Paulus op Malta
En toen Paulus een hoop rijzen bijeengeraapt en op het vuur gelegd had, feivam er een adder uit door de hitte en vatte zijn hand. En toen de barbaren het beest aan zijn hand zagen hangen, zeiden ze tot elkander: eze mens is gewis een doodslager, die de wraak niet laat leven, daar hij uit de zee ontkomen is. Maar hij schudde het beest af in het vuur en leed niets kwaads. Hand. 28 : 3—5
De opvarenden van het schip zijn aangespoeld op het eiland Malta. Sommigen zwemmend, anderen op stukken wrakhout. Maar allemaal zijn ze behouden aan land gekomen. Wat moet dat betekenen voor die mensen, dat ze weer vaste grond onder de voeten hebben! Dagenlang de dood voor ogen gehad en niemand van hen is omgekomen! Maar wat moet dat zijn voor Paulus! Voor de zoveelste keer is gebleken dat hij op zijn God aan kan. Dat de Heere Zijn Woord waar maakt. Deze keer dwars door storm en noodweer heen.
Dit eiland waarvan hij nieteens de naam kent is voor hem een schakeltje in de lange reeks van Gods beloften. Ook met de eilanden heeft de Heere Zijn plannen. De profeet Jesaja heeft het gezegd: de eilanden zullen op Zijn leer wachten.
Malta blijkt het eiland te heten. Als Paulus die naam hoort moet zijn hart wel van vreugde trillen. Hij is immers op weg naar Rome en hij is nu al zo dicht bij Rome. Weer is het Evangelie een belangrijke stap verder gekomen. God is getrouw, Zijn plannen falen niet. Maar op dit eiland gebeurt er iets. Een incident waardoor opnieuw het Evangelie in z'n loop zou kunnen worden gestuit. We zien Paulus op Malta
1) met de dood bedreigd
De ontmoeting met de eilandbewoners valt mee. De barbaren — zo vertelt Lukas — bewezen ons geen gewone vriendelijkheid.
Van dat woord „barbaren" moeten we niet schrikken. Dat heeft voor ons een ongunstige klank. Maar in de Oudheid worden allen die geen Grieks spreken „barbaren" genoemd. Barbaren zijn mensen die niet behoren tot de élite-volken. Vreemdelingen van de Griekse cultuur.
En deze eilandbewoners stellen zich uitermate vriendelijk op tegenover de schipbreukelingen. Is dat niet vanzelfsprekend? Mensen die ternauwernood aan de dood zijn ontsnapt, die probeer je toch te helpen, van het nodige te voorzien?
Zo denken wij... Maar in de Oudheid wekten schipbreukelingen echt geen medelijden op. Die werden beschouwd als vreemden, als mensen aan wie je je kon verrijken. Terecht zegt Calvijn: God heeft de harten van deze mensen geneigd tot vriendelijkheid, opdat Zijn belofte aan Paulus dès te vaster bleek te zijn.
Onderdak verlenen aan de schipbreukelingen, dat kunnen de eilandbewoners niet. Daarvoor zijn hun eigen lemen hutten te klein. Daarom maken ze een groot vuur. Daaraan hebben deze mensen die nat en koud zijn allereerst behoefte.
Zo zorgt de Heere, door middel van deze heidenen, voor Zijn knecht Paulus. Om Hem en terwille van het Evangelie zijn allen gespaard. En wéér om hem en terwille van het Woord zal het hun aan niets ontbreken.
Maar dan gebeurt het. Er moeten takken aangedragen worden voor het vuur. Paulus helpt een handje. Dat is een mooi trekje! Paulus is apostel. Hij mag zijn leven wijden aan de dienst van God. Hoe vaak zullen zijn handen zich zegenend hebben uitgebreid? Hoe vaak zullen die handen zich hebben gevouwen voor het gebed? Maar die handen staan niet verkeerd. Paulus heeft geen twee linkse handen. Hij voorziet in zijn levensonderhoud door het maken van tenten. Hier helpt hij ijverig mee om takken op het vuur te gooien. Deze grote in het Koninkrijk Gods, een man van minstens 60 jaar, acht zich niet te groot om mee te helpen bij zulk eenvoudig werk.
Met heel alledaagse dingen kunnen we tonen of we christen zijn. Met praktische hulpvaardigheid een weg helpen banen voor het Woord. En dan, ineens, is daar die slang. Juist op dit ogenblik. En Paulus ziet nieteens het gevaar dat hem bedreigt. Hij wist wel dat de zeereis goed zou aflopen, maar hij is blind voor die adder tussen de takken. Dat kan, dat de Heere ons grote dingen bekend maakt en dat hij voor veel kleinere onze ogen gesloten houdt.
