De Geest maakt vrij
(i)
Onder de vragen die lezers ons stelden komt ook een vraag voor naar de betekenis van Romeinen 8 : 2, waar Paulus aan de gemeente van Christus te Rome schrijft: ant de wet van de Geest des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet der zonde en des doods. — Graag wil ik in een tweetal artikelen op deze vraag ingaan.
Het redegevend woordje „want", waar het tweede vers van Romeinen 8 mee begint, is vanzelfsprekend een nadere verklaring van het eerste vers uit dit hoofdstuk. Het wijst de grond aan voor die geweldige uitspraak
van de apostel: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
Ik wil graag beginnen met een paar exegetische opmerkingen. Eerst met u de tekst lezen zoals die in de oudste, en daarom meest oorspronkelijke tekst voorkomt. Daar blijkt dat het slot van vers 1 „die niet naar het' vlees wandelen, maar naar de Geest" niet voorkomt. Dat het toch in de Statenvertaling staat vindt zijn oorzaak hierin, dat deze vertaling berust op jongere handschriften, dan waarover de exegeten nu beschik ken. De genoemde zin komt in de oudste handschriften van het Nieuwe Testament wel voor in vers 4. Daar vinden we ze in onze vertaling ook.
Het kan als mogelijkheid genoemd worden dat bij het overschrijven van de oorspronkelijke tekst de zin ook terecht gekomen is aan het slot van vers 1, zodat dezelfde zin in onze Statenvertaling twee keetvoorkomt. Op zichzelf vormt dit natuurlijk geen enkel bezwaar. De zaak zelf verandert er niet door, maar de logische gedachtengang wordt er duidelijker door als we lezen: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn. Want de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt van de wet. der zonde en des doods. Daarop aansluitend schrijft de apostel in vers 3 en 4: Want hetgeen der wet onmogelijk was, dewijl zij door het vlees krachteloos was, heeft God Zijn Zoon zendende in de gelijkheid des zondigen vleses, en dat voor de zonde, de zonde veroordeeld in het vlees. Opdat het recht der wet vervuld zou worden in ons, die niet naar het vlees wandelen, maar naar de Geest.
En nu we toch de meest oorspronkelijke lezing volgen nog één opmerking. Inplaats van dat Paulus, zoals in de Statenvertaling, schrijft: , .de wet des Geestes des levens in Christus Jezus heeft mij vrijgemaakt', lezen we daar: „heeft u vrijgemaakt". Paulus zou het dus niet zozeer over zichzelf hebben, maar zich helemaal tot de gemeente richten, om in vers 4, waar hij spreekt over het recht der wet dat in ons vervuld zou worden, zich er weer bij in te sluiten. Met nadruk wijs ik er op dat of we nu lezen: heeft mij vrijgemaakt, of: heeft u vrijgemaakt, dit zakelijk helemaal geen verschil uitmaakt. Beide zijn persoonlijke voornaamwoorden in eerste en tweede persoon enkelvoud, die het persoonlijk karakter van die vrijmaking duidelijk onderstrepen.
Uit het bovenstaande is nu duidelijk dat we om vers 2 goed te verstaan het verband moeten mee laten spreken. Nadat Paulus in het voorafgaande hoofdstuk 7 : 6 gesproken heeft dat christenen mensen zijn die door het geloof in Christus vrijgemaakt zijn van de wet, en gestorven zijn aan de wet, staat vast dat niemand meer door de werken der wet gerechtvaardigd kan worden. Is dat niet de kern van het hele evangelie? Uit. dat geloof leeft de apostel, maar het vrijgemaakt zijn van de wet is intussen wel een geloofszaak.
