de schepping,
de schepping, een strijd tussen de goede god en de opdringende en opdringerige machten van de duisternis. Israël heeft daartegenover in haar grondbelijdenis: Hoor, Israël! de HEERE, onze God, is een enig HEERE!" staande mogen houden dat geen andere goden voor Zijn aangezicht bestaan. Maar dit beleed en belijdt nog altijd Israël tegen dc realiteit van de ontzaglijke woestheid en leegheid van Genesis 1 : 2 in. En wij met Israël. Wanneer wij door de schepping heenstaren het eindeloze heelal in of langs de rand van de atomen heen, dan staan we onverwacht — o diepe huivering — in het aangezicht van de afgrond, in het duister gelaat van de oerwateren en dan zijn we als het dier tijdens een zonsverduistering of als het kind dat het woeste en het lege ontdekt. Zo geeft ons dit woord aangaande de afgrond de ontdekking van de achterzijde van de goede schepping van God. De oerduisternis...! Het woord van Genesis 1 : 2 staat niet alleen vóór de scheppingsdagen als een voorbijgegaan begin, als een verleden tijd, maar het staat ook achter de schepping, nü, vandaag en telkens zien wij in onze dagen deze oerchaos in het duister gelaat.
Maar nu een verlossend woord. Een bevrijdende verkondiging. Wanneer wij het woord van het einde vernemen, dat de zee niet meer zal zijn, een woord aangaande de nieuwe hemel en de nieuwe aarde, dan verstaan we dat het woeste en lege van de duistere afgrond voorbij gegaan zal zijn. In den beginne — zo zien we dan terug — schiep God de hemel en de aarde. En in den beginne was het Woord. Alle dingen zijn door dit Woord gemaakt, alle dingen. En dit Licht schijnt in de duisternis, waarbij de duisternis het niet heeft begrepen, niet heeft overwonnen. In dit licht van het eeuwig tweegesprek tussen de Vader en de Zoon zien we de aarde woest en ledig cn zien wc de duisternis op de afgrond. Deze aarde — zo zien we dan — ligt ten diepste geheel passief en is ijdelheid, leegte, afgrond, duisternis, maar de Geest van God schept hier licht en lucht en leven en liefde. Zonder het Woord, het Kind van Bethlehem, is geen ding gemaakt, dat gemaakt is. Het is er wel en we staren er in, en toch bestaat het niet, het bestaat niet dat het er is: deze woestheid en deze leegheid. Het kan voor God niet bestaan... De Geest Gods — zo zeggen ons oude rabbijnen reeds — is de Geest van de Messias. Hier is de Geest van het Woord, dat bij God is en dat God is. In dit hcht beginnen we het woord uit Genesis te verstaan. Ja, wat is verstaan... We beginnen iets te vermoeden van de grondeloze diepte, van de ingehouden spanning, die wij niet dragen kunnen, geen seconde nog. Wij waren er ook niet bij in den beginne. Het Woord was er bij! Deze spanning is eveneens van verre tastbaar in het scheppingsbericht van het Nieuwe Testament, Johannes 1, waar we lezen van de niet te dragen ingehouden spanning: in den beginne was het Woord. En dan zien we als het ware de Geest Gods zweven op de wateren, totdat de woorden volgen: En het Woord is vlees geworden, en heeft onder ons gewoond. Daar vernemen we het, dat God zeide: Daar zij licht. Want op zulke aarde, woest en leeg, valt niet te leven voor mens en dier. Daar is niet te leven. Geen ogenblik. Wij mensen kunnen niet leven in het aangezicht van de afgrond. Zo beginnen wij als kinderen opnieuw te spellen het begin van het Evangelie. Duisternis was op de afgrond. En we verbinden deze woorden met de drie uren van duisternis boven Golgotha. De dieren schuilen in hun nachtverblijf wanneer de Zoon van God de afgrond recht in de ogen ziet. Hij alleen en niemand van ons met Hem. En toen Hij het licht in de ogen zag - en het was avond en morgen geweest: een nieuwe dag — toen werd Hij, de Opgestane, verborgen voor ons oog. Een wolk nam Hem weg van voor onze ogen. En gedurende deze dagen — die tussen hemelvaart en Pinksterfeest — zweefde de Geest Gods op de wateren. God immers had geschapen in het Woord en door het Woord een nieuwe hemel en een nieuwe aarde. En de Geest van God zweefde op de wateren. Een spanning is er in deze woorden — niet te dragen — tien dagen lang. Zo kan het niet blijven. En
er geschiedde haastig uit de hemel een geluid, als van een geweldige gedreven wind...
Dc aarde nu was woest en ledig. „Want alzo zegt de HEERE, Die de hemelen geschapen heeft, Die God, Die de aarde geformeerd, en Die ze gemaakt heeft... Hij heeft ze niet geschapen, dat zij leeg zou zijn" (Jes. 45 : 18). Want dat is het ergste, voor Israël en voor ons: at wij buiten het Woord van God zouden leven moeten, dat wij buiten het verbond van God leven zouden zoeken een bewoonbare aarde. Dan — zo zegt de profeet — wanneer Israël het verbond Gods verbreekt, dan is het land woest en leeg (Jer. 4 : 23).
En zo ook in ons leven, ons leven op aarde. Daar is de Geest van God, wanneer in het uur van onze doop het oerwater, het donkere en dreigende van de oervloed over ons leven gaat. Dan is daar de Geest, zwevende op de wateren. In de duisternis ontmoeten we Hem, in de chaos van ons leven, aan de rand van ons bestaan, waar niet te leven valt. De werkelijkheid te aanschouwen van wat het betekent in zonde ontvangen en geboren te zijn. Geen toekomst te hebben dan een gapende afgrond van woestheid en leegheid. O, afgrond van duisternis! Daar is het, dat de Geest Gods zweeft... En dat is niet te beschrijven, met geen pen. Zoals de Geest in onze dagen, aan de vooravond van een nieuwe schepping, sidderend zweeft over de afgrond van onze eeuw... Zoals de Geest zweeft aan de vooravond van onze wedergeboorte over de oervloed, over de afgronddiepe duisternis van ons bestaan. Dan gaan we in dat uur in tot de duisternis, de duisternis, die we zelf ook zijn, en horen uit de diepte de stem... De stem van God, Zijn Woord, Zijn Zoon, Zijn Eniggeborene en Eniggeliefde uit de donkerheid en de duisternis van het heilige der heiligen. „En het volk stond van verre; maar Mozes naderde tot de donkerheid, alwaar God was" (Ex. 20 : 21).
En de aarde was woest en ledig: ingaande in deze duisternis en daarbij tegelijk staande van verre — de Middelaar nadert tot God en God nadert ons in de Middelaar — horen wij de afgrond roepen tot de afgrond en zien wij de Geest Gods op de wateren zwevende, en verstaan we met Israël in de tempel: W T at buigt gij u neder, o mijn ziel, wat zijt ge onrustig in mij... Hoop op God! Want Hem zullen wij nog loven!
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1983
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 juni 1983
Gereformeerd Weekblad | 10 Pagina's