Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De God van alle genade

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De God van alle genade

15 minuten leestijd Arcering uitzetten

„De God nu aller genade, Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid in Christus Jezus, nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben, Dezelve volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden. Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid.

Amen. Door Silvanus, die u een getrouw broeder is, zo ik acht, heb ik met weinig woorden geschreven, vermanende en betuigende, dat deze is de waarachtige genade Gods in welke gij staat. U groet de mede-uitverkorene die in Babyion is en Markus, mijn zoon. Groet elkander met een kus der liefde. Vrede zij u allen, die in Christus Jezus zijt. Amen." 1 Petrus 5 : 10—14

Slotregels

De brief van Petrus gaat naar haar einde. Enkele wensen en groeten worden nog geuit. , , De God nu aller genade..." Zo staat God bekend' bij Zijn gemeente. Hij is de God van alle genade. We vinden wel meer zulk soort uitdrukkingen in het Nieuwe Testament. De God van alle vertroosting, heet de Heere in 2 Corinthe 1:3. Elders is het de Vader der barmhartigheid. En op weer een andere plaats klinkt het: e God der lijdzaamheid (Rom. 15 : 5). De God aller genade. Petrus' hart stroomt vol nu i hij zich al schrijvend richt op de Heere. Zo leerde juist hij zijn Heere kennen: ls een God vol van genade. Zo kreeg hij de Heere ook meer en meer lief. Genade! Wat een woord voor een rijke zaak. Door genade kwam Petrus onder het beslag van Johannes' ontdekkende prediking. Door genade werd hij tot Christus geleid. Door genade leerde Hij' Christus kennen als zijn Borg en Zaligmaker. Door genade mocht Hij het geloof behouden, juist toen hij zo diep viel. Door genade kwam hij niet in de eeuwige nacht terecht waar Judas wel in terecht kwam. De God aller genade, ja. Het dwalende schaap werd aan de zee van Tiberias in het ambt hersteld. Is dat genade of niet? En op de Pinksterdag stond Petrus vol vuur te getuigen van Christus in de kracht en de gloed van de Heilige Geest. Van alle genade! Door genade onderging hij smaadheid om Christus' wil. Daarom eindigt Petrus zijn zendbrief met een loflied op deze genade, ja op de God van alle genade.

De God nu aller genade. O, deze Naam ontdekt mij aan mijn verlorenheid en rampzaligheid: slechts genade, slechts een God van genade kan mij behouden. Deze Naam verkondigt mij daarom tevens de enige weg die tot verlossing voert: Gods onverdiende genade. Deze Naam onthult mij mijn on-

waardigheid, maar tevens Gods eeuwig voornemen om uit enkel liefde zondaren genade te bewijzen in Christus.

De God nu aller genade. Leerden ook wij zo onze God te aanbidden? Kwam dat vol verwondering ook ons over de lippen? Heere, Gij zijt een God van alle genade. Van u is het leven en uit u kreeg ik het leven van mijn ziel! De God van alle genade. Dat bent U vooral in Christus. Hij is vol van genade en van waarheid. In Hem hebt u heel Uw genadehart onthuld. Onze God is een God van alle genade! Waar we net als Petrus in de diepte kwamen van eigen schuld en verlorenheid en daar nooit meer bovenuit geraakten, waar al onze zelfdunk en zelfverheffing een definitieve knak werd toegebracht, daar gaan en daar blijven we deze God belijden als de God van alle genade.

