De Feeststoet
O God, zij hebben Uw gangen gezien, de gangen van mijn God, van mijn Koning, in het heiligdom. De zangers gingen voor, de speellieden achter, in het midden de trommelende maagden. Loojt God in de gemeenten, gij die zijt uit de springader van Israël. Daar is Benjamin, de kleine, die over hen heerste, dc vorsten van ]uda met hun vergadering, dc vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali... Psalm 68 : 25—28
Hebt u de koningin al eens van dichtbij gezien? Dat was vroeger voor veel mensen ipasafej^ 9ji? h - ioouub/W 'siuamnoqag usa een bezoek bracht aan hun woonplaats, dan stonden ze uren in de rij. Want de koningin zien, dat kwam maar een enkele keer in je leven vóór...
Het is allemaal een beetje van de oude romantiek ontdaan. Allerlei vorsten uit de hele wereld zijn te zien op het beeldscherm. En we zijn allemaal een beetje nuchterder geworden, we lopen er niet meer zo hard voor. Toch zijn er altijd nog mensen die een beetje warm worden van binnen, wanneer ze met vorsten of met hooggeplaatste personen in aanraking komen.
We worden uitgenodigd naar een Koning te kijken. Niet naar David, hoewel hij de dichter is van deze psalm. Maar David vraagt geen aandacht voor zichzelf. Hij wijst van zichzelf af naar dè Koning, de Heere der heirscharen. O God, ze hebben Uw gangen gezien...
]) 's Konings gangen gezien
Een feestelijke stoet trekt de berg Sion op, in de richting van het heiligdom. Voorop gaan de priesters die de heilige Ark dragen. De Ark, die teruggebracht wordt naar haar plaats in het heiligdom. En de Ark op z'n plaats — dat betekent: de Heere, de God van Israël woont weer temidden van Zijn volk.
De Heere, Die zulke grote dingen heeft gedaan. Die de vijanden verslagen heeft en aan Zijn zegewagen gebonden. Wanneer de Ark voorop gaat in deze triomftocht, dan gaat eigenlijk de Heere Zelf voorop. De grote Legeraanvoerder Die voor Zijn volk heeft gestreden en Die nu feestelijk wordt ingehaald. O God, ze hebben Uw gangen gezien, de gangen van mijn God, van mijn Koning, in het heiligdom. Wanneer wij de Ark zien brengen naar haar plaats, dan zien we U Zelf, de Overwinnaar in de strijd.
UW gangen. David gaat niet strijken met de eer van de overwinning. Het is niet óns werk. Het is Uw werk. Gij toch, Gij zijt hun roem...
Maar het zijn wel de gangen van MIJN God, van MIJN Koning. Dat is een uitspraak van het geloof. Het geloof dat naar zich toetrekt. Die God is MIJN God, Die Koning is MIJN Koning. Alles wat van Hem is is ook van mij, en alles wat Hij gedaan heeft, dat deed Hij voor mij.
Zeggen we dat David na? Mijn God, mijn Koning... Hij Die voorop gaat in de stoet, Die de overwinning heeft behaald, kennen we Hem persoonlijk?
Wanneer iemand gehuldigd wordt omdat hij iets groots tot stand heeft gebracht, dan staat heel het dorp of de streek daarbij en iedereen is een beetje trots. Het is een dorpsgenoot of een schoolvriend! Maar in die menigte staat ook een kleine jongen en die zegt: het is mijn vader!
Mag je dat zomaar zeggen: mijn God, mijn Koning? Ik ben toch David niet? Och, wie was David? Zijn leven was er ook niet naar... en toch zegt hij: mijn God, mijn Koning. Dat is nu juist zo onbegrijpelijk dat die grote God, die grote Koning Zich zo laat noemen. Niet door mensen die het waard zijn, maar die het dubbel en dwars verzondigd hebben.
Denkt u maar aan Thomas. Hij was ongeloviger geweest dan wie ook. Maar de Heere zoekt hem op en zegt: kijk maar, Ik ben het Zelf. En dan doet die ongelovige Thomas een geloofsuitspraak, die nog niemand heeft gedaan: mijn Heere en mijn God!
De gangen van mijn God, van mijn Koning... Zou David niet verder kijken dan de Ark? Hij heeft al gezongen: Gij zijt opgevaren in de hoogte... Die Koning, Die Zijn vijanden heeft verslagen, gaat de plaats der ere innemen in het hemelse heiligdom.
Zijn gangen... We hebben ze kunnen volgen. Zijn gangen over deze aarde van de kribbe naar het kruis, van het kruis naar de kroon. W T at een gang was dat, van de hemel naar de aarde! Hij verliet het huis van de Vader en kwam onder ons wonen. Wat een gang, die gang over de aarde! Trekken van de ene plaats naar de andere. Nergens thuis. Die gang naar Jeruzalem, die gang naar Golgotha. De via dolorosa. Daar liepen al Zijn gangen op uit, op dat ruwhouten kruis. Maar die gang liep niet dood 1 op het kruis. Want juist door de dood heen lag de weg naar het leven. Opgestaan van de doden, opgevaren ten hemel. Ook die gangen hebben we gezien. Veertig dagen lang heeft Hij Zichzelf levend vertoond aan Zijn discipelen. En toen kwam de laatste gang, de triomftocht van de aarde naar de hemel. Hij is zegenend opgevaren. Het laatste dat we van Hem hebben gezien waren twee doorboorde handen.
