014 de dwaas
KOL-OMMETJE
Per kolommetje een psalm heeft als consequentie beperking. Enkele notities, die bij het lezen en overdenken deze of gene hier en daar een hand reiken. Misschien ook af en toe wel eens een duwtje om op 'eigen kracht' verder door te dringen. Het gaat om liederen. Die hebben een heel eigen funktie in het leven, welteverstaan in het geestelijke leven. Vooral belangrijk is wat ik noemen wil de nachtdienst van de psalmen, 's Nachts kunnen wij lang niet altijd lezen. Maar des nachts (42) kan en wil „Zijn lied bij mij zijn." Bij mij. Mits wij bijtijds de inhoud ons hebben eigen gemaakt. Gememoriseerd zelfs. Eigenlijk zijn wij bezig om reserves, uiteraard stille reserves te kweken. Daarom enkele aanwijzingen.
Iets anders nog was dat ik gedurig een geheugensteuntje probeerde aan te dragen om te weten op welk nummer wij onder bepaalde omstandigheden ons moeten vervoegen. Ik dacht dat het voor deze psalm nauwelijks nodig is. Wie zegt niet op het horen van psalm veertien zonder bedenken: „De dwaas zegt in zijn hart: Er is geen God"? Wanneer iemand niettemin krachtig aandringt, noem ik de breeveertien, die lange brede zandbank voor onze kust. De breeveertien opgaan betekent immers in het algemeen: verongelukken, de verkeerde weg opgaan. Welnu, de dwaas, die Gods bestaan durft te ontkennen, gaat het oordeel tegemoet, waar hij — om met vers vijf te spreken — met vervaardheid vervaard wordt. Als een droom na het ruw ontwaken, als de HEERE opwaakt.
— o — Van groot belang is naar mijn gevoelen, dat wij ons terdege realiseren dat wij hier van doen hebben met één van de lofzangen Israëls. De vraag namelijk, waar vooral hedendaagse uitleggers het bijzonder moeilijk mee hebben blijkens hun commentaar, of wij frontaal alle atheïsme en directer alle atheïsten kunnen toeroepen: kolossale dwaasheid, grote dwazen, die jullie zijn. Met name ook de tallozen, die te kennen gaven dat zij na de schrikkelijke en allerverschrikkelijkste gebeurtenissen tijdens de jongste oorlog het geloof in het bestaan van een rechtvaardig God hebben verloren. Ik weet wat sommigen willen antwoorden. Maar laten wij toch even vasthouden, dat bedoelde vragen voor rechtstreeks getroffenen lang niet gemakkelijk en eenvoudig liggen.
Immers laten wij niet vergeten dat wie snel het woord: Gij dwaas, van zijn lippen afschiet, strafbaar is aan het helse vuur. Wij mogen ons wel veertienmaal bedenken.
Het lied is gezongen in het volle licht van de openbaring van de levende God van het Verbond. Wie middels de openbaring veel geschonken is, van hem wordt ook veel geëist. Ook zal het Tyrus en Sidon verdragelijker zijn dan de inwoners van Kapernaüm. Het is een lichte aanwijzing om er ons op attent te maken dat wij bij onze psalm wel allereerst en allermeest behoren te denken aan dwaasheid in Israël. Met andere woorden moeten wij niet primair kijken naar de heidenen en vijanden. Hiermee is echter geenszins omvergestoten wat onze belijdenis zegt in artikel 5 over wat zelfs de blinden tasten kunnen. Maar wel alles in zijn orde, wat meebrengt dat de tegenhanger van de dwaas, dat is de wijze, tijd en gelegenheid wel degelijk kennen en weten moet. Dit was de eerste opmerking.
— o — Een andere vraag luidt of deze psalm bij uitstek de goudmijn is voor het opdelven van het geloofsartikel van de algehele verdorvenheid van de mens. Op de manier van Genesis 6 : 5 te weten: l het gedichtsel te allen dage alleenlijk boos. Totaler kan het niet. Nog even terug naar wat ik noemde de goudmijn. Dat roept een vet vraagteken op. Terecht. Laat ik zeggen: e mijn van het algeheel verdonkerde goud. Om duidelijk te blijven. Of is het een beetje in deze psalm als in de 116e: lle mensen zijn leugenaars? Maar dat was wel in „mijn haasten". Wat psalm 14 betreft ligt het wel zo dat bij het afwijken van allen in vers 4 toch sprake is van: mijn volk", en in vers 5 van: het geslacht des rechtvaardigen". Die vallen kennelijk niet onder het oordeel van de verzen 1 — 4. Ik begrijp dat mijn voorzichtige suggestie tot tegenspraak prikkelt en wel tot de vaststelling, dat Paulus toch maar in Romeinen 3 deze regels gebruikt om aan te tonen, dat allen zonder één gunstige uitzondering, allen, namelijk Joden en Grieken, gezondigd hebben. Zeer terecht maakt Paulus dit gebruik van de tekst en naar alle waarheid noemt hij deze toepassing. Slechts wil ik erop wijzen, dat het Paulus in de hele contekst er wel om te doen is het daar niet bij te laten zitten.
Het is Paulus de gezant van Godswege alsof Christus door hem bade, er om te doen allen onder de goddeloosheid of dwaasheid te besluiten, opdat de Heere hun genadig en barmhartig moge zijn. Paulus geeft een geoorloofde diepte aan de psalm. Maar in het lied zelf gaat het in eerste aanleg wel om de tegenstand van de godloochende eigen Israëlitische wereld ten opzichte van Gods volk en het geslacht des rechtvaardigen. Die laatsten ontgaat het evenwel niet, dat diezelfde dwaasheid ook leeft in hun hart. Zij erkennen om het eens te zeggen, zoals wel eens uitgedrukt wordt, dat de HEERE onderscheid maakt, waar geen onderscheid is. Of anders: ohannes 1 : 11 spreekt duidelijk dat zelfs de Zijnen Hem niet hebben aangenomen. Ook niet tot één toe. In het volgende vers, vers 12, zijn zij er toch. Zijn het, o wonder, zo velen. U mag niet raden hoe dat kan. U mag u beraden met Gods Woord hoe dat, zogezegd, mogelijk is. Niemand. Toch velen. Genoeg om eens diep op de
psalm in te gaan.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1984
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 februari 1984
Gereformeerd Weekblad | 11 Pagina's