Door Goddelijke kracht gered
„Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles, wat tot het leven en de godzaligheid behoort, geschonken heeft, door de kennis Desgenen, Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd; door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn, opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden, nadat gij, ontvloden zijt het verderf, dat in de wereld is door de begeerlijkheid." 2 Petrus 1 : 3, 4
door Goddelyke kracht
Petrus zet, na opschrift en groet, zijn brief direct van de bovenste plank in. , , Gelijk ons Zijn Goddelijke kracht alles... ge schonken heeft..." „Hij herinnert aan de onmetelijke goedheid Gods, die zij nu ondervonden hadden" (Calvijn). Zijn Goddelijke kracht heeft ons alles geschonken! Die roemt, roeme in de Heere. W T ij brengen onszelf niet op de hoogte van het heil. We werken ons er niet toe op langs een ladder van deugd en plicht, van gebod en regel. Nee, Goddelijke kracht deed het werk. Door Gods dunamis, staat er letterlijk. Dynamiet, dynamo zeggen wij. Kracht, kracht van opstanding zou Paulus zeggen. We zijn maar niet een beetje verkeerd of een beetje van de weg afgeraakt. Nee, we liggen in de dood. De kar van ons leven is gestrand en zit tot over de assen in de modder van de ongerechtigheid en niet te vergeten: de eigengerechtigheid. Wie zal mij en u ver-- lossen? Wie haalt ons weg uit de dood? Wie trekt onze wagen uit de drek en zet de wielen weer op Gods weg? God Zelf. Zijn Goddelijke kracht heeft ons immers alles geschonken, betuigt ons Petrus. Die kracht is nodig. Goddelijke kracht zelfs. Ze is er
nog altijd. Ook voor u die deze regels leest. Of u het weet of niet, uw kracht is gering. Maar Zijn macht is zo groot. Heden dringt Hij bij u aan. Zijn kracht is niet uitgeput. Is ook niet te gering u alles te schenken wat tot het leven en de godzaligheid be hoort, zoals Petrus het uitdrukt.
En dat is precies alles wat we nodig hebben. Leven en godzaligheid. Leven. U en ik, we missen van nature het leven. We zijn een prooi van dood en verderf. Wat doet Gods kracht? Hij ontrukt ons aan de dood. Eertijds dood in de zonde en de misdaden. Maar nu zijt ge levendgemaakt met Christus. Dood en leven. Daar gaat het om. Steeds lezen we dat tweetal in de Bijbel. Leven, daar is het God om begonnen. Toen en nu. Ook bij u. U bidt: Gun leven aan mijn ziel! Wel, de Heere is zo gunnend dat Hij leven vergunt aan uw dode ziel. Leven, ja. Het is als een opstanding uit de dood. God maakt ons levend, als Hij ons herschept (Calvijn). Dan gaan we Zijn gerechtigheid gehoorzamen. Leven is hier, schrijft de hervormer van Genève, die gave die God alleen aan zijn uitverkorenen meedeelt. Leven, dat slaat - niet alleen op het begin van 't nieuwe leven. Maar steeds verleent Gods kracht ons het leven. Christus' leven stuwt zich door ons heen. Ik leef niet meer, maar Christus leeft in mij. Dat is het ware leven: Christus. Hij leeft. Ik ben het Leven, getuigt Hij Zelf. Maar Hij leeft tevens in mij.
En dan noemt Petrus ook de golzaligheid. Bedoeld is hier: de godsvrucht, vroomheid in de ware zin des woords. Je zou kunnen zeggen: godzaligheid is de buitenkant van het leven dat de Heere in ons werkt. Leven openbaart zich in godsvrucht. Leven zoekt de Bron van het leven. Leven uit God keert zich naar God. Paulus schrijft er in zijn brief aan Timotheüs steeds over. Hij spoort aan tot godzaligheid. Oefen uzelf tot godzaligheid. En die godzaligheid is een groot gewin met vergenoeging. En de voorbede voor de overheden heeft te maken met een leven in godzaligheid.
