Behoed uw hart
HET TIENDE GEBOD
(2)
We zagen vorige keer dat het tiende gebod zich keert tegen dat begeren dat beledigend is voor God en bedreigend voor de naaste.
Maar — zegt iemand — nu is toch niet élke begeerte bedreigend voor de naaste? Zeg toch niet te gauw dat üw begeerte niet bedreigend is! Zo heel gauw overtreden we in ons begeren de geboden van de tweede tafel en doen op die wijze tekort aan de liefde tot de naaste. Ga maar eens na wie en wat er in uw meest geheime wensen en verlangens centraal staat. Wanneer we bijvoorbeeld ons hart op gèld zetten, en het ons diepst verlangen is miljonair te worden, dan beroven we God van Zijn eer door de Mammon, de geldgod, de materie te aanbidden. Wanneer ons begeren zich er naar uitstrekt vele examens af te leggen en diploma's te behalen, daarmee een naam en faam te krijgen — en ons begeren strekt zich niet alleréérst uit: naar Gods wet om die te onderzoeken en naar de vreze Gods om die te verkrijgen — is dat dan niet God onterend? Daarmee gaat het over ons verlanglijstje. Dat is geheim, zegt u? Uw goed recht! Als we maar bedenken, dat voor Gods aangezicht alles open en bloot ligt. U kunt uw verlanglijstje voor de mensen gesloten en uw begeerten verborgen houden — vergeet niet: de HEERE heeft inzage!
Daarmee komen we dus wel heel duidelijk bij de diepgang van Gods wet terecht. De wet des Heeren blijft niet bij de oppervlakte, de wet des Heeren blijft niet in de keurig schoongemaakte ontvangkamer — maar stijgt oip tot de zolder en daalt af tot in de kelder en opent alle kasten. Gij zult niet begeren! De rechtvaardige en heilige God stelt ook de heimelijke wensen in het licht van Zijn aangezicht.
Dit tiende gebod is wel genoemd: de sluitsteen van de wet. Wanneer de sluitsteen is aangebracht is de wèt voltooid - zoals een muur voltooid is na het inmetselen
van de laatste steen. De wet van God is af — zij is alomvattend en bestrijkt werkelijk het gehele veld van het menselijk leven — in alle verhoudingen (tot God, tot de naaste, tot zichzelf) en in alle uitingen (gedachte, woord en werk).
De sluitsteen — de wet des Heeren is volmaakt. Maar die uitdrukking zegt nog iets anders. Als de muur af is en er zit geen opening, geen bres meer in - dan kan niemand meer naar buiten. Het is een blinde ' muur. Een muur zonder venster en zonder poort. Een muur waar je achter gevangen zit. Wanneer we luisteren naar de tien woorden, gebod na gebod, dan zien we die muur als het ware rondom ons oprijzen. We komen daardoor steeds meer vast te zitten.
Misschien zagen we nog één heel klein gaatje om te ontsnappen... Door het tiende gebod wordt dat laatste gaatje óók dicht gemaakt. De sluitsteen!
„Dat ook de minste lust of gedachte tegen enig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome." Krachtiger en veelomvattender kan het niet gezegd worden. En dit betekent de doodsteek voor alle eigengerechtigheid. Het zegt ons dat onze gerechtigheid véél overvloediger zal moeten zijn dan die van farizeeën en schriftgeleerden — wil ze voor God kunnen bestaan. Wanneer een godsdienstig mens de tien geboden hoort prediken, is hij geneigd om er nog eens extra de schouders onder te gaan zetten. „Ik zal meer gaan * bidden en ik zal de zondag meer heilig houden en ik zal niemand meer benadelen en ik zal niet meer roddelen." Allemaal goede voornemens — het is héél goed bedoeld.
Maar... weet u, daarmee staan we nog helemaal in het wèrkverbond. Het werkverbond zoals het met Adam is opgericht, hield in: doe dat en gij zult leven.
Dus: werken om te leven. Althans: de genadegave van het eeuwige leven zou ontvangen worden in de weg van de gehoorzaamheid aan het gebod. En zo kunnen we de prediking van de wet opvatten. „O, ik zal de zaken ernstiger gaan opvatten en ik zal extra mijn best doen..."
Maar nu komt die sluitsteen en wordt voor uw voeten neergelegd als een steen des aanstoots en een rots der ergernis. Het is de bedoeling dat u er over struikelt en dat u neervalt. „Nu heb ik zó mijn best gedaan — en wérkelijk, de laatste tijd bespeurde ik enige vordering, ik werd echt al wat heiliger — en nu hoor ik nota bene dit, dat God eist dat ook de minste lust of gedachte tegen énig gebod Gods in ons hart nimmermeer kome, maar dat wij te allen tijde van ganser harte aller zonden vijand zijn en lust tot alle gerechtigheid hebben. Ja maar, dat is onbegonnen werk! Dat bereik ik nóóit!"
Ziet u het in? We hebben nog altijd veel te gering van de wet van God gedacht. We waren net als de rijke jongeling! „Al deze dingen heb ik onderhouden van mijn jeugd aan!" Maar toen liet de Heere Jezus er iets van zien hoe veelomvattend Gods wet wel is. En die jongeman ging bedroefd heen.