Met name als we letten op de geestelijke inwendige strijd waar Paulus gewag van maakt in de verzen 13—26 van het voorgaande hoofdstuk. Ook daar wordt het ons duidelijk dat het in het hele leven van een christen er op aankomt als een goddeloze niet alleen rechtvaardig gemaakt te worden, maar als een goddeloze rechtvaardig te zijn. Uit eigen innerlijke ervaring tekent de apostel de zielestrijd en het diep zondebesef van de tot God bekeerde mens. Hiermee is niet gezegd, dat dit de ervaringen en het inzicht van ieder gelovige in elk stadium van het leven des geloofs zouden moeten zijn. Met name een gelovige die nog aan het begin van de weg staat zal dit zo diep nog niet kunnen zien, omdat hij deze diepte van zelfkennis en geestelijk inzicht nog niet uit ervaring kent, al zal hij toch graag willen toegeven wat Paulus hier zegt: k weet. dat in mij, dat is in mijn vlees, geen goed woont (7:18). Laten wc er wel voor waken dat we deze waarheid niet hanteren als een dood instrument, en ons afvragen of wanneer we zoiets zeggen, het ook een levende uiting is van geestelijk inzicht. Hoe gemakkelijk kan men deze waarheid verminken of verwerpen. Maar waar dit diep geestelijk inzicht verstaan wordt, zoals de apostel dat in hoofdstuk 7 beschrijft, daar zal ook de betekenis worden verstaan van de hele Romeinenbrief: de rechtvaardige zal uit het geloof leven".
Op indringende, meesterlijke wijze heeft Calvijn het een en ander verwoord als hij in zijn Institutie schrijft: „de' boodschap der gezanten over de genadige verzoening met God, wordt niet voor één of twee dagen verkondigd, maar Paulus getuigt dat zij van blijvende aard zal zijn in de kerk. Zo hebben de gelovigen tot het einde Van hun leven geen andere gerechtigheid dan die als volgt door Paulus beschreven wordt. En al deze dingen zijn uit God, Die ons met Zichzelven verzoend heeft, door Jezus Christus, en ons de bediening der verzoening gegeven heeft.
Want God was in Christus de wereld met zichzelven verzoenende, hun zonden hun niet toerekenende; en heeft het woord der verzoening in ons gelegd (2 Kor. 5 : 18—19). Want Christus blijft voortdurend Middelaar, die den Vader met ons verzoent, en van blijvende aard is de werking van Zijn dood, nl. de afwassing, de voldoening, verzoening, kortom de volmaakte gehoorzaamheid, waardoor al onze ongerechtigheden bedekt worden... Wij hebben, zolang wij leven, de vergeving der zonden nodig... de gedurige vergeving der zonden verkrijgen wij in het geloof. Door de zuiverheid van Christus toegedekt, worden onze vlekken en onreinheid van onze onvolmaaktheid niet toegerekend, maar als begraven toegedekt, opdat zij niet in het gericht komen; totdat het ogenblik komt waarop, terwijl de oude mens teniet gedaan is in ons en geheel uitgeblust, de goedheid Gods ons in de zalige vrede met de nieuwe Adam zal opnemen; om daar de dag des Heeren te verwachten,
waarop wij onverderfelijke lichamen verkregen hebbende, zullen worden overgebracht in de heerlijkheid van het hemels koninkrijk" (III 14, 11, 12). Waar het Paulus dus om te doen is? Dat de rechtvaardige uit het geloof zal leven.
Eerst als dit verband ons duidelijk is, is de weg vrij voor en de overgang gevonden tot hetgeen Paulus in hoofdstuk 8 te zeggen heeft.
Als hij dan zegt: Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn, dan is dit zeker een conclusie. Geen verstandelijke gevolgtrekking, maar een conclusie die het geloof uit het voorgaande trekt. Paulus spreekt over geen verdoemenis.
Geen woord om er een stokpaard van te maken, die men koud, hard en onverschillig blijft berijden, zijn leven lang. Gebruik het met heilige schroom, laat het eer fluisteren dan kletteren. De inhoud is vreselijk, huiveringwekkend. Komt het op u af, dan krimpt u er onder ineen als een worm in de hitte van de zon, als stro bij vuur.
