Het was een blijde dag...
„Voor de gemeente A. was het zondag een blijde dag. Na een vakature van zoveel maanden (soms ook wel jaren!) mocht zij in de persoon van Ds. X (Cand. IJ) weer een eigen predikant ontvangen." Jarenlang luidde zo de traditionele aanhef van een verslag van de bevestiging en intrede van een nieuwe dominé. Natuurlijk bevatte zo'n verslag een korte samenvatting van, of een paar gedachten uit de bevestigings-, en vooral uit de intredepreek. Uitvoerig werden we geïnformeerd over de predikanten die er waren, allen in toga, en die, wanneer het een candiaat betrof, hadden meegedaan aan de handoplegging. Maar de hoofdmoot van het verslag werd toch wel gevormd door de „toespraken". Variaties waren mogelijk, maar het patroon bleef hetzelfde. Ook hier kon worden opgemerkt: „verander slechts de naam en de geschiedenis geldt uzelf."
Op zondag
De laatste tien, twintig jaar komt in bovengenoemde verslagen het woord „zondag" hoe langer hoe minder voor. Predikanten, maar vooral ook candidaten, geven voor hun bevestiging en intrede de voorkeur aan een door-de-weekse dag. De argumenten liggen voor de hand. Collega's, die zich 's zondags niet zo gemakkelijk kunnen vrijmaken, kunnen de diensten bijwonen. Voor familie en vrienden uit heel het land vervallen de bezwaren tegen het maken van (soms grote) reizen op zondag.
Maar hoe was dat in het verleden.? Want in vorige eeuwen, en zelfs tot na de Tweede Wereldoorlog toe, had een bevestiging en intrede nimmer op een andere dag dan op zondag plaats. Uiteraard waren daarbij ook predikanten aanwezig, alleen wat minder in getal. En de predikant of candidaat die bevestigd werd had óók familie en vrienden, maar die kwamen „een weekend" en werden in de pastorie of bij gastvrije gemeenteleden ondergebracht. Maar de diensten waren diensten van de gemeente, die op zo'n dag in groten getale aanwezig was. Haar predikant werd bevestigd en deed intrede.
De door-de-weekse diensten hebben dat beeld grondig gewijzigd. Familie en vrienden komen van heinde en ver opdraven. Soms worden de kerkgangers met bussen aangevoerd. De kerk is vol tot stampvol. Maar de plaatselijke gemeente is tot een minimum gereduceerd. Niet iedereen is immers in de gelegenheid te „snipperen". En vele gemeenteleden denken: „Het zal vandaag wel zó vol zijn in de kerk, ik hoor hem zondag wel..."
Ik ben bang dat we op deze wijze bezig zijn van de bevestiging en intrede een soort „happening" te maken, waarbij velen in de gelegenheid zijn elkaar te ontmoeten, terwijl de gemeente, voor wie de diensten bestemd zijn en voor wie de dienaar van het Woord komt, het laat afweten.
Met instemming citeer ik hier Prof. Dr. H. Jonker:
„Op zondag. Dat spreekt, dunkt me, vanzelf. Het is een geweldige zaak voor de jonge candidaat als predikant geordineerd te worden; het is een geweldige zaak voor de gemeente een eigen dienaar te ontvangen. Daarom dient deze ordinatie te geschieden in de hoofddienst van de gemeente. En de hoofddienst van de gemeente is nooit een dag in de week, maar naar de traditie van de jonge Kerk volgens het Nieuwe Testament en de mededelingen van Justinus Martyr op 'de naar de zon genoemde dag', de zondag, de eerste dag van de week, de dag des Heeren (—). Wie dit beseft, houdt zich er verre van, de ordinatie op een gewone werkdag om allerlei menselijke motieven — gemakshalve — vast te stellen." (H. Jonker, „De ambtelijke handoplegging", In de bundel „Verbi Divini Minister", Uitg. Ton Bolland, Amsterdam).
