, maakt hem levend. Evenals bij de schepping maakt de: inblazing Gods, de aanblazing Gods de mens tot een levende ziel. Zo is dat dus ook bij de wedergeboorte. Dan komt in de mens weer het beeld Gods: kennis, gerechtigheid, heiligheid. Men gaat kennis nemen, gerechtigheid beoefenen, heiligheid betrachten. De mens gaat geestelijke dingen bedenken, onderscheid zien tussen geestelijke en stoffelijke zaken. Men gaat de Boze verlaten en vlieden, men gaat God zoeken, men gaat de hel verlaten en krijgt de hemel in het oog, men gaat de wereld verlaten en krijgt begeerte in en van de kerk en het koninkrijk Gods te mogen zijn. Men wordt omgekeerd, dat wil zeggen: bekeerd. Men komt precies andersom in de wereld te staan: met het aangezicht naar God, met de rug naar de satan, met het aangezicht naar de kerk, naar Gods koninkrijk, met de rug naar de wereld en naar de zonde te staan. — Zoals onze tekst het zegt: „De geestelijke mens onderscheidt alle dingen."

De bekering is een grondig werk: die zet u precies 180° anders in het leven. Men gaat het onderscheid zien tussen God en de

over het werk van Christus, duidelijk dat het hier niet kan gaan over een aanvulling van Christus' verzoenend werk. Zijn lijden en sterven als offer voor de zonde, als openbaring van de gerechtigheid van God is éénmaal voorgoed geschied. Maar de verdrukkingen van Christus die tijdens zijn leven al aan het licht gekomen zijn in het verzet en de vijandschap van het oude, het voorbijgegane, zetten zich door tot de jongste dag. De gelovigen, zij die met Hem gestorven en opgewekt zijn, ondergaan die verdrukkingen tot Zijn wederkomst.

We verlangen dus niet naar lijden op zichzelf, maar we verlangen naar gemeenschap en navolging. Geloven in Christus betekent immers niet alleen enkele verstandelijke overtuigingen hebben, maar ook bij Hem betrokken raken, in Zijn weg gaan. En dat gaan is een gaan met vreugde, ondanks alle pijn en moeite van dien.

We herinneren daartoe nog maar eens aan een woord van Paulus waarmee we deze artikelenreeks begonnen zijn uit Rom. 5 VS 3 VV. De roem van een christenmens breekt niet stuk op de rauwe werkelijkheid. Alsof roemen alleen mogelijk zou zijn als we even vergeten, als we wegdromen van het heden. Nee, wij roemen ook in de verdrukkingen. Want de verdrukkingen voeden via lijdzaamheid en bevinding de hoop, en de hoop beschaamt niet.

Maar is mogelijk om onder dit gezichtspunt ook een ernstige ziekte, een ongeluk of i.d. te beleven.? Bij de moeite, die ons overkomt om ons geloof in Christus ligt dat voor de hand. Maar wat heeft bijvoorbeeld kanker met Christus en Zijn koninkrijk te maken.? Met navolging.?

Inderdaad is het verband niet zo onmiddellijk, maar toch lopen er wel lijnen. Het leed heeft immers met de zonde zijn intrede gedaan in de wereld. Christus' verzoenend lijden en sterven echter staat garant voor een nieuwe wereld, waarin niemand zal zeggen: Ik ben ziek, en God zal alle tranen van hun ogen afwissen. Dat betekent toch dat ook mijn ziekte tot een voorbije tijd behoort. De gedaante van deze wereld gaat voorbij. Hoezeer die gedaante zich ook in haar bittere werkelijkheid aan mij manifesteert. Het lijden aan die gedaante is het lijden van deze tegenwoordige tijd en het is niet tc waarderen tegen de heerlijkheid, die aan ons zal geopenbaard worden.

Juist om het verzoenend lijden en sterven van Christus mogen wij door het geloof in God in ons lijden niet meer de grote Afwezige weten, maar de Nabije en de Komende, die komt met de openbaring van Zijn heerlijkheid.

Wanneer het dus maar vreemd is aan eigendunk en prestatiezucht heeft het verlangen naar lijden zijn plaats in het christenleven, als verlangen naar navolging en gemeenschap.

Wel dienen we hierbij de nodige afstand te bewaren. De steenworp afstand van Gethsemané blijft er altijd tussen Hem en ons. Navolgen is niet nadoen. Ik denk aan het verschijnsel van de stigmatisatie. Daaronder wordt verstaan het optreden van bloedingen op die plaatsen van het lichaam, waar de wonden van Christus waren. Dus met name de handpalmen, de voeten en de zijde. Iets dergelijks wordt bijvoorbeeld verteld van Franciscus van Assissi, een rijke koopmanszoon die na zijn bekering in volslagen armoede leefde. Na een visioen op de Monte Alverno in 1224 waar een seraf aan Franciscus zou zijn verschenen, zou hij de 5 littekenen van Christus, de .zgn. stigmata, hebben ontvangen. We laten de verklaring van dit verschijnsel maar rusten. Dr. Tolsma in de Chr. Encyclopedie 1961 dl 4 veronderstelt autosuggestie, maar geeft toe dat het wetenschappelijk niet helemaal rond te krijgen is. Wel wil ik met nadruk zeggen, dat hier in het verlangen naar navolging sprake is van een ontoelaatbare grensoverschrijding.

Maar wie de grens van de eerbied en van het geheel andere van Christus in acht neemt mag zeker staan naar de gemeenschap van Zijn lijden om aan Zijn dood gelijkvormig te worden en zo enigszins te mogen komen tot de wederopstanding der doden. Dat deze weg een weg van vreugde is stelden we al vast. Het komt nog eens duidelijk naar voren in wat van Petrus en Johannes geschreven wordt als ze terugkeren van de joodse raad. Ze waren verblijd, waardig geacht te zijn smaadheid te dragen om de Naam van Christus.

Mogen wij zo in ons lijden ook vreugde vinden, de vreugde van de Naam, de vreugde van de gemeenschap met Jezus Christus, de Heere.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1984

Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's

Geestelijk onderscheidingsvermogen

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 augustus 1984

Gereformeerd Weekblad | 9 Pagina's