Verdoezel het ook niet, moffel het niet weg. Mij dunkt dat de Nieuwe Vertaling het woord teveel afzwakt door het te vertalen: zo is er dan nu geen veroordeling voor degenen die in Christus Jezus zijn. Het griekse woord (katakrima) heeft wel de betekenis: veroordeling, maar het houdt meer in, nl. ook voltrekking van het vonnis. Dus de geladen betekenis is inderdaad veroordeling tot verdoemenis. Weeg het eens in zijn volle waarde, als u kunt. Dat kan niemand. Eén heeft het gedaan, onze Heere Jezus Christus, toen Hij in het oordeel der verdoemenis hing aan het vloekhout, om voor allen de dood te smaken. Waar het Woord van God zelf niet schroomt om deze doodernstige zaak aan de orde te stellen zal het onder ons bekend moeten blijven, om mensen als u en ik uit het nest van dodelijke gerustheid op te schrikken, en uit te drijven tot de Middelaar Gods en der mensen. U leeft toch niet voort met de gedachte: het zal wel meevallen? Het is een groot gebrek als deze zaak niet meer doorklinkt in gesprek en preek. Het' woord verdoemenis betekent eeuwige vervreemding van God, nooit meer te overbruggen kloof, weggedaan worden en zijn van voor Gods heilig aangezicht. Ons Doopsformulier leert ons dat dit de mens niet alleen te wachten kan staan, maar dat wij de verdoemenis in Adam deelachtig zijn.
Geen verdoemenis betekent dus niet dat zij niet. bestaat. Maak er geen hemel zonder hel van. Zulk een godsdienst is ook ijdel. Niets dan verblinding en zelfbedrog.
Bedenk tevens de zaak vraagt geen leedvermaak, maar wel een hartelijk leedwezen, dat wij God door onze zonde zo vertoornd hebben dat we Zijn gramschap dubbel waardig zijn. Maar als we de zaak zwaar en ernstig nemen, zoals de Heere het werkelijk bedoelt — en zoals het door ontdekkende genade alleen gekend wordt — en als we van onszelf bekennen dat we midden in de dood liggen (Avondmaalsformulier), dan klinkt het begin van Romeinen 8 als een lied van bevrijding.
Zo is er dan nu geen verdoemenis voor degenen die in Christus Jezus zijn.
Geen verdoemenis. Het woordje „geen" is geheel volstrekt. Het wil zeggen: in geen enkel opzicht, in geen geval, geen sprake van. Let ook nog op het woordje „nu". Nu wil hier zeggen: ik ben overgegaan uit de diepte van dood, verlorenheid en schuld, en ondanks dat ik blijvend schreien moet: „ik ellendig mens, wie zal mij verlossen uit het lichaam dezes doods", kan ik vrolijk de stem naar boven heffen. Nu is er geen verdoemenis. Ik mag jubelen in mijn God. Ik zing met allen die in Christus Jezus zijn, de liederen van bevrijding. Zo is er dan nu geen verdoemenis.
Zó, op déze wijze. Op welke wijze, vraagt u? Welnu, in de welaangename tijd, in de dag der zaligheid, in het uur der minne, „nu" is Paulus en al Gods kinderen de vreemde, de verrassende uitspraak ten deel gevallen. Ik heb het zelf uit zijne mond gehoord. Vernomen uit het Woord. Hoe is dat mogelijk? Op grond van de klare en duidelijke vrijspraak in de rechtvaardiging van de goddeloze, waarin God de volkomen gerechtigheid en genoegdoening van Christus mij schenkt en toerekent, zo volkomen, zo volstrekt, als had ik nooit zonde gekend noch gedaan, ja al had ik zelf al de gehoorzaamheid volbracht die Christus voor mij volbracht heeft. Immers waar de oorzaak van onze eeuwige honger en kommer, namelijk de zonde, weg is, daar is het gevolg, de eeuwige verdoemenis en de veroordeling daartoe, óók weg.
Zó dan. Voor wie dan? Het staat er bij, scherp, troostvol, duidelijk. Voor iedereen zonder meer? Nee, er is een grens. De scheiding loopt strak en strikt over de heuvel Golgotha langs de voet van het kruis van onze Heere Jezus Christus. Daar hingen twee moordenaars, de een ter rechter-en de ander ter linkerzijde. Uit de mond van een van hen horen w 7 e de belijdenis in de vorm van een waarschuwing aan het adres van de ander: vreest gij ook God niet, daar ge in hetzelfde oordeel zijt? Verkerend dus in het oordeel tot verdoemenis? En terwijl de aangesprokene met open ogen en een laatste waarschuwing nu wegzinkt, in het rechtvaardig oordeel, belijdt hij die spreekt zijn schuld. Uw doen is rein, Uw vonnis gans rechtvaardig. Aan de andere kant van de haarscherpe grens valt hij in de open armen van de grenzeloze liefde van Christus. Hij is er één die in Christus Jezus is, overgegaan in Hem; van de dood in het leven, met een klaarheid als van de middagzon. Dat God deze genade niet op die ene manier, maar wel op alle Hem ten dienste staande manieren kan schenken, is nu niet aan de orde.
