In den beginne
(23)
„Ook had de HEERE God gesproken: et is niet goed, dat de mens alleen zij..." Gen. 2 : 18—25.
„Het is niet goed, dat de mens alleen zij...". Voor het eerst horen we het bericht van de schepping dat iets niet goed is. En dat nog vóór de zondeval! Hier is geen sprake van een gevolg van de zonde, maar nog voordat de zonde intrede doet in de goede schepping Gods horen wij God zeggen dat het niet goed is, dat de mens alleen is. De mens, die Hij geformeerd had uit het stof der aarde... Er is iets nog niet goed nog
niet voltooid. De beeldhouwer is nog niet klaar met zijn kunstwerk. Wat is dan niet goed? Het alléén-zijn van de mens, het alleen voor zichzelf-er-zijn van de mens, eenzaam en alleen, op zichzelf staande. Als een kleine zelfstandige, nee, dat is niet goed...
, , Ik zal hem een hulp maken, die als tegen hem over zij." Een hulp, een bijstand zal aan de mens gegeven worden. In het boek Prediker wordt daarvan ons deze uitleg gegeven: Twee zijn beter dan één... Want indien zij vallen, de een richt zijn metgezel op; maar wee de ene, die gevallen is, want er is geen tweede om hem op te helpen" (Pred. 4 : 9, 10). Een hulp: ikwijls wordt in de Schrift de HEERE, beleden als de hulp voor Israël: Mijn hulp is van de HEERE, Die hemel en aarde gemaakt heeft" (Ps. 121 : 2).
Deze hulp is gegeven aan de mens — als tegen hem over. Dit tegenover hebben we met name te horen in de woorden: en hulp tegenover, een tegenbeeld, een hulp, die anders is. Het gaat om dit „tegenover", dat we in onze vertalingen niet mogen verliezen. God zal voor de mens een tegenover maken, dat juist als tegenbeeld een hulp is. Op deze wijze wordt het alleen-zijn van de mens opgeheven. Iemand anders, en dus: erkelijk een ander wordt aan de allene mens tot hulp gegeven. En hoe zal God deze hulp nu verschaffen? Dat geschiedt op een ontdekkende wijze, op een manier, waarbij de mens gaat ontdekken hóe alleen hij is. Dat ontdekt hij namelijk aan zijn verhouding tot de dieren. De mens ontvangt in de schepping een diepe verbondenheid met de dieren. Dat geldt nog altijd: De rechtvaardige kent het leven van zijn beest" (Spr. 12 : 10). Tegelijk ervaart hierin nu juist de mens zijn alleen-zijn. Het dier is namelijk niet een hulp tegenover de mens, waardoor zijn alleen zijn doorbroken is en 't goed is... En dat horen we in de volgende woorden:
„Want toen de HEERE God uit de aarde al het gedierte des velds, en al het gevogelte des hemels gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe hij ze noemen zou..." De mens wordt geroepen de dieren namen te geven. Dat geldt de landdieren en de vogels. De vissen worden hier niet vermeld. Het geven van een naam mag hier naar de taal der Schriften verstaan worden als uitdrukking van de heerschappij, die de mens over de dieren ontvangen heeft (Gen. 1 : 28). In de Naam van de Schepper van hemel en aarde heerst de mens over de dieren, die de Schepper Zelf tot hem brengt. De mens heerst door een naam te geven! Maar zo juist ontdekt de mens hoe aileen hij zelf is, wanneer de dieren aan hem voorbij gaan...
„Zo had Adam genoemd de namen van al het vee... maar voor de mens vond hij geen hulp, die als tegen hem over ware". Een dier kan een mens w r el tot een hulp zijn, kan hem vertrouwen geven, nabijheid, warmte, maar het kan voor de mens nimmer een tegenover zijn.