Deze God mogen we elkaar via de regels van dit papier aanprijzen en verkondigen: een God van alle genade. Niet zomaar een God van een enkele genade, maar van alle genade. Daar is genade voor, genade na, genade voor dit en genade voor dat stuk (H. F. Kohlbrugge). „Genade, wanneer bij u alles verscheurd terneer ligt; genade, waar gij ineenstort en' een ruïne zijt geworden; genade, opdat gij kracht verkrijgt, om moede en mat, zoals gij zijt, op te varen als een arend, te lopen en niet moede te worden; genade, om weer op de grond gezet te worden, wanneer de duivel u alle grond onder de voeten weggerukt heeft... Er kan een dag komen dat de ziel vraagt: Is dan alles vergeefs, Heere Jezus! Is voor mij niets

waar? Hebt gij dan niet een eeuwig verbond der liefde en trouw gemaakt? Waar is Uw Woord? Waar is Uw troost? Ik ben geheel verlaten; ik kan geen woord meer vinden voor mij! En het gebed, ach hoe is het neergedrukt en geen zucht wil uit mijn hart..." (Vermaning en vertroosting, pag. 85). In dat alles blijkt God echter voor ons te zijn een God van alle genade. Een God die genade voor dit en genade voor dat ons schenkt.

Hem beveelt Petrus de gemeente aan wie hij schrijft en is Hij niet het beste adres om aan te bevelen? .

Roepen

Deze God van alle genade „...Die ons geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkhe in Christus Jezus". Genade is onverdiend, dat blijkt ook hier. God heeft tot genade en uit genade geroepen. Hij was de Eerste in het zoeken van de zondaar. Gods genade welt op uit de bron van zijn eeuwige liefde. De brief is gericht aan de verstrooiden in heel Klein-Azië. Welnu, nooit hadden deze mensen hier en daar verstrooid levend naar God gevraagd, ware het niet dat God naar hen had gevraagd. Die ons geroepen heeft! Niet: naar Wie wij geroepen hebben. Maar: die óns geroepen heeft. Hoe dan? Door het Evangelie. In dat Evangelie roept de levende God Zelf. Hij geeft daarbij oren om te horen en een hart om op te merken. God roept in Christus, staat er heel opmerkelijk bij. Dat roepen Gods klinkt niet zomaar in de ruimte, in het wilde weg. Nee, in Christus komt de roeping tot ons. Alles wat God tot ons heil doet, doet Hij in Christus. Christus is de grond en tegelijk de inhoud van wat God roept. En Christus komt tot ons in het gewaad van het Evangelie. Laten we dat steeds beseffen als we onder het geklank van het Evangelie ons bevinden. De roep Gods klinkt ons in de oren. Dat het gebed leve: Heere, doorboor mijn oor, opdat ik hore!

Geroepen tot Zijn eeuwige heerlijkheid. U moet dat mede lezen in het raam van de hele brief. Het is een brief die steeds spreekt van het felle lijden der gemeente. Het wordt niet minder, maar erger. Maar om het vol te houden is nodig dat de gemeente steeds voor ogen houdt dat ze tot eeuwige heerlijkheid geroepen is. Heerlijkheid na lijden. Door lijden tot heerlijkheid, gaat de weg immers? En ook dat lijden houdt God in Zijn hand, loopt Hem nimmer uit de hand.

Tot eeuwige heerlijkheid geroepen. Is dat geen weldaad? Wat een weelde, welk een perspectief. Dat doet lijden dragen en dulden. Dat doet smarten verzachten. Eeuwige heerlijkheid. De glorie van onze God en Koning. Die zullen we aanschouwen van aangezicht tot aangezicht. Eeuwige heerlijkheid. Hier is alles tijdelijk, voorbijgaand, vergankelijk. Alle heerlijkheid des mensen is als gras, als een bloem des velds. Maar we werden geroepen tot eeuwige heerlijkheid. Die hoop verzacht menigmaal het leed. Daar gaat het Petrus hier om.