Maar de vraag mag wel gesteld: Waar bent u op de levensweg, in of buiten Christus Jezus? In Christus Jezus zijn wil zoveel zeggen: door het geloof met Hem verenigd zijn.
Daar stond u, w r eet u het nog? Weet u
er van? De Geest des oordeels en der uitbranding leidde u binnen in het rechterlijke Gods. Drie zijn er die u aanklaagden. Uw eigen geweten veroordeelde u, geen zonde hoe gering ook zag het door de vingers. De heilige wet van God klaagde u aan. Wij weten nu dat al wat de wet zegt, zij dat spreekt tot degenen die onder de wet zijn, opdat, alle mond gestopt worde en de gehele wereld voor God verdoemelijk zij (Rom. 3 : 19).
Daar hebt u het woord weer, het sneed als een mes door uw ziel. Daarbij liggen de werken der wet verteerd en verbrand voor Gods aangezicht. De allerhoogste Rechter van hemel en aarde velde het verdiende vonnis. Want wij heeft ooit tegen God gezondigd en vrede gehad?
U zei: nu is het verloren, nu het onkreukbare recht van God recht overeind staat in mijn ziel. Nu... maar God stond op met gunstige gedachten. De bede rees omhoog: Heere, gedenk mijner. Het antwoord kwam vanuit het hart en vanaf de lippen die onrechtvaardig in Gods rechtvaardig oordeel heeft gehangen voor onrechtvaardigen. Hij sprak: heden, nü zult gij met. Mij in het paradijs zijn.
Het is de stem van het stemmeloze Lam. Het woord is werkelijkheid. Want indien wij één plant met Hem geworden zijn in de gelijkmaking van Zijn dood, zo zullen wij het ook zijn in de gelijkmaking van Zijn opstanding (Romeinen 6 : 5).
Ik boog me en geloofde en mijn God sprak mij vrij. Allen die zo voor de gerechtigheid van Jezus komen neer te zinken ontvangen de getekende en verzegelde kwitantie. Er staat in te lezen: Maar nu, (alweer het nu) nu zijn wij vrijgemaakt van de wet. De eerste man is dood. Hij kan niets meer beginnen. De stem van het geweten zwijgt. Geen wet zal mij verdoemen. Het oordeel Gods is afgewenteld op het Lam. De sphuld uws volks hebt Gij uit Uw boek gedaan. De hel is voor dit volk gesloten, ondanks dat er nog zoveel veroordelingswaardig in mij „ellendig mens" overblijft. God kan en wil op mijn verzoende schuld nooit meer terugkomen.
Nu is er geen verdoemenis meer. Zal ik nog langer op mezelf zien, die een dorre stoppel ben voor de hoge God? Houd me niet langer op. Ik moet naar Christus heen.
Ik moet, door de drang des Geestes.
Wat. moet ik daar dan doen? Ik ga me aan Hem weggeven, zoals ik ben. Ik vraag de Heilige Geest of Hij me leren wil me op Hem te werpen. Ik wil met zijn ganse ziel en leven op Hem zinken zoals ik ben. Schuldige zondaar, tot Christus heen en tot Hem gebeden.
Breid dan uw vleugel over mij uit, hoewel ik een vreemde ben. Hier plukt het geloof de rijpe vrucht van het machtige wonder, dat het Gode behaagd heeft Zijn Zoon in mij te openbaren. En in Hem gevonden w T orde, niet hebbende mijn gerechtigheid die uit de wet is, maar de gerechtigheid die uit het geloof van Jezus Christus is. Zo komen we bij het volgende vers uit. Maar daarover een volgend keer.
K.a.Z.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juni 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's