HOLLANDSE GELOOFSHELDEN
Met grote belangstelling heb ik kennis genomen van een aantal in één bundel samengebrachte levensbeschrijvingen en lijkredenen van bekende figuren, in hoofdzaak uit de periode van wat wij hier aanduiden met „Nadere Reformatie". De - levensbeschrijvingen zijn voor een deel biografisch, voor een deel autobiografisch. De uitvoerige lijkredenen, die er naar de gewoonte van die tijd gehouden werden, zijn enigszins verkort weergegeven, hoewel voor mijn besef toch nog lang genoeg. Veel te lang soms, omdat het accent veel te veel valt op de „helden" en veel te weinig op het geloof. Wie op het laatste de nadruk legt zal meer oog hebben voor het woord van Paulus die in zijn autobiografie schreef: hoewel ik niets ben. Ik vind trouwens de titel: „Hollandse Geloofshelden" niet in overeenstemming met de genade die God aan Zijn gelovigen verleent. We lopen met zo'n titel percies op de grens van roomse heiligenverering, zo we die al niet overschreden hebben. We moeten in deze tijd van uitholling van het geestelijk leven hoeden voor een oud-vader-cultus, die niet in overeenstemming is met wat de zogenaamde Oude Schrijvers bedoelden en leerden. Dan praten we hun woorden na, maar volgen niet hun gelóóf na, zoals de Bijbelse opdracht luidt.
Het moet me dan ook meteen maar van het hart dat er in de uitvoerige lijkpredikaties met hun bombastische stijl uit het pruikentijdperk de wortels liggen van een ongeoorloofde mensverheerlijking en „heldenverering" die haaks staat op de eenvoud van het geloof. Ook hier heeft men het niet altijd even erg gemaakt maar er zijn lijkpredikaties bij die druipen van overdrijving, zoals die van Alardus Tiele bij de begrafenis van Abraham Hellenbroek. Ik zal u even mee laten lezen:
Ter gelegenheid van zijn intrede in zijn tweede gemeente Zwijndrecht merkt dan Tiele op: In zulk een gestalte alzo verlicht en geheiligd, stapte hij over tot de gemeente van Zwijndrecht en werd daar op 4 juni 1691 door ds. Adrianus Gelosse, predikant te Ridderkerk, bevestigd, waarop zijn eerwaarde des namiddags zijn intreepredikantie hield over Psalm 34 : 12: omt gij kinderen, hoor naar Mij; Ik zal u des Heeren vreze leren. Nadat des voormiddags de maan (ds. Gelosse) zijn licht gegeven had, ging des namiddags de zon (ds. Hellenbroek) zonder wolken op, gelijk de zon in de morgenstond opgaat na de glans van de regen, 2 Sam. 23 : 4, en schoot zijn schitterende stralen dermate uit, dat het oog en het hart der toehoorders er door verrukt werden..." De lezer oordele zelf.
Een beetje teleurstellend voor ds. Gelosse is het wel. Als de man nog geleefd zou hebben dan kon hij het er mee doen. Gelukkig dat ds. Hellenbroek het zelf niet meer horen kon. Als hij het zich aangetrokken zou hebben zou hij bijna vergeten zijn de kroon voor Jezus voeten te werpen. Want vergeleken te worden met Christus zelf waarop David in 2 Sam. 23 : 4 het oog heeft is heus geen kleinigheid. Deze mensverheerlijking gaat beslist te ver.
Waar is het woord van Christus gebleven: Eén is uw Meester en gij zijt allen broeders. Hier moeten we de waarschuwende vinger bij leggen opdat de argeloze lezer zich door deze taal niet laat meeslepen.
Een vraag aan de samensteller van deze bundel is in dit verband ook op zijn plaats. Ik lees op blz. 195: „Men zag in hem niets dat enige gedaante van zwier had. Zijn hoofd was niet omhangen met gepoederde haarlokken, waar men thans zo mee opheeft". Ik wil graag Tiele geloven maar dan klopt het portret van Hellenbroek op blz. 175 allerminst. Het is maar een vraag.
Goed begrijpen dit geldt Hellenbroek zelf niet want zijn intree-predikatie in Zwammerdam getuigt van het tegendeel. Wat er over hem gezegd is, heeft hij niet zélf gezegd.
