De goede vrÿdag
Naar de Dordtse Kerkordening onderhouden de kerken van gereformeerde structuur, de volgende feestdagen: Kerstfeest, Paasfeest, Hemelvaartsdag en Pinksterfeest. Bezinning op de herkomst van deze feestdagen doet zien, dat deze niet zonder weerstand zijn ingevoerd. De kerk heeft ze zeker niet zonder kritiek aanvaard.
Om te beginnen heeft de Kerk der Reformatie in haar gerechtvaardigde ijver om van alles wat riekte naar de Roomse zuurdesem af te zien, onder de ontelbare heiligendagen grote schoonmaak gehouden. Reeds vóór Calvijn waren ze in Genève onder invloed van Farel en Viret afgeschaft. Hetzelfde was het geval in Straatsburg onder Bucer. In Schotland had John Knox ze doen verdwijnen. Die roomse feestdagen waren onderscheiden in: feesten des Heeren en feesten der heiligen, Maar ook tegen die feesten des Heeren zoals Kerstfeest, Paasen Pinksterfeest was er verzet. Als argumenten voor deze afwijzende houding werd o.m. aangevoerd: Alleen de wekelijkse Sabbath is een Goddelijke instelling, die rechtstreeks valt onder het vierde gebod, de andere fees
ten zijn mensenwerk. Ze zijn door de mensen aan de zondag toegevoegd. De Apostelen hebben ze niet gevierd en er is nergens melding van gemaakt. Ook is het onzeker of de heilsfeiten op de bepaalde gedenkdagen hebben plaats gegrepen. De Heidelbergse Catechismus spreekt in vraag en antwoord 103 alleen over de Sabbath des Heeren. Bovendien dringen zij de zondag opzij en geven aanleiding tot losbandigdheid en heidense feestelijkheden.
Calvijn, Beza, Daneau, Amesius en Alting verklaarden zich tegen de onderhouding van de feestdagen. Als Kerstfeest op een door-deweekse dag viel, gaf Calvijn in zijn prediking daaraan geen bijzondere aandacht, maar preekte de gewone vervolgstof. Op de eerstvolgende zondag hield hij de Kerstpreek. Ook in ons land was van het begin van de kerkhervorming af, sterke actie tegen de feestdagen. We noemen als tegenstanders ervan: drs. Jac. Koelman en Van Lodenstein. Laatstgenoemde meende: „een Feest-Christen is geen rechte Christen".
Als men al in oude tijden de feestdagen of „vierdaghen" tolereerde, dan was het omdat: „het volcke niet zo loope; n naar de predicatieën van de roomsche kercke of tot andere wereltsche ijdelheid, drincken, spelen, etc."
Nu moet men niet menen, dat deze vierdagen eerst in de verbasterde Roomse kerk zijn opgekomen. Neen... in de christelijke kerk na de Apostelen kwamen naast de sabbath of de op zondag gehouden rustdag al spoedig christelijke feestdagen. Zo was al in de tweede eeuw het Paasfeest bekend. In diezelfde eeuw volgde het Pinksterfeest. Daar kwam sinds de vierde eeuw de Hemelvaartsdag bij en kwam ook het Kerstfeest op.
Langzamerhand kwam in de afkeer tegen de feestdagen uit het begin van de Reformatie een kentering. De waardering ervoor nam toe. De particuliere synode van Dordrecht (1574) bepaalde nog, dat men „met de Sondach alleen tevreden sal sijn". Haar's inziens kon, wanneer het Kerstfeest op een door-de-weekse dag viel, de geboorte van Christus zonder bezwaar op de zondag vóór het Kerstfeest herdacht worden. De opstanding des Heeren viere men op Paaszondag, de uitstorting van de Heilige Geest op Pinksterzondag. En wat de tweede feestdagen aangaat... die waren volstrekt overbodig!
Onder aandrang van het volk en de Overheid, die de feestdagen handhaafde, deden latere synode's concessies. De synode van Dordrecht (1578) voerde het Kerstfeest als officiële feestdag in. Die van Middelburg (1581) voegde de Hemelvaartsdag er aan toe. En de synode van 's Gravenhage (1586)
bepaalde: Naast de zondag moet ook worden onderhouden: de eerste en tweede Kerstdag, de eerste en tweede Paasdag, de eerste en tweede Pinksterdag. Wat Nieuwjaarsdag en Hemelvaartsdag betreft, het al of niet vieren ervan werd in de vrijheid van de kerken gelaten.