Opnieuw dat woord: tegen hem over! Een werkelijk tegenover! Een echt tegenbeeld! Een gelijke, en toch anders! Wanneer onder de dieren deze hulp voor de mens niet gevonden wordt, dan brengt de Schepper vervolgens een nieuw geheim de schepping binnen. Er is iets nog niet goed, nog niet voltooid. Nu volgt het laatste als de voltooiing van de schepping, de bekroning ook. Nog eenmaal zien we de Kunstenaar bezig. Hij bouwt — en het is adembenemend om te zien — het laatste:
„Toen deed de HEERE God een diepe slaap op Adam vallen, en hij sliep...". De mens valt in diepe slaap, als in een coma geraakt hij, in een verweg gezonken toestand zinkt hij. De mens zelf — wil dit ons zeggen — is niet getuige van hetgeen de Schepper nu gaat doen. Ook hier kan de mens God niet op de vingers zien, wanneer Deze tot het laatste van de schepping komt, tot de voltooiing... De mens is daarbij volkomen uitgeschakeld: de hulp als tegenover hem zal hij zeker niet zich zelf verschaffen. Integendeel! De HEERE God is hier de handelende...
„... en Hij nam één van zijn ribben, en sloot de plaats daarvan toe met vlees". Een rib wordt genomen uit het lichaam van de mens. Dit woord „rib" wil eigenlijk zeggen: zijde, zijkant. God neemt een deel uit de zijde van de mens en sluit de plaats toe met vlees. De wonde wordt onmiddellijk geheeld ...
„En de HEERE God bouwde de rib, die Hij van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar tot Adam". God bouwt! Als een scheppend kunstenaar bouwt Hij de rib uit tot een vrouw. Voor het eerst horen we in de Schrift dit woord: een vrouw... Het beeld van boetseren, van vormen en bewerken klinkt hier door. God bouwt uit de rib van Adam een nieuwe, nog ongekende schepping: een vrouw. De vrouw is gebouwd uit de mens, uit de zijde genomen. Zij is
niet rechtstreeks geformeerd uit het stof van de aarde, maar genomen is zij uit de mens, die door God gevormd was uit het stof der aarde. Zij is gebouwd uit. Adam, en straks zal de mens dan gebouwd worden uit de vrouw...
En Hij bracht haar tot Adam! God bracht haar tot de mens, die alleen is. God Zelf geeft aan Adam deze vrouw, die gebouwd is uit een rib van zijn lichaam. Zij is letterlijk — en vandaar onze uitdrukking — een rib uit zijn lijf! En wanneer de vrouw gegeven is aan Adam:
„Toen zeide Adam: Deze is ditmaal been van mijn gebeente, en vlees van mijn vlees..." In het Hebreeuws klinkt hier, sterker dan in de vertaling, door de klank van de verwondering. Een kreet van verrukking klinkt ons in de oren. Deze! zo roept Adam, en dat roept hij tot driemaal toe. Het ritme van de diepe verwondering horen we in het oorspronkelijke doorklinken: Deze! Dit maal! Eindelijk! Déze is het! Been van mijn gebeente! Vlees van mijn vlees! Hoe Adam dit laatste weet? In diepe slaap was hij toch verzonken? De plaats was toch toegesloten met vlees? Adam, hij weet het: God bracht de vrouw tot hem...
..Men zal haar Manninne heten, omdat zij uit de man genomen is". Adam gaf de dieren namen, maar vond daarbij geen hulpe tegenover. Nu — eindelijk — mag hij de naam geven aan zijn tegenover: manninne... Dat is een letterlijke vertaling vanuit het Hebreeuws. Zo vonden de Statenvertalers een nieuw woord: manninne, uit de man genomen, het tegenover, de hulp tegenover de man.
„Toen zeide Adam...". Het is goed om te beseffen dat we in deze woorden het eerste gesproken woord van de mens vernemen.