Hier kan ik dan tegelijk een goede overgang maken naar een meer positieve benadering van het gebodene in deze bundel. En bovendien is Hellenbroek zelf, hoewel niet helemaal van overdrijving vrij te pleiten, heel wat gematigder en daarom geestelijker te werk gegaan in zijn lijkpredikatie op Wilmelmus a Brakel, over wie hij (blz 157) opmerkt: „Hij mocht niet horen dat er in zijn tegenwoordigheid iets tot zijn lof werd gezegd...
Hij wilde wel, dat het de tijdsgewoonte had kunnen dulden, zonder enige staatsie, zonder lofgedichten, zonder lijkpredikatie ter aarde besteld zijn geworden". Bij het lezen van de lijkpredikatie dacht ik:
Had men tegen de tijdsgewoonte in maar naar W. a Brakel geluisterd, dan had men minder bouwstenen aangedragen voor het euvel waar velen vandaag nog aan mank gaan: „veelgeprezen, weinig gelezen". De Oude schrijvers waren geen halfgoden of halve engelen, maar kinderen van hun tijd die zich ook niet altijd aan de gewoonte van hun tijd hebben kunnen ontworstelen. Daarom wil ik toch op een nader aspect wijzen.
Wat mij vooral opnieuw is opgevallen, is dat we verrast w T orden door de wijze waarop deze oudvaders hun persoonlijk geloof wisten te verbinden met hun ambtelijke roeping. De eenheid tussen die'twee was hun een levenszaak. Daardoor had hun ambte-
lijke roeping niet dat spectaculaire karakter waar men in sommige kringen ten onzent veel meer waarde aan hecht dan aan de stille overtuiging door Woord en Geest.
Ik kan me voorstellen dat God mensen krachtdadig uit de wereld en de zonde roept en tot dienaren van het Evangelie stelt. Maar ik teken er bezwaar tegen aan dat iedere roeping tot dienaar des Woords zich op deze wijze moet voltrekken. Het echte ligt niet in het plotselinge, maar-in het ware en in de oprechtheid. Wij hoeven er het stempel van echtheid niet op te drukken door het feit dat iemand van de dansvloer naar de preekstoel geroepen wordt. Dat zijn uitzonderingen, die wij niet tot regel moeten verheffen. Voor sommigen is iemand pas echt tot het ambt geroepen als hij er nooit zin in heeft gehad, als hij God er in heeft tegengewerkt. Laat het hier en daar zo zijn maar het maakt de roeping tot het ambt er niet „echter" door.
Wie het overkomt zal in stilte zich afvragen: Wat vrucht had ge toen van de dingen, waarover gij u nu schaamt? Niemand hoeft met zijn „verleden" te pronken. Ieder moet er zich over verootmoedigen voor God. Daarom is het zo voluit bijbels te vernemen dat het roepingsbesef van deze oudvaders direct samenhing met hun persoonlijk geloofsleven. Daar groeide het uit op als een plant uit een wortel. Zij groeiden door ijverige studie naar die roeping toe. Studie hebben ze nooit veracht, maar ten dienste van God en zijn gemeente ijverig waargenomen.
Daar valt voor het nageslacht heel wat uit te leren. We moeten niet willen profiteren van hun geestelijke erfenis, maar aan het diepgaand onderzoek van Gods Woord en van de geschriften die zij nagelaten hebben niet toekomen. Bouwen we op die manier aan de graven der profeten, zonder ook maar onze hand te verleggen om het feit dat we ze eigenlijk nog bezig zijn hen monddood te maken? Zo zou ik door kunnen gaan met vragen.
Als iemand niet diep en grondig studeert, niet door wat deze vaderen leerden en predikten laten leiden willen, maar hier en daar slechts citaten uitlichten om ze te laten zeggen wat men zelf wil zeggen, dan is het op zijn minst onwaarachtig om het te laten voorkomen dat men in hun lijn wil verder gaan.
Nog iets anders'trof mij diep. Iets wat je wel weet maar dat bij het lezen van deze bladzijden je weer eens helder voor de geest komt te staan. Het staat in betrekking tot het hierboven genoemde. Ik zou het willen noemen het bijbelse besef van de soevereiniteit Gods en het vrijmachtige genadewerk van de Heilige Geest.