De synode van Dordrecht van 1618—1619 nam de bepalingen van Den Haag over wat betreft de eerste en tweede feestdagen. Inzake de Nieuwjaars-en Hemelvaartsdag moesten de dienaars bevorderen, dat deze dagen met de andere feestdagen werden gelijkgesteld en onderhouden.
Tegen de tweede feestdagen bleef echter verzet rijzen. Reden waarom de synode van Utrecht (1905) artikel 67 van de kerkorde wijzigde en voorschreef, dat naast de zondag, de Kerst-, Paas-en Pinksterdagen, alsmede de Hemelvaartsdag onderhouden moesten worden, maar dat de onderhouding van de tweede feestdagen in de vrijheid van de kerken werd gelaten.
De aandachtige lezer zal hebben gemerkt, dat in geen van de synodale bepalingen de Goede Vrijdag wordt genoemd. Toch was van oude tijden af Goede Vrijdag als onderdeel van de , .goede" of „stille" week in ere. Op deze dag werd in stille ootmoed het lijden en sterven herdacht van de Middelaar Gods en der mensen. Het was een dag van vasten en bidden. Ook onze gereformeerde vaderen onderhielden de stille week en Goede Vrijdag. Ook zij wisten van onthouding en zelfkastijding. In sommige gemeenten deelde ook het kerkorgel in de stilte... het zweeg. Zelfs kan men zeggen, dat in de tijd van de algemene concilie's, de Goede Vrijdag groot was onder de kerkelijke dagen. Men sprak dan van tweeërlei Pasen: het Pasen van de kruisiging en het Pasen van de opstanding.
Maar sedert de Aziatische Christenen de 14de van de maand Nisan ten grondslag wilden leggen aan Pasen, ontstond verwaarlozing van de Goede Vrijdag. Zelfs vond de Oosterse Kerk de zaterdag van de graf rust gewichtiger dan de vrijdag van de kruisiging. De middeleeuwen leverden veel symboliek op. De kerkklokken zwegen als waren zij gestorven: de lichten op het altaar werden geblust, als waren ze evenals de discipelen gevlucht; de mis werd gelezen in treurgewaad; het kruis werd omfloersd; fluisterend werd er gebeden. Bij Rome dus grote plechtigheden maar... geen misoffer teneinde de aandacht te vestigen op het bloedig Offer alleen. En nog behoort in de Roomse kerk de liturgie van Goede Vrijdag tot de meest indrukwekkende. Met de Reformatie viel de plechtige viering weg. De Dordtse kerkenordening noemt geen Goede Vrijdag. Deze is voor het eerst door christenen van onderscheiden kerken gevierd op 6 april 1798 in een huis op de Oude Delft te Delft, met het Heilig Avondmaal, door het genootschap Christo Sacrum. In de 19de eeuw kwamen verschillende verzoeken bij de Algemene Synode binnen om de Goede Vrijdag tot gedenkdag te verheffen. Vooral de Groninger godgeleerden dreven in die richting. Ze deden dat niet, omdat zij Jezus erkenden als het Lam Gods, doch om het menselijk gevoel onder de indruk te brengen van het aandoenlijke van Jezus sterven. Daarom verklaarden de orthodoxen zich tegen. Vooral vanuit de Afscheiding stelt men zich teweer. Zo hield in Noord-Brabant dominee Gezelle Meerburg op Goede Vrijdag geen dienst. In 1817 heeft de Hervormde Synode de avonddienst op Goede Vrijdag verplicht gesteld. Er bleek weinig belangstelling voor. Meer succes had de synodale opwekking van 19 november 1853 om op Goede Vrijdag het Heilig Avondmaal te vieren.
In 1855 schreef de la Saussaye in „Ernst en vrede", blz. 165 het volgende: „Bij de toenemende afzondering van de Goede Vrijdag ook tot viering des Heiligen Avondmaals, wens ik de vragen te opperen: le of men daardoor geen aanleiding geeft tot de voorstelling van het Avondmaal als alleen een herinnering aan de dood des Heeren met terzijdestelling van gemeenschapsoefening met den levenden Heer, waartoe de Paasteksten zooveel meer aanleiding geven; 2e of hierdoor niet twee eigenaardigheden, die de Gereformeerde Kerk bepaaldelijk van haar Lutherse zuster onderscheidt verloren gaan, vooreerst dat zij den dood des Heeren niet isoleert maar in betrekking stelt tot het geheel van zijn Persoon en werk en ten andere, dat zij de bijzondere heiliging van andere dagen buiten den rustdag, geenszins begunstigt".