een weinig tijds geleden

Het lijden kent een grens. God houdt maat en stelt paal en perk aan het lijden. „Nadat wij een weinig tijds zullen gelede hebben." Een verdrukking duurt slechts tien dagen, vertroost Christus Zijn gemeente in Smyrna. En Paulus spreekt van een lichte verdrukking die zeer haast voorbij gaat (2 Cor. 4 : 17). Elders heeft hij het over het lijden van deze tegenwoordige tijd die niet opweegt tegen de heerlijkheid die aan ons zal geopenbaard worden (Rom. 8 : 18). Tien dagen slechts, lichte verdrukking, lijden van de tegenwoordige tijd. Dat zet het lijden in het juiste licht. We zijn geroepen tot eeuwige heerlijkheid. En die breekt aan, nadat we een weinig tijds geleden zullen hebben. Een kort poosje slechts in vergelijking met de eeuwige heerlijkheid. Druk en moeite, rouw en verdriet gaan eens voorbij. Eens worden id alle tranen van de ogen afgewist. Uit de grote verdrukking komen de geroepenen in Vaders heerlijkheid thuis. Een weinig tijds geleden. Intussen blijft het staan: eleden. Dat zal niet gering zijn. Het gaat er diep door. Door de nacht van zorgen schrijdt de stoet der pelgrims voort. Eens zal op de grote morgen alle lijden vergeten zijn. Daar is de nacht voorbij en de eeuwige dag breekt aan. Geroepen tot eeuwige heerlijkheid nadat wij een weinig tijds zullen geleden hebben. Echter, de God van alle genade is en blijft getrouw.

Gods werk komt klaar

De God van alle genade „volmake, bevestige, versterke en fundere ulieden". Statenvertaling kiest voor een wensende vorm en leest de vier werkwoorden als wensen of als beden. Luther en in navolging van hem ook Kohlbrugge maakt er beloften van. De God van alle genade zal u volmaken, bevestigen, versterken en funderen.

God zal u volmaken. Wat God begon in de gemeente, in het hart der gelovigen, maakt Hij ook af. Vastmaken en bevestigen, betekent het eerste werkwoord. Trouwens, het tweede werkwoord bevestigen wil hetzelfde zeggen.

Het begon met de roeping. Maar, zo tobt een geroepene menigmaal, wat komt er uiteindelijk in mijn leven van terecht? Wel, de Heere legt Zijn zegen op u en zegt: Ik zal het óók volmaken. Hij zal u volmaken. Ik zal toerusten met kracht in lijden, ik zal voor wankeling u bewaren in een wereld vol verdrukking. Ik zal u volmaken. Ik zet Mijn werk in u voort. En Ik breng het ook tot voltooiing. Ga maar voort in mijn kracht. U zult eens voor God in Sion verschijnen. Ik zal u volmaken, bevestigen, versterken en funderen. Vier werkwoorden waarin de zegen des Heeren over Zijn gemeente ligt uitgedrukt. Het hele werk van de God aller genade ligt er in uitgesproken.

Volmaken. Er ontbreekt zoveel aan in het leven des geloofs. Er ontbreekt zoveel aan het geloof. Er ontbreekt zoveel aan de hoop. En er ontbreekt niet minder veel aan de liefde. Er is zo weinig ootmoed. Er wordt slechts geringe wasdom ontdekt. We leven meer bij wat vroeger was dan bij dat heden is en bij wat de Heere steeds opnieuw geeft. Dat geeft droefheid, dat onthult tekort. We klagen onszelf menigmaal aan. Hoor de be-n lofte: Ik zal u volmaken. Alles wat ten dele is, volmaak Ik. Hoe dan? Wel, door uit alles de grond weg te halen en ons te zetten op het enige fundament Jezus Christus: Ik zal Mijn beloften meer en meer aan uw harten verzegelen. En ons gebed is steeds: Verlaat niet wat Uw hand begon! Waarop ik lees: de Heere zal het voor mij voleindigen.

Bevestigen. Hier zit het woord vastheid in. En dat in contrast met los staan. Iets wat erg los staat, valt zo ondersteboven bij de eerste de beste windvlaag. Een paal sla je een eindje de grond in. Maar een boom staat veel vaster. Hij wortelt namelijk helemaal in de grond. Dat bedoelt Petrus hier. In het lijden laat de Heere de Zijnen wortelen in het werk van Christus. Ons hart wortelt zich in de belofte van het Evangelie. En als er aan de boom geschud word.t, is er vastheid, bevestiging. Vast in Christus, vast in het Woord. Lijden werkt juist die bevestiging uit. Het drijft ons steeds tot Hem in Wie we alle vastheid mogen bezitten.