Er zat een gifslang verborgen onder het rijshout. En aanvankelijk mee in het vuur geworpen is hij ontwaakt door de pijn en ineens zet hij zijn fijne tanden in de hand van Paulus. Dat is niet toevallig, Paulus gebeten door een slang! Zou de satan zien dat zijn rijk in gevaar is? Dat beest is toch een verre nakomeling van die eerste slang? Het instrument van de leugenaar van den beginne? Tot wie gezegd is: daar ge dit gedaan hebt zijt ge vervloekt, op uw buik zult ge gaan en stof zult ge eten...
Gaat de satan wraak nemen nu hij één van de groten in Gods Koninkrijk voor zich heeft? Probeert hij een stukje van het verloren terrein te herwinnen?
Wat hier op Malta gebeurt is een schermutseling tussen het slangenzaad en het Vrouwenzaad. Zal Paulus, die aan boord zo vrijmoedig heeft getuigd van zijn God, nu moeten sterven als gevolg van een slangenbeet? Dan zal de duivel zijn zin hebben. Dan zal hij op het laatste moment toch verhinderd hebben dat het Evangelie in Rome komt.
We mogen wel op onze hoede zijn voor de taktiek van de duivel. Waar hij de kans krijgt zal hij proberen Gods werk tegen te staan. Hebt u er weieens iets van gemerkt? Dat hij er ineens zijn giftige tanden in zet? Dat hij u onverhoeds bedreigt en aanvalt? En bent u ertegen gewapend? Draagt u het schild des geloofs en het zwaard des Geestes? En bidt u: leid me niet in verzoeking, maar verlos me van de boze?
Paulus op Malta
2) van een misdaad verdacht
Het is doodstil geworden. De omstanders zien dat gevaarhjke beest aan de hand van Pauhis hangen. Ze denken: met die man moeten we oppassen. Hij is uit de zee gered, maar dat heeft hem bhjkbaar niet gebaat. De wraak van de godheid kan hem hier ook vinden. Bhjkbaar is hij een doodslager...
Waarom denken deze heidenen aan moord en niet aan een andere zonde.? Wel, alle andere zonden zijn in hun ogen nog enigszins vergeeflijk. Daarvoor kunnen altijd nog verzachtende omstandigheden worden aangevoerd. Maar zich vergrijpen aan het leven van de naaste, erger kan voor hen niet. Er zit iets sympathieks in de gedachtengang van deze heidenen. Ze hebben niet alleen nog wat besef van goed en kwaad, maar ook eerbied voor het leven. Een stukje ingeschapen Godskennis. De heidenen die God niet kennen, zegt Paulus ergens, zijn zichzelf een wet. Intuïtief weten ze: doodslag is een grote zonde. En ze hebben er ook besef van dat er een macht is die dit kwaad straft.
Welke macht dat is, dat zeggen ze zelf. Letterlijk: deze mens is gewis een doodslager die Dike niet laat leven. En Dikè is één van de godinnen die tot taak heeft misdadigers tc achtervolgen die aan de justitie zijn ontsnapt. De godin van de wrekende gerechtigheid.
De inwoners van Malta denken: deze man is zijn gerechte straf ontgaan, maar Dikè weet hem op ons eiland nog te vinden. Aan de toornende zee is hij ontkomen, maar nu zal een slang een einde maken aan zijn leven. Die mensen zijn onder de indruk van de macht van de wrekende gerechtigheid. Natuurlijk zitten ze fout, ze leggen een direkt verband tussen zonde en straf. Maar mogen we dat deze heidenen zo kwalijk nemen.?
Dc drie vrienden van Job konden beter weten, maar ze dachten en spraken in dezelfde geest. Ze hebben Job geprest om het toch maar te belijden wat hij op zijn geweten had. En de discipelen van de Heere Jezus konden óók beter weten, maar ze vroegen toch maar bij het zien van een blindgeborene: wie heeft er gezondigd, deze of zijn ouders?
En zeker, er is verband tussen zonde en ziekte, tussen misdaad en straf. Waren er geen zonden, dan waren er geen wonden. Maar wij mogen niet meteen dc toepassing maken. Want dan vergeten we één ding: als de Heere óns eens zou doen naar onze zonden...
Wanneer we bij een ander meteen kunnen constateren waarom hij of zij dat toch overkomt, dan denken we: ik ben een stuk beter, want mij overkomt zoiets niet. Dan gaan we op de rechterstoel van de Heere zitten, dan treden we in de beschikkingen van de alwijze God Die beter weet dan wij waarom Hij iets doet.
Daarom — zegt Calvijn — moeten we geen overhaast oordeel vellen, maar eerst het einde afwachten. Want later moeten we erkennen dat we ons hebben vergist. Dat is het wat we van de heidense inwoners van Malta kunnen leren. Paulus op Malta:
3) door een wonder gered
Nu horen we pas iets over Paulus zelf. Want het is toch geen kleinigheid wanneer je een gifslang aan je hand ziet hangen. Hij moet toch ook een felle pijn hebben gevoeld en een psychische schok hebben gekregen. Maar daarover horen we geen woord.