Nu alweer jaren geleden was ik eens aanwezig bij de bevestiging en intrede van een collega, eveneens in twee door-de-weekse diensten. Wijlen Ds. J. van Sliedregt zou de bevestigingsdienst leiden. Terwijl wij in de consistoriekamer bezig waren onze toga's aan te trekken merkte één van ons op dat het toch wel gemakkelijk was, intrede op een gewone werkdag... Waarop Ds. Van Sliedregt rustig antwoordde: „Er is maar één dag geschikt voor deze gelegenheid, broeders, en dat is de dag des Heeren."
Toespraken
Dat is een hoofdstuk apart: de toespraken! Eerst richt de nieuwe predikant zelf zich tot bepaalde „personen en instanties", daarna krijgen die personen en instanties zelf weer gelegenheid „een kort woord te spreken". Burgemeester, consulent en een ouderling is wel het minimum. Dat kan uitgebreid worden met ring, classis, andere kerken, een bestuurslid van één of andere vereniging, een familielid of een goede vriend. Allemaal vriendelijke woorden die getuigen van hoop op een goede ingang, een prettige samenwerking en een rijke zegen. En natuurlijk beijvert elk van de sprekers zich om het kort te maken, w r ant met ónze woorden moeten we hèt Woord immers niet overstemmen?
Intussen heb ik het weleens meegemaakt dat de preek drie kwartier duurde, maar het totaal van de toespraken anderhalf uur! En we willen toch graag „Reformatorisch" heten en dat betekent toch onder andere „Sola Scriptura", alléén de Schrift? Je zit je weleens af te vragen: zou dat principe niet gelden voor intredediensten...?
Gelukkig bespeur ik in deze een kentering ten goede. Soms zijn er op verzoek van de nieuwe predikant géén toespraken. En zo ze wèl gehouden worden, dan is het aantal sprekers toch wat aan het afnemen en wordt de spreektijd hier en daar wat beperkt. Het zou een grote zegen zijn wanneer predikanten en kerkeraden de moed hadden radicaal te breken met heel deze „poespas" (een beter woord kan ik er niet voor vinden). Want waar mensen in het middelpunt komen en waar het Woord wordt verdrongen door ónze vrome woorden, daar zijn halve maatregelen ontoereikend.
Er zijn natuurlijk altijd wel argumenten te bedenken om een kwade zaak goed te praten. Zo hoorde ik laatst serieus iemand beweren dat toespraken in een intrededienst behoren tot de wellevendheid, en dat het beperken of afschaffen daarvan getuigt van de vervlakking van onze tijd... Onze vaderen zijn dan wel bijzonder onwellévend geweest en ze hebben dan bepaald in een zeer vervlakte tijd geleefd, want in de 17de en 18de eeuw werd geen enkele toespraak gehouden. We hebben deze erfenis te danken aan de vorige eeuw, die de mens in het middelpunt plaatste, tot in de kerk en in de openbare eredienst toe!
Bezinning
Ik heb mijn gedachten over deze materie zomaar eens aan het papier toevertrouwd, zonder hierin het laatste woord te willen spreken. Mij is echter gebleken dat collega's en ook kerkeraden vaak zitten met dat probleem. Liever zouden ze dit gebruik drastisch willen beperken, maar hoe zal erop worden gereageerd? Nu, dat valt erg mee. In mijn eigen geval is nimmer het woord gevoerd dan door één ouderling, namens kerkeraad en gemeente, en ik heb daarop nooit één woord van kritiek gehoord. Ik denk dat we, terwille van de majesteit van het Woord, moeten waken tegen elke ontluistering van de eredienst. En als er dan zonodig iets gezegd moet worden, dan kan dat altijd nog op een ander tijdstip en op een andere plaats, bijvoorbeeld in een verenigingsgebouw. Opdat de gemeente niet naar huis ga met wat deze of gene heeft gezegd, maar wat de Geest tot de gemeente
heeft gezegd.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1983
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 december 1983
Gereformeerd Weekblad | 16 Pagina's