Waarom — vraagt Calvijn — is David zo blij dat de Ark weer in het heiligdom staat? Omdat de Heere daar woont en omdat Hij daar hoort naar het gebed van Zijn volk. Waar de troon der genade staat, waar heen wij met vrijmoedigheid mogen toegaan.
In het heiligdom daarboven is de biddende Hogepriester. Eén Die ons kent, Die van al onze noden weet. Daar we dan een grote Hogepriester hebben, Die door alle hemelen is doorgegaan — zo laat ons toegaan met een waarachtig hart...
Wie hebben die gangen gezien? De vijanden? Ja, die hebben ze ook gezien. Die zijn immers aan de zegewagen gebonden?
Maar de vrienden hebben ze ook gezien! Die verheugen zich in de overwinning. Die gunnen de Koning de heerlijkheid. Zonde, wereld, satan en dood zijn verslagen. Zijn dat geen zegevierende gangen? Moesten de onderdanen van de Koning zich daarover niet verheugen?
We praten soms graag over de gangen en wegen die de Heere ging met ons... Maar de gangen van deze Koning, die zijn het bekijken waard. Daar moet van gesproken en gezongen worden!
2) 's Konings lof gezongen
De zangers gingen voor, de speellieden achter. Dat zijn de levieten, van wie sommigen zingen, anderen muziekinstrumenten bespelen. Maar de zangers vóór, de speellieden achter is in het oosten ongewoon. Bij alle omliggende volken is het andersom: eerst het instrumentale, dan het vocale.
Waarom vormt Israël op die regel een uitzondering? Omdat de Heere meer verheerlijkt wordt door mensenmonden dan door levenloze instrumenten?
Tussen die twee in de trommelende maagden. De meisjes die de tamboerijnen slaan. Dat is in het oosten ook al ongepast. Zingen en muziek maken is mannenwerk! Maar in Israël moet het hele volk de Heere loven. Zingende en musicerende mannen, maar ook trommelslaande meisjes. Alles moet de lof zingen van Hem Die als Koning het heiligdom binnengaat.
Wij hebben geen heiligdom zoals Israël. Geen Ark als zichtbaar teken van Gods tegenwoordigheid. Geen levieten die met hun zang en spel de Heere loven. En toch moet de lof van de Koning gezongen worden. Toch wordt de lof van de Koning gezongen.
Hoe gebeurt dat? Doordat de grote daden van de Koning worden bekend gemaakt. Zangers en speellieden — zijn dat niet de verkondigers van het Evangelie? Wanneer de Koning het heiligdom is ingegaan, dan zendt Hij Zijn Heilige Geest. En aangegord met die Geest gaan Zijn dienaren de wereld in. Om te verkondigen aan ieder die het maar wil horen dat Christus Overwinnaar is. Dat Hij alle vijanden heeft verslagen. Om iedereen op te wekken voor deze Koning te buigen en Hem te gehoorzamen.
De zangers gaan voor. De Heere bedient Zich van menselijke stemmen om Zijn boodschap uit te dragen. Hij wil ons onderwijzen door de levende verkondiging van Zijn Woord. En de trommelende maagden hebben ook een functie. Vrouwen hebben in de gemeente ook een taak. Vrouwen zijn zelfs de eerste boodschappers geweest van het Paasevangelie. Je hoeft niet in het ambt te staan om de lof des Heeren te verkondigen!
Wanneer de Heilige Geest wordt uitgestort, dan gaat de profetie in vervulling: uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen. Ja, ook over de dienstknechten en de dienstmaagden zal Ik in die dagen van Mijn Geest uitstorten en ze zullen profeteren.
Heel de gemeente is erbij ingeschakeld, ouderen en jongeren, mannen en vrouwen. Zijn er ook onder ons zangers en speellieden? Mensen die kunnen spreken van de grote werken Gods? Jongens en meisjes die de lof van de Koning zingen? Die de enige Naam verkondigen, zomaar op het werk, op straat, en waar het ook maar mogelijk is.
Wat zegt u? Dat moet je künnen? Niet iedereen ként de Koning, niet iedereen kan van Hem spreken en zingen... Ja, maar wordt héél Israël er niet toe opgewekt? Looft God in de gemeente, gij die zijt uit de springader van Israël...
3) 's Konings volk verenigd
Looft God in de gemeenten! De samenkomst van het volk, de volksvergadering moet de Naam van de Heere loven. Allen die tot de gemeente, de gemeenschap behoren.