Tegen de verzoeken om bij de regering aan te dringen op erkenning van de Goede Vrijdag als Christelijke feestdag, maakte de Algemene Synode in 1896 bezwaar: „De Roomschen doen het niet, andere gezindten houden die dag niet hoog, dan kan de Hervormde Kerk zulks van de Regering niet eischen".
In 1921 trad op de Comité „Goede Vrijdag herdenking". Het drong er bij de minister van binnenlandse zaken op aan om de Goede Vrijdag gelijk te stellen met de zondag. De minister wees het verzoek af. Aanhoudende adressen en betogingen inzake de viering van Goede Vrijdag waren veelal afkomstig van de vrijzinnigen. Zij ook waren het, die de Goede Vrijdag liturgisch verbonden aan de aanneming en bevestiging van nieuwe lidmaten. Op Palmzondag werden deze dan bevestigd, om op Goede Vrijdag voor het eerst deel te nemen aan het Heilig Avondmaal. Maar ook onder de orthodoxen werd de tegenzin tegen de viering van deze dag minder. Het inzicht brak baan, dat het merkwaardig moet worden genoemd, dat de vaderen van de Reformatie in ons land uit verzet tegen het overdreven roomse ceremonieel Goede Vrijdag min of meer verwierpen, maar Kerst-en Hemelvaartsdag — ook op gewone werkdagen — wel in ere hielden. Men begon meer oog te krijgen voor de grote betekenis van Goede Vrijdag in het geheel van het kerkelijk jaar. Is toch het heilsfeit van de smartelijke kruisdood en de van Godverlatenheid van de Borg en Zaligmaker niet waard om ernstige wijze herdacht te worden? En is in wezen een tweede Kerstof Paasdag veel minder op Bijbelse gronden te verdedigen dan de Goede Vrijdag? Wat ons land betreft... de viering van de Goede Vrijdag is weinig verheffend. Er ontbreekt een vaste lijn in. Bijna overal wordt normaal gewerkt. Het openbaar vervoer heeft geen zondagsdienst. De winkels zijn of normaal open, of sluiten slechts een halve dag.
Daarentegen houden veel Overheidsinstellingen, departementen, gemeentesecretarieën enz. hun kantoren gesloten. Bij de PTT ligt de afdeling communicatie bijna geheel stil, maar gaat de expeditie en de bestelling van de poststukken gewoon door.
Wat de kerkelijke viering betreft, deze is practisch overal beperkt tot een avondgodsdienstoefening. Wat toeneemt is het gebruik om op Goede Vrijdag het Heilig Avondmaal te vieren.
In het Reformatorisch Dagblad van april 1977 werd ervoor gepleit, de Goede Vrijdag de rechtmatige plaats te geven in het geheel van de christelijke vierdagen als een volledige zondag.
„De gedachtenis aan het lijden des Heeren is zo'n viering ten volle waard en dat op die dag het Heilig Avondmaal zou worden gehouden is dan — om het tamelijk profaan uit te drukken — zeer voor de hand liggend". Hoewel de schrijver (H. H. J. van As) niet verwacht, dat dit. in onze kerken spoedie zal gebeuren, zou er naar zijn oordeel al veel gewonnen zijn, als de relatieve onverschilligheid ten aanzien van het hoge feest van Goede Vrijdag plaats zou maken voor een eerbiedig en gepast vieren, zonder al te menselijke sentimentaliteiten.
Besluiten we met de wens dat ook wij, in stille verwondering en met geheiligde intentie, zoals de Gemeente des Heeren van eeuwen geleden: „het hoochste vermaak zullen stellen in het bloedigh lijden en sterven van haren Bloedt-Bruydegom; aandachtelijck te overwegen ende daerin verstandelijck te bemereken de hooghte, lenghte, breedte ende diepte van Sijne vijerige liefde".
Bolnes/Ridderkerk.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1984
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 april 1984
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's