Leven en godzaligheid. Werkingen van Gods kracht. Hoe werkt die Goddelijke kracht dat alles?
door kennis
Op die vraag lezen we in de tekst een helder antwoord, „...door de kennis van Hem Die ons geroepen heeft tot heerlijkheid en deugd". „Nu beschrijft hij door wat middel ons God zulke grote goederen deelachtig maakt, namelijk, als Hij Zich ons openbaart door het Evangelie... In één woord, daar kan geen gebruik der geestelijke gaven tot zaligheid zijn totdat wij door de leer van het Evangelie verlicht zijnde, God kennen" (Calvijn). Leven en godzalig-
heid worden ons bemiddeld geschonken. De Heere werkt middellijk. Hij wendt in Zijn kracht het Evangelie aan. Kennis hier genoemd. Het wordt in de tweede zendbrief van Petrus steeds gebruikt in verbinding met God en met Jezus. Kennis is kennis van God. Is kennis van de Heere Jezus. Zie daarvoor 1 : 2, 1 : 8, 2 : 20 en 3 : 18. Geen kennis uit een boekje, of uit het hoofd geleerd. Maar kennis in de zin van: ekend worden door en daarom kennis hebben gekregen aan Christus persoonlijk. Persoonlijke, geestelijke, u mag ook zeggen bevindelijke kennis. Leven en godzaligheid worden door Goddelijke kracht gewerkt door de kennis van Hem die ons geroepen heeft. Leven is er alleen uit Christus. Buiten Hem is alles de dood. Ook in de godsdienst, hoe zwaar of hoe licht ook. Leven is kennis van Christus. Niet een gevoel zus of een opwelling zo. Christus alleen. Hij wordt gekend door de leer van het Evangelie. Er gaat ons een licht op door het Evangelie. Goddelijke kracht ontsteekt een helder licht voor elk die in het duister dwaalt. Een Licht zo groot zo schoon is immers gedaald van 's hemels troon en straalt volk bij volk in de ogen. Daar wisten de lezers van Petrus' brief van mee te praten. Je ziet ze instemmend en beamend knikken. Zeker, apostel, door de kennis van Hem die ons geroepen heeft, is ons dit grote heil van leven en godzaligheid geschonken.
Geroepen. Steeds is het dat woord dat we tegenkomen in het verband van de zaligheid. Er klinkt een stem in ons leven. Nee, geen stem in de ruimte of door de lucht. Maar de stem van het Woord. Ik word bij mijn naam geroepen, omdat ik bij mijn naam ben genoemd. U bent geroepen. Hebt u al gehoord? Heden dan zo gij Zijn stem hoort! De gemeente Gods weet er van dat ze Hem kennen die hen riep. Zo kwamen ze tot Hem. Door Zijn roepen. Door Zijn aanhoudend en indringend roepen. Die roep drong door tot in het diepst van hun ziel. Omdat die roep zo vol heerlijkheid en deugd was, staat er. In de roeping legt Christus al Zijn heerlijkheid. Macht, betekent dat soms. Heerlijkheid èn deugd. Samen wel vertaald met: goddelijke wondermacht.
Die ONS geroepen heeft. We letten ook even op dat meervoud. God roept persoonlijk, zeker. Maar altijd tot Zijn gemeente. Zijn roepen brengt in een gemeenschap van al degenen die een even dierbaar geloof met ons ontvangen hebben (zie vs 1). We zijn niet alleen in de gemeenschap met Christus. De Wijnstok telt vele ranken. De goede Herder kent vele schapen. Het lichaam telt vele leden.
grote en dierbare beloften
„Door welke ons de grootste en dierbare beloften geschonken zijn..." Door welke heerlijkheid en deugd zijn ons beloften geschonken, schrijft Petrus vervolgens. Sommigen lezen: door Christus zijn ons de beloften geschonken. Beiden is mogelijk. Waar het om gaat is dat de schrijver wil zeggen dat aan de gemeente Gods grote en kostbare beloften zijn geschonken. Beloften. Zo komt het heil tot ons. In de vorm van beloften.