De gemeente is een gemeente van geroepenen, mensen over wie de Naam van de Heere is uitgeroepen, en die tot de lof van de Heere zijn geroepen. De gemeente, die naar Zijn Naam genoemd is moet die Naam ook prijzen.
Beseffen we dat, geroepen te zijn tot de lof van Gods Naam? Dat we het niet meer künnen, de Heere loven, is erg genoeg. Maar we zijn er wel toe verplicht.
Gij die zijt uit de springader van Israël. Dat woord kan op twee manieren worden gelezen. Looft de Heere, Die de Springader van Israël is. Of: gij die uit de springader van Israël zijt.
Nu, het is beide waar. De Heere is de Springader van Israël. Aan Hem heeft het volk z'n ontstaan te danken. Hij heeft het verkoren, uitgeleid en verzorgd. Hij heeft het met Zijn zegeningen overladen. Maar het hele volk is ook uit de springader van Israël. Het begin ligt eigenlijk in het niets. Bij Abraham, die hoogbejaard was en nog geen kind had. Door de onmogelijkheid heen is Abraham de vader geworden van een groot volk.
En omdat héél het volk voortgekomen is uit één en dezelfde bron, daarom moet het nu ook uit één hart en uit één mond de Heere loven.
Waar ligt ons begin? Ook in het niets. Dat is altijd zo'n wonder. Wie ben ik, waar kom ik vandaan? Hoe is het mogelijk dat de Heere naar mij heeft omgezien? Uit de duisternis geroepen tot Zijn wonderbaar licht. Gij die eertijds geen volk waart, maar nu Gods volk zijt...
En nu worden nog enkele stammen apart genoemd. Benjamin de kleine. De jongste zoon van Jacob, maar ook de kleinste van de stammen van Israël. En toch — die over hen heerste! Want de kleinste stam bracht de eerste koning voort. Daarin schittert Gods verkiezend handelen. Het verachte en wat niets is, dat verkiest Hij.
De vorsten van Juda met hun vergadering. Of, wellicht: de vorsten van Juda in vergadering, in menigte. Uit de stam van Juda zullen er velen zijn die de Heere loven.
Tenslotte: de vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali. Waarom juist deze twee stammen genoemd, helemaal in het noorden? Wel, het gaat om het hele volk. Juda en Benjamin in het zuiden, Zebulon en Naftali in het noorden. Deze vier stammen omvatten het hele volk. Hoeveel verschil er ook is tussen de stammen onderling, ze mogen één zijn rondom de Ark, één in de lof van Gods Naam.
En die het vèrst wonen — Zebulon en Naftali — die horen er ook bij. In Juda wordt er misschien een beetje minachtend gesproken over deze twee stammen. Het noorden is immers „Galilea der heidenen"? Twee stammen die opgegaan zijn in de weelde en in de welvaart, maar waarin weinig vreze Gods werd geyonden. En toch worden ze afzonderlijk geroepen tot de lof des Heeren.
Misschien woont u ook wel ver weg. In beslag genomen door het leven. Opgegaan in de welvaart. En misschien moet u in .uw familie vèr teruggaan om iemand te vinden die de Heere vreesde. U wordt geroepen. Al woonde u nog zo ver weg. Al was u nog zo ver afgedwaald.
En dan staan we weieens verwonderd. Dan komen er soms om de Heere te loven van een kant waarvan wij het niet verwacht zouden hebben. Uit Zebulon, uit Naftali. Zelfs de vorsten, de voornaamsten. Want de Heere loven is niet iets voor de eenvoudigen alleen, voor mensen die niet zo'n vooraanstaande plaats innemen. Ook de hooggeplaatsten, ook de leidslieden worden ertoe geroepen.
Misschien hebt u een druk leven. Een verantwoordelijke positie. U hebt nauwelijks tijd voor de Heere en Zijn dienst. Luister eens wat de dichter zegt. De vorsten van Zebulon, de vorsten van Naftali.
De Geest is uitgestort op alle vlees. Op dienstknechten en op dienstmaagden. Maar ook op vorsten. Uit alle geslachten en talen en volken en natiën zal er een volk komen tot Zijn lof en dienst bereid. En hoeveel verschillen er ook zijn tussen mensen en volken ze worden één rondom de Ark, één rondom Hem Die de Springader van Israël is.
Dan komen wij van onze troon af. Dan verliezen wij onze belangrijkheid en onze waardigheid. Want we hebben ZIJN gangen gezien. Dan staat de Ark centraal. Nu en straks. Want dan staan ze allemaal voor de troon en ze zeggen, ze zingen: wij danken U, Heere, God Almachtig, Die is en Die was en Die komen zal, dat Gij Uw grote kracht hebt aangenomen en als Koning hebt geheerst. En — Johannes heeft het gezien — de tempel Gods in de hemel is geopend geworden en de Ark van het Verbond is gezien in Zijn tempel...
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1984
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 1 juni 1984
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's