Versterken. Dat wil zoveel zeggen als: de krachten nieuw maken. Ik zal uw kracht vernieuwen. Die de Heere verwachten, zullen de kracht vernieuwen. Zo blijven we staande. En zo leren we tevens in lijdzaamheid de loopbaan te lopen die ons is voorgesteld. Van onszelf zijn we zwak, elk ogenblik tot zinken gereed. We zijn van onszelf als een hoop hooi, die door de storm uit elkaar is gewaaid (Kohlbrugge). Maar de Heere versterkt. Hij weet hoe zwak van Ja, de moed, hoe klein wij zijn van krachten. Hij vervult al ons gebrek met Zijn kracht die in onze zwakheid wordt volbracht. Versterken. Hij geeft kracht om te strijden. Kracht om het kruis elke dag op te nemen. Kracht om in Zijn wegen te gaan. Kracht om te leven, elke dag opnieuw.

Funderen, De laatste van de vier beloften waarmee Petrus de gemeente Gods vertroost. Hij zal u funderen. De Heere legt in ons leven een grondslag die genoeg is tot in eeuwigheid. Hij fundeert het geloof, de hoop en de liefde. Geen hoopje en weleens iets van geloof of een beetje liefde zonder zekerheid. Nee, de Heere werkt zekerheid. Een gefundeerd geloof, gegronde hoop, vurige liefde. Funderen. Een fundament onder je levenshuis weten, dat geeft vastheid en vertrouwen, rust en overgave. Ik weet in wie ik geloofd heb. Daar hebben we naar te staan, naar een gefundeerd geloof, naar een vaste hoop en een vurige liefde. Van onszelf is dat er niet. Hoeft ook niet, want we lezen: de God van alle genade ZAL u volmaken, bevestigen, versterken en funderen. En Hij doet wat Hij zegt, Hij geeft wat Hij belooft.

lofprijzing

Vandaar de uitroep: „Hem zij de heerlijkheid en de kracht in alle eeuwigheid. Amen Daar loopt het nieuwe leven op uit, daar raakt het op gericht. Dan gaan we zeggen en bedoelen in heel ons leven: Hem zij de Heerlijkheid! Die God die Zijn werk doorzet en afmaakt. Die God, zegt Petrus, zij de heerlijkheid. Ja, zouden we Hem niet de eer geven, die het in mijn leven alles gedaan

heeft? Die mij geroepen heeft tot Zijn eeuwige heerlijkheid? Die vervolgens dat werk der genade volmaakt, bevestigt, versterkt en fundeert? Och, wie geen genade kent, verheerlijkt ook God niet. Maar wie de God aller genade leerden kennen, kan nooit anders meer en wil nooit anders meer dan dit: Hem zij de heerlijkheid. Hem zij de kracht. En dat in alle eeuwigheid. Dat gebeurt in de hemel. Dat doet. Gods volmaakte gemeente wat Zijn gemeente op aarde slechts gebrekkig doet. Verkondigen de lof van God. „Gij hebt mij wonderbaarlijk gemaakt, hebt mij geleerd en gered, hebt woord en trouw gehouden bij mij; het is in waarheid alles genade, om en om genade, dat ik de hoop op het eeuwige leven heb en dat ik... eens Uw aangezicht zal aanschouwen in eeuwigheid!... Deze lof sterft niet en kan niet sterven, daarom zal dit het werk in de hemel zijn van u allen, die Hem hier beneden de eer leerde geven voor Zijn genade en voor Zijn kracht, God te loven in eeuwigheid voor al Zijn daden en voor al Zijn wonderen" (H. F. Kohlbrugge, a.w. pag. 95). Amen, zo schrijft Petrus. Dit staat vast en zal eeuwig zeker zijn. Daarmee houden we het vol in lijden. Daardoor houden we stand in Zijn kracht. Amen zegt mijn ziel daarop. Hij zal het doen, omdat Hij het heeft gedaan.