De meesten van de hier genoemde figuren, Th. a Brakel, W. a Brakel, J. v. Lodensteijn, Petrus v. d. Velden, Abraham Hellenbroek en anderen zijn vanaf hun prilste jeugd door God begiftigd met de genade van het geloof. De beide Brakels leggen er getuigenis van af dat zij reeds in hun kinderjaren 'n overvloed van de liefde Gods in Christus ontvingen. De trekkende liefde des Vaders was het begin in hun leven. Terwijl ze later dieper werden ingeleid in de verborgenheden van des mensen ellende en diepe val, en meer en meer werden geworpen op de ene gerechtigheid van Christus in Zijn dood en opstanding verworven en toegepast.
Mogen zij theologisch enigermate systematisch denken — in de theologie zal men daar gezien het wetenschappelijk karakter wel nooit helemaal buiten kunnen — in hun persoonlijk leven en in de pastorale zorg laten , zij veel meer ruimte voor de soevereiniteit Gods in de wijze waarop de Heilige Geest het geestelijk leven leidt. Het is daarom jammer dat velen die zich op deze oudvaders in latere tijden hebben beroepen en deze soevereiniteit Gods opofferen aan 'n systematiek die een belemmering vormt voor de doorwerking van het geestelijk-leven. Zou diepere benadering van wat de mannen der Nadere Reformatie ons nalieten niet veel tegenstellingen die opgeworpen worden en stellingen die zodoende betrokken worden opheffen en uit de weg ruimen?
Ik wil in ieder geval met nadruk onderstrepen dat deze vaderen oog en hart gehad hebben voor de mogelijkheid dat God eerst de overvloedige libfde van Christus kan en wil schenken om daarna dieper ontdekkend de verlorenheid en de eis der wet te leren, wat de andere weg, waarin de verbrijzeling door de kracht der wet meer doet voorop gaan niet uitsluit. Het geestelijk leven verloopt bij hen niet steeds naar de geijkte patronen. Bij alle bezwaren die er tegen hun vaak kenmerken-prediking zijn in te brengen is dit positief te waarderen dat ze in ieder geval oog gehad hebben voor de veelkleurige wijsheid Gods. Het grote doel van hun arbeid is geweest de kennis des geloofs van Jezus Christus. Niet hoe weinigen er zalig worden, maar dat Zijn huis vol worde stond hun voor ogen. Daarom is het bepaald jammer en dat werkt eenzijdige beeldvorming in de hand dat de samensteller de weergave van „De trappen des geestelijken levens" van Th. a Brakel slechts volgt van de geestelijke strijd en het sterker worden van het geloof en niet vermeldt hoe Th. a Brakel de persoonlijke geloofsvereniging met Christus beschrijft. Daar zou hij de lezers een goede dienst mee hebben bewezen.
Als derde - punt zou ik willen noemen de liefde tot de Kerk waarin God deze mannen geroepen had. Bijzonder valt dan op de wijze waarop zowel W. a Brakel als ook W. Koelman zich opstellen tegenover het se-
peratisme van de Labadie. Hoezeer ook zij het verval der kerk inzagen en er aan leden, van seperatistische neigingen was bij hen geen sprake.
Koelman blijft zelfs de Kerk trouw nadat hij door de Overheid van Sluis als predikant is afgezet. Zij verwisselden de erve der vaderen niet zomaar voor groepjes, die binnen of buiten de kerk zichzelf zochten en er eigenlijk op uit waren de Kerk af te breken. En zij het ook met enkele bedenkingen ten opzichte van het menselijke, vaak al te menselijke wat we ook bij deze vaderen aantreffen — zij waren netzomin volmaakt als wie ook maar — blijft toch over:
Gedenk uw voorgangeren die u het Woord Gods gesproken hebben en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst van hun wandel. Dan vallen de helden weg en blijft het geloof over dat ons ook van deze vaderen is overgeleverd.
Een compliment aan het adres van de uitgever voor de goed verzorgde uitgave en eveneens aan dat van de samensteller voor zijn beknopte weergave van het bronnenmateriaal, alsmede voor de literatuurlijst en het register is hier op zijn plaats. Ik hoop dat deze uitvoerige bespreking er toe bij zal dragen om in dit boek al lezende gerede aanleiding te vinden om zich meer in de Nadere Reformatie te verdiepen.
N.a.v. Hollandse Geloofshelden. Levensbeschrijvingen van toen bekende Nederlandse Oudvaders door henzelf of door hun tijdgenoten beschreven. Samengesteld en toegelicht door H. Florijn. Uitgave: Den Hertog's Uitgeverij B.V., Utrecht, 281 blz., fraai gebonden. Prijs ƒ 32, 50.
K. a. Z.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's