En dan de geestelijke beproeving... Eindelijk op weg naar Rome. Ternauwernood gered uit het noodweer. En nu is daar ineens die giftige slang. Zal die nu alle plannen doorkruisen?
We weten niet wat er op dit ogenblik door Pauhis heengaat. Maar één ding weten we inet zekerheid. Ook op dit moment heeft hij niets anders om zich aan vast te klampen dan het Woord van Gods belofte: gij moet voor de keizer gesteld worden. Daar komt de Heere toch nooit meer op terug? Dat kan de satan toch niet ongedaan maken? En die slang dan? Ook daarvoor heeft de Heere een belofte gegeven. Hij heeft tegen Zijn discipelen gezegd: Ik geef u macht op slangen en schorpioenen te treden en géén ding zal u enigszins beschadigen. En vóór Zijn hemelvaart heeft Hij die belofte herhaald: In Mijn Naam zullen zij duivelen uitwerpen, met nieuwe tongen zullen zij spreken, slangen zullen zij opnemen.
Deze beloften zijn het énige houvast voor de apostel. En het geloof vindt zijn kracht ook enkel en alleen in het grijpen naar die beloften.
Zo kan Paulus, terwijl er in zijn hart een gebed oprijst, met één handgebaar dat gevaarlijke beest afschudden in het vuur. Dat doet Paulus niet in eigen kracht. Want er is geen slang die eenmaal zijn tanden in het vlees van een mens heeft gezet en dan zomaar loslaat. En al zóu hij dat doen, dan is het kwaad toch al geschied. Dan heeft het gif zich al in de aderen geboord. Maar — zo lezen we — hij schudde het beest af in het vuur cn leed niets kwaads.
De omstanders zijn sprakeloos. Ze blijven Paulus aankijken... Zal er toch niets met hem gebeuren? Ongedeerd bhjven na een slangenbeet — dat bestaat voor deze mensen niet. En als er dan tóch niets gebeurt, dan moeten ze wel toestemmen: dit is iets bovennatuurlijks, dit is het werk van een hogere macht.
Wat hier op Malta gebeurd is is niet zomaar een incidentje. Het is een profetie van wat er in het eindgericht gaat gebeuren met de satan, de oude slang. Hij heeft nu nog veel macht. Hij gaat rond als een briesende leeuw omdat hij weet dat hij maar een kleine tijd heeft. En waar hij kan, daar zal hij proberen het Woord in zijn loop te stuiten, de Gemeente van Christus van alle kanten te benauv/en.
Maar dan lezen we in het laatste bijbelboek: de grote draak is geworpen, namelijk de oude slang, die genoemd wordt duivel en satanas, die de gehele wereld verleidt, liij is, zeg ik, geworpen op de aarde en zijn engelen zijn met hem geworpen. En nèg een keer: de duivel die hen verleidde werd geworpen in de poel van vuur en sulfer.
Hier op Malta heeft Christus bewezen Overwinnaar te zijn. Een aanval van de vorst der duisternis is afgeslagen. Houdt Christus Zijn Kerk in stand, laat dan de hel vrij woeden...
En Paulus heeft er een litteken bij gekregen. Want die slang heeft de beet van zijn tanden achtergelaten in de hand van Paulus. En Paulus heeft toch al zoveel httekenen! Maar het zijn voor hem eretekenen. De bewijzen van zijn apostelschap. Van de vijandschap van mensen, maar ook van de bewarende trouw van zijn God en Koning.
We zijn alle uren in gevaar, schreef hij eens. En toch — als stervende cn ziet, wij leven, als droevig zijnde en toch altijd blijde.
Wij zijn ook elk uur in gevaar. Niet om door een slang te worden gebeten, maar overal om ons heen loert de dood. Bovendien, we zijn al gebeten. Het gif woelt door onze aderen. En als we er in ons leven niet van genezen worden dan zullen w^e eraan bezwijken. Vlucht toch tot Hem Die uw krankheden kent en liefderijk wil genezen. Die van 't verderf uw leven wil verschonen.
Kennen we Hem Die ons heeft liefgehad en op Wiens beloften we mogen hopen, dan hebben we niets te vrezen. Zijn machtigearm beschermt de vromen. Hij heeft de oude slang onschadelijk gemaakt door haar de kop te vermorzelen. En zelfs al zouden we het leven moeten verhezen: wie overwint zal door de tweede dood niet beschadigd worden. En de God des vredes zal de satan haast onder uw voeten verpletteren.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1983
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 22 juli 1983
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's