Wie het leven altijd nog gezocht heeft in eigen hand — u, de godsdienstige en kerkelijk meelevende en rechtzinnige man of vrouw, u zult de hemel ingaan, u zult zalig worden, hoor... mits u maar aan de volgende
voorwaarden voldoet en op de volgende vragen met „ja" kunt antwoorden:
1. hebt u in uw leven nóóit de minste lust of gedachte tegen énig gebod Gods in uw hart gekend?
2. bent u te allen tijde met uw ganse hart een vijand van alle zonde geweest?
3. hebt u eveneens te allen tijde lust tot alle gerechtigheid?
Nogmaals: is uw antwoord volmondig „ja", zonder ook maar iets op deze drie vragen af te dingen? Dan zult u inderdaad het Koninkrijk Gods beërven! Maar zo niet, dan geldt het ook u en mij: , , Vervloekt is een iegelijk, die niet blijft in al hetgeen geschreven is in het boek der wet — om dat tc doen. Dan is ook voor ons 't ogenblik aangebroken om bedroefd te worden — net als de rijke jongeling. Bedroefd dat alles wat wij zelf zo godsdienstig en zo vroom hadden klaargemaakt als een kaartenhuis omver wordt geblazen, , en als een spinneweb weggeveegd.
Maar laten we niet met die rijke jongeling bedroefd heengaan, laten we liever bedroefd blijven staan en laten we als mensen die het nu uiteindelijk niet meer weten, vragen of het voor ons nog kan en hoe het dan wel moet.
Zoals gezegd, wat we nodig hebben is staatsverwisseling. We zijn buiten Christus van nature en kunnen daarom met al wat we klaarmaken nooit aan God behagen. Maar alleen door het waarachtig geloof in Christus, kunnen we Gode behagen. De grote vraag is: kent u Hem, leeft u met Hem? Is er verbinding gelegd? Als u Hem niet kent, als Hij alleen maar een bekende klank voor u is, dan moet u zich niet gaan uitputten in alle werken der wet, waarmee u alleen maar verder van huis raakt en waardoor u een hoogmoedige farizeeër dreigt te worden!
Laat u toch waarschuwen dat dit een dwaalweg is! Met al uw wetshandhaving maakt u een huis waar u zich veilig in waant, maar u vergist zich! Uw huis heeft geen fundament als straks de storm van Gods gericht opsteekt stort het in de afgrond en dan zal de val zeer groot zijn. Schrijf maar een 0 op uw zondagsviering en een 0 op uw kerkgang en een 0 op uw rechtzinnigheid.
Blijf maar net zo lang overal een 0 op schrijven, tot u niets meer over hebt. En dan is er maar één ding urgent. Gelooft in de Heere Jezus Christus, gij en uw huis — en gij zult zalig worden. Hier hebt u een recht ontvangen om tot God te komen. Er is een vrije toegang tot de troon van Gods genade. Kom zoals ge zijt — moede, arm en naakt tot de God die zalig maakt. Hij heeft een generaal pardon afgekondigd wat inhoudt dat alle misdadigers die bij Hem om gratie komen vragen, volkomen vrijspraak en vrijheid zullen ontvangen omwille van Zijn lieve Zoon — en dit is u en mij gepredikt en ook nog eens bezegeld aan ons voorhoofd in het sacrament van de Heilige Doop!
In dit verband is te spreken van het rechte begeren. Allereerst bij God zelf. Er is namelijk een goddelijke begeerte, een goddelijke lust. Wat is de lust van God de Vader? Dat de goddeloze zich bekeert en dat hij leeft! Wat is de begeerte van God de Zoon? „Hij heeft van U, o God, begeerd / het onvergank'lijk leven — Gij hebt het Hem gegeven". En waartoe dat leven? Om een arme, zwarte bruid in het leven te behouden. Hij mocht eisen zondaars als loon op Zijn borgwerk te ontvangen én: „al Zijn rein verlangen / heeft God Hem doen ontvangen". En nu is het ook de begeerte van God de Heilige Geest om te werven, te werken en woning te maken.
Vanuit dit goddelijk begeren is er bij mensenkinderen het godvruchtig begeren,
Lust krijgen 'om de Heere te vrezen. Veel vragen om een nieuw hartje, om een lammetje, een schaapje te zijn van de kudde van de goede Herder. Mag je begeren? Ja hoor, het mag. We zijn er toe uitgenodigd! „Opent uwe mond / eist van Mij vrijmoedig / op Mijn trouw verbond." Je mag het geloof begeren, je mag de genade begeren. Zo'n begeren is de HEERE aangenaam. Wie heeft er lust in? „Och, ik wou dat ik er lust in had!" Wel — dan hebt u een begeerte naar die begeerte! Leg het voor de HEERE neer! En naarmate nu dat nieuwe leven door de genade in het geloof in Christus gekend wordt, in die mate krijgt u enerzijds steeds méér te stellen met uw kwade begeerten. U zegt met Paulus: ik wist vroeger niet eens dat de begeerlijkheid zonde was, maar nu blijkt mijn begeerteleven een wereld van ongerechtigheid te zijn. Aan de andere kant: u kent iets van die „lust tot alle gerechtigheid", een groeiende begeerte om in al Gods wegen te wandelen. Psalm 119 is daar vol van!
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 mei 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's