We krijgen het niet in onze vingers. We krijgen de zaligheid niet ter onzer beschikking. Neen, het heil komt tot ons in de weg van de belofte. U mag ook zeggen: in de weg van het Woord. Het heil is geen vloeistof die in mij uit gegoten wordt en dan zijn weg zoekt in mij. Nee, de Heere roept door Zijn Woord en schenkt mij het heil ook in de belofte, in Zijn Woord. We delen er slechts in door het geloof. Het heil is een geloofswerkelijkheid. Voorzover ik zulk een weldaad met een gelovig hart aanneem. We hebben het in het geloof en niet in de handen. Dat betekent niet dat het daarom eigenlijk niet werkelijk is. Nee, juist zo ervaart het geloof de werkelijkheid van de zaligheid. De zaligheid wordt niet gezien en toch geloofd. Christus wordt niet gezien en toch wordt Hij bemind. Zalig die niet gezien en nochtans zuilen geloofd hebben. Door Christus zijn ons de beloften geschonken. Groot zijn ze en kostbaar. Ja, in hen ligt ons heil besloten. Dat maakt de beloften groot en kostbaar. We bezitten er onze ganse zaligheid in (Zie en lees de vier preken van Andrew Gray over deze tekst in de bundel „Grote en dierbare beloften").
Beloften. Wij lezen vaak onze levenspraktijk van beloven en niet nakomen in de realiteit van de beloften Gods. En dan denken we: ja, God belooft, maar intussen moet je het maar afwachten wat er van terecht komt. We nemen de belofte Gods daarom niet serieus. We beseffen niet dat in de belofte God Zelf tegenwoordig is, het heil aanwezig is. Het dierbaar geloof omhelst echter de dierbare beloften Gods. Het geloof vindt er Christus in. Niet maar onzeker of vaag. Nee, het geloof is een bewijs van de zaken die men niet ziet. Geloof èn ook hoop richten zich op het beloofde, op de Beloofde. In de belofte bezit het geloof reeds het heil. Zij het voorlopig, toch zeer vast. Gods beloften zijn betrouwbaar. Zie maar wie het zegt! De Amen, de Getrouwe, de Betrouwbare, de Man die niet liegen kan. Welnu, ons zijn de grootste en kostbare beloften geschonken. Ons, die geloven. Ons die met anderen een kostbaar geloof verkregen hebben. Ons zijn de grootste en kostbare beloften geschonken. We hoeven in het geloof niet te twijfelen of ze wel voor ons zijn. Ze staan op onze naam, gedompeld in Christus' bloed. Ons geschonken. Is me dat geen duizelingwekkende werkelijkheid voor de gelovige? De grootste beloften. Omdat ze Christus tot inhoud hebben. Zijn heil, Zijn liefde, Zijn genade. Omdat ze Gods eeuwige verkiezende liefde bevatten en de verzoening door Christus' bloed en de heiliging door de Geest. De grootste beloften! Geen groter goed immers is er te vinden buiten deze beloften. En kostbare beloften. Kostbaar, duur want ze behelzen hemel en e aarde, ze brengen me tot eeuwige zaligheid en vrede. Ze verenigen mijn hart met God Drieënig in Christus en met allen die een even dierbaar geloof hebben ontvangen.
goddelijke natuur deelachtig
„...opdat gij door dezelve der goddelijke natuur deelachtig zoudt worden..." Een va de teksten in de Schrift die zeer omstreden zijn geraakt in de geschiedenis van de exegese. Door de beloften zijn de gelovigen aan de goddelijke natuur deelachtig geworden. U begrijpt misschien al een beetje de moeilijkheden die hier kunnen rijzen. Want hoe moet je dat nu opvatten? Moet je dat letterlijk, ik zou bijna zeggen lichamelijk, wat betreft de natuur van de mens opvatten? Al vroeg kwam die uitleg in de christelijke kerk op gang. Ignatius, een bekende kerkvader, vatte deze woorden heel letterlijk op en zei dat de gelovige meer en meer deel kreeg aan de goddelijke natuur. Je krijgt dan de gedachte dat de mens vergoddelijkt wordt. Hij wordt boven zichzelf uitgetild en raakt onsterfelijk. We noemen dat met een geleerde term 'een fysische verlossingsleer'. In de oosters-orthodoxe èn in de R.K. theologie speelt deze mening een belangrijke rol. De menselijke natuur raakt vergoddelijkt evenals die van zijn moeder Maria.