Groeten

Eigenlijk is de brief af. Nog enkele slotwoorden. Men leefde erg met elkaar mee, blijkt steeds uit de slotregels van de apostolische brieven. Men stak elkaar een hart onder de riem. De kring der gelovigen was klein. De bedreiging ernstig en het lijden zwaar. Men had elkaar nodig en hield elkaar vast omdat men elkaar in Christus lief had. Petrus laat de gemeenten in de verstrooiing goed merken dat ze niet alleen staan. En dat ze mag delen in de genade Gods. Silvanus heeft het ze gezegd: u mag staan in de genade en deze is de waarachtige, de betrouwbare genade Gods. Houdt u aan wat u geleerd is. Geleerd is door de Heilige Geest. En houdt ook vast: u bent niet alleen. Daar is de mede-uitverkoren gemeente in Babyion. Misschien wel de gemeente waar Petrus is, als hij deze brief schrijft. De gemeente Gods is een wereldwijd verband. Ze horen nochtans bij elkaar. Gods uitverkiezende liefde is de band. Die liefde schept de band (Bolkestein). En de groet, waar we steeds van lezen in het slot van de brieven, is maar geen formaliteit, maar realiteit. In de groet zijn we samen één in de Heere.

Markus wordt nog genoemd. Wellicht wordt hier Johannes Markus bedoeld. Niet Petrus' zoon naar het vlees, maar naar de geest. En dan geeft Petrus de raad dat de gemeenteleden ook elkaar groeten. Ze wonen wel verspreid, in de verstrooiing. Toch moeten ze elkaar vasthouden. Groet elkaar met een kus der liefde. In de oud-christelijke kerk had de kus der liefde in de eredienst een vaste plaats. U hoort bij elkaar. Laat dat blijken in de kus der liefde. Houdt elkaar vast. Leerzame les voor het heden. Op zoveel plaatsen in de kerk en gemeente laat men elkaar los. Ieder gaat eigen weg en gang. De een kijkt de ander niet meer aan.

Niet doen, getuigt Petrus. Vasthouden die bij elkaar horen in Christus. Laat dat ook blijken, merken. Dat hoeft voor ons niet de kus der liefde te zijn. Als het maar wel de liefde is, die bindt. O, geve God dat, ook onder ons vaak zo verscheurde kerkvolkje „ter rechterzijde" van de kerkelijke heerbaan.

Vrede zij u allen. Dat is Petrus' eigen groet. Het enige wat Petrus de" gemeente heeft toe te voegen is: vrede. Een voornaam woord in het Nieuwe Testament om het nieuwe van het heil dat in Christus is verschenen te vertolken. Vrede. Het heeft te maken met de heling van de relatie tussen God en de mens. Maar niet minder met de heling van alle andere verhoudingen. Vrede. Dat is het leven zoals God het heeft bedoeld. Sommigen lezen hier geen wens, maar een verkondiging. U is vrede geschonken. Dat is het geheim van de gemeente van Christus: haar is vrede geschonken. Daar mag ze uit leven. Haar leven is leven uit de Vredevorst. Ze werden Hem ingelijfd door een oprecht geloof. Ze horen Hem toe en delen in Zijn vrede. En wie Christus heeft, heeft alles. De brief van Petrus is wel genoemd de brief van de hoop. Veel hoorden we over het lijden der gemeente. We eindigen met de God van alle genade. Uit Hem ontvingen we genade in geloof, hoop en liefde uiteen gelegd.

U lezers van de reeks over de eerste Petrusbrief zij eveneens: vrede, die in Christus Jezus is. Amen.

Waddinxveen.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De God van alle genade

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 12 november 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's