We vragen soms: wat heeft een mens in zijn leven tenslotte gezegd, wat was zijn laatste woord? Hier horen we wat het eerste woord van de mens geweest is, wat hij als eerste gezegd heeft. Déze is het, eindelijk...! Ontwaakt uit een diepe slaap mag de mens zijn hulp tegenover zich, zijn wederhelft aanschouwen, zoals deze door de HEERE God tot hem gebracht is. Nu is hij werkelijk niet meer alleen. En dat horen we hem uitspreken. Tot nu toe was het steeds: En God zeide..., maar voor het eerst horen we dan: Toen zeide Adam...
Uit de man genomen, en wel uit ziin zijde, uit een van zijn ribben: deze plaats heeft ons veel ie zeggen. Zo heeft joodse wijsheid het verwoord, toen gezegd werd: De vrouw is niet uit het hoofd van de man genomen, opdat zij niet over hem zou heersen. Ook is zij niet uit zijn voet genomen, opdat hij haar niet als een voetveeg gebruiken zou.. Maar uit zijn rib is zij genomen, uit zijn zijde, bij zijn hart vandaan, opdat zij bij hem zou passen, hem terzijde zou kunnen staan. De vrouw is letterlijk de wederhelft van de man te noemen. Zij is been van zijn gebeente en vlees van zijn vlees. Zonder haar is hij alleen, dat is niet goed... Nu is het goed en zó is het goed: een hulp, een wederhelft, een werkelijk tegenover!
„Daarom zal de man zijn vader en zijn moeder verlaten, en zijn vrouw aankleven; en zij zullen tot één vlees zijn". In deze woorden volgt een toepassing van de eerste woorden, die de mens gesproken heeft volgens de Schrift. Straks - zo wil dit zeggen - zal een man zijn vader en moeder verlaten. Hij zal hen naar het gebod van God blijven eren al de dagen, maar wel zal hij hen verlaten. Want in hen vindt hij niet het eigenlijke tegenover, het tegenbeeld, zijn hulp voor het leven. Hij zal zijn vrouw aankleven, aanhangen, en zij zullen tot één vlees zijn. En dat wil zeggen: en eenheid van lichaam en geest zullen zij vormen. Een eenheid zal daarmee gegeven zijn, waarin het alleen-zijn werkelijk is opgeheven, waarin er de ander is. Bedoeld is de eenheid van - zoals genoemd is - het „twee-zaamzijn": e man en de vrouw tot één mens gegeven... Daarvan zegt onze Heere Jezus: Alzo dat zij niet meer twee zijn, maar één vlees. Wat dan God heeft samengevoegd, scheide de mens niet" (Matth. 19 : 6).
„En zij waren beiden naakt, Adam en zijn vrouw; en zij schaamden zich niet". Deze woorden vormen eigenlijk het enige, dat ons verhaald wordt over de mens en zijn vrouw in de hof vóór dat de vreemde stem, de stem van de slang begint te spreken. Dit is het enige, dat we horen over het leven van Adam en zijn vrouw in de hof. Letten we trouwens er op, dat de naam Eva nog niet hier, maar pas na de zondeval voor het eerst wordt genoemd (Gen. 3 : 20). Adam en zijn vrouw waren beiden naakt. Dar wil ten diepste zeggen, dat zij met geen ander kleed bekleed waren dan het licht van de heerlijkheid, dat hun Schepper hen gegeven had om te dragen. Zij waren bekleed met de glans van de glorie Gods. Zij waren zoals zij waren: oed uit de hand van hun Schepper voortgekomen. Zij hadden eenvoudig niets te verbergen. Dat zal straks pas helaas het geval zijn, wanneer hun ogen zijn opengegaan voor een werkelijkheid, die ze nooit hadden mogen zien... En zij schaamden zich niet. Letten wij op het geschrevene: e lezen niet, dat zij zich niet schaamden voor elkaar. Uiteraard kenden zij zulke schaamte niet. Maar er was bij hen hoe dan geen schaamte ook aanwezig. Voor God, voor de dieren, voor elkaar viel er niets te verbergen...
Zó nu voltooit de HEERE God de schepping. En zó is het goed! Welke verkondiging klinkt nu in deze woorden tot ons?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 16 maart 1984
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's