Moderne uitleggers gaan weer een wat andere richting op. Als er staat dat de gelovigen aan de goddelijke natuur deel krijgen nadat ze ontvloden'zijn aan het verderf, dan zien velen dat verderf als een ander woord voor 'vergankelijkheid'. Een mens is van huis uit een prooi van de vergankelijkheid en zo leeft hij ver van God. Maar door het deelachtig worden van de goddelijke natuur wordt hij aan die vergankelijkheid ontrukt. En dan krijg je weer diezelfde gedachte, die we al hoorden: de natuur van de mens wordt goddelijk. De mens raakt naar zijn innerlijk wezen één met God. Welnu, ik meen dat we beide visies hebben te verwerpen. Ik volg daarin de exegese van iemand die ik al vaker heb geciteerd: Bolkestein. Hij schrijft dat het woord Verderf' in de tekst best ook wat anders dan Vergankelijkheid' kan betekenen. Het kan ook heel goed ondergang, verlorenheid betekenen. Deelachtig-zijn wil zoveel zeggen als: persoonlijk delen in, gemeenschap hebben met. Het gaat dan om een persoonlijke relatie en niet om een 'fysieke participatie'. Bovendien, aldus Bolkestein, moet het ons opvallen, dat het in de tekst gaat om een toekomstige werkelijkheid. Het staat er als een belofte. Opdat u door de beloften de goddelijke natuur (eens) deelachtig zult worden. De apostel beschrijft hier een realiteit die eens zal aanbreken. Als eens de mens uit zijn verderf zal zijn verlost, dan zal hij voor eeuwig mogen delen in het goddelijk leven.
Ja, en dan kunnen we iets gemakkelijker volgen wat met dat 'deelachtig-worden aan de goddelijke natuur' bedoeld kan zijn. Het kan slaan op de algehele verandering van het lichaam der gelovigen. Paulus spreekt in 1 Corinthe 15 over de verandering van het aardse lichaam in het geestelijke. De hervormers, schrijft Bolkestein, hebben over het algemeen gedacht aan een nieuwe vorm van de verhouding tussen God en mens.
Het woord 'natuur' betekent dan niet zoveel als substantie, maar meer hoedanigheid. Calvijn ziet het dan als volgt: eens, „als wij alle gebreken des vleses zullen n hebben afgelegd, zullen we alzo der goddelijke onsterfelijkheid en zalige heerlijkheid
deelachtig wezen..." De mens wordt dus niet vergoddelijkt. Maar hij mag gaan delen in het onverderfelijke en heerlijke van het leven van God. De mens zal eens op een gans nieuwe wijze in relatie tot zijn God en Vader gaan leven. We zullen dezelfde eigenschappen als God verkrijgen: Gods heiligheid, gerechtigheid, liefde, onverderfelijkheid. Die toekomst wordt door de beloften aan de gelovigen meegedeeld. Daar gaat het naar toe. Daar reizen we op af.
Tenslotte, bij een Engelse Puritein (Thomas Brooks) vond ik de mening verkondigd dat dat deelhebben aan de goddelijke natuur in dit leven reeds begint. Hij ziet dat dan vervuld in het veranderd worden naar het Beeld Gods. Hier reeds gaat de gelovige het beeld van Christus dragen. Hij raakt verbonden op deze wijze aan de goddelijke natuur. Hij beroept zich daarvoor op Efeze 4 : 25 waar de apostel schrijft:
„En de nieuwe mens aandoen, die naar God geschapen is in ware rechtvaardigheid en heiligheid". Ook Colossensen 3 : 10 betrekt hij hierbij waar staat: En aangedaan hebt de nieuwe mens die vernieuwd wordt tot kennis, naar het evenbeeld Desgenen Die hem geschapen heeft". We gaan op God gelijken, schrijft Brooks. Dat is het deelhebben of deelkrijgen aan de Goddelijke natuur. De Goddelijke natuur is voor hem een ander woord voor genade. Waar God het licht in ons leven voortbrengt uit de duisternis, daar begint het deelhebben aan de Goddelijke natuur.
Aan het eind van deze tweede zendbrief zal de schrijver van Paulus' zendbrieven opmerken dat daar weieens regels in voorkomen die „zwaar zijn om te verstaan", dat kon dit keer ook van zijn woord gezegd worden.
W.
J. M.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 10 december 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's