Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VRAAG NAAR DE BEKENDE WEG

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VRAAG NAAR DE BEKENDE WEG

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

Waarmee zal ik de HEERE tegenkomen en mij bukken voor de hoge God? Zal ik Hem tegenkomen met brandoffers, met éénjarige kalveren? Zou de HEERE een welgevallen hebben aan duizenden van rammen, aan tienduizenden van oliebeken? Zal ik myn eerstgeborene geven voor mijn overtreding? De vrucht van mijn schoot voor de zonde van myn ziel? Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is; en wat eist de HEERE van u dan recht te doen en weldadigheid lief te hebben en ootmoedig te wandelen met uw God? Micha 6 : 6—8

De profeet heeft het volk in de rechtszaal gebracht. De Heere heeft een rechtsgeding met Zijn volk. Maar inplaats dat de Heere Zelf beschuldigingen aanvoert tegen Zijn volk wil Hij Zijn volk laten zeggen' of het soms op Hèm iets aan te merken heeft. Heeft HIJ het soms niet goed gedaan? Dan moeten ze het maar zeggen... Natuurlijk moet het volk zo'n proces verliezen.. De Heere, van Zijn kant heeft er alles aan 1 gedaan. En het volk, van Zijn kant, heeft niets gedaan. Niets dan zonde, niets dan goddeloosheid. Hoe is dat goed te maken? Zo'n schuldig volk tegenover zo'n heilige God? En nu klinkt daar ineens de vraag: waarmee zal ik de Heere tegenkomen?

1) een ernstige vraag

Dat gaat zomaar niet... Een zondig volk, en dan naderen tot de heilige God... Wanneer we in 't leven iemand beledigd hebben, iemand iets aangedaan hebben, en het is nog niet uitgepraat, het is nog niet goedgemaakt, dan zijn we bang om die persoon te ontmoeten. Dan zeggen we: ik durf hem eigenlijk niet onder ogen te komen. En dat betreft dan nog maar een mens. Een mens die op z'n tijd ook weieens iets zegt of doet dat niet door de beugel kan. *

Maar hier... Een volk dat enkel zonde is en dan naderen tot een God Die de zonde niet kan zien! Hoe kan dat volk Hem onder ogen komen? Dat is een ernstige vraag. Een vraag waar wij niet omheen-kunnen. Waarmee zal ik de Heere tegenkomen? Is het eigenlijk wel een vraag voor ons geworden? Die vraag wordt levend wanneer we met God te doen krijgen. Wanneer de Heere het licht van Zijn Geest in ons leven laat schijnen. Als Hij onze ongerechtigheden voor ogen stelt en onze heimelijke zonden in het licht van Zijn aanschijn. Dan zien we dat er van ons niets deugt, dat we niet voor Hem kunnen bestaan. Hoe moet ik dat ooit goed maken? Hoe kan ik die zonde verzoenen? Hoe kan ik die berg van schuld wegkrijgen?

Dat is een onmogelijkheid! En voor die onmogelijkheid staan we iedere keer wéér! Ook als we de Heere kennen mogen, maar wanneer de zonde weer eens de overhand heeft gekregen in ons leven. Of als we prat gaan op de weldaden die we ontvingen, op de leidingen die de Heere met ons hield, en we zijn Hem vergeten, dagen zonder getal... Dan komt er een verwijdering tussen Hem en ons. Dan is er een kloof die wij niet meer kunnen overbruggen. Dan wordt deze vraag opnieuw levend: waarmee zal ik de Heere tegenkomen? Hoe kan dat weer goed komen tussen Hem en mij?

Die vraag mogen we ook stellen rondom de Dankdag. We hebben veel zegeningen van Hem mogen ontvangen. Ook al is de economische toestand verre van rooskleurig, we zijn nog niets te kort gekomen. Watzullen we nu de Heerè vergelden voor al Zijn weldaden aan ons bewezen?

Waarmee zal ik de Heere tegenkomen? Met een extra duit in het zakje? Zeker, het is goed dat we van onze welvaart iets afstaan voor de Heere en Zijn dienst. Maar Hij wil niet in de eerste plaats onze gaven, Hij vraagt ons hart.

Wat verhindert ons om tot God te n-ren? Allereerst onze zondigheid, onze verdorvenheid. Ik heb niets waarmee ik voor de Heere kan bestaan. En vervolgens Zijn heiligheid. In de gloed' van die heiligheid zou ik, zondaar, verteerd moeten worden. Ziet u hoe ernstig deze vraag is? Dan kunnen we ook op Dankdag alleen maar tot Hem komen, diep in het stof gebogen, schuldig voor Zijn hoog gericht. Want Wie is Hij geweest voor ons en wie zijn wij geweest voor Hem?

2) een dwaas antwoord

Zal ik Hem tegenkomen met brandoffers, met éénjarige kalveren? Het antwoord op deze vraag tekent ons de mens in zijn vervreemding van God. Want de heidenen proberen de goden gunstig te stemmen door gaven te geven, door offers te brengen. En de Roomsen doen goede werken om méé te arbeiden aan hun behoud. Al die godsdienstige handelingen zijn erop gericht de rekening te vereffenen, althans, de schuld wat aan te zuiveren. Maar als u dat vreemd vindt, dan kent u uw eigen hart niet! Want het leeft in ons aller hart: zal ik Hem tegenkomen met brandoffers, of met éénjarige kalveren?

Brandoffers — dat zou nog tot daar aan toe zijn. Want dat zijn offers die in hun geheel door het vuur worden verteerd. Dat was een onmisbaar bestanddeel van de eredienst van Israël. Maar éénjarige kalveren — dat zijn waardevolle beesten. De wet stond toe kalveren van acht dagen te offeren. Maar kalveren van eën jaar, dan wil men blijkbaar méér zekerheid hebben dat het genoeg is.

Maar als we eenmaal deze weg zijn opgegaan, wanneer zal men dan ooit volkomen zekerheid hebben? Vandaar dat de profeet verder gaat met zijn opsomming: duizenden van rammen, tienduizenden van oliebeken? Zou dat genoeg zijn? En zo niet, dan moéten we nog verder gaan. Dan moeten we onze kinderen offeren. Zal ik dan mijn eerstgeborene geven ter verzoening van mijn zonde? Als het erom gaat een voldoende prijs te betalen, dan is het beste nog niet goed genoeg. Daar hebben we alles voor over wat kostbaar is: het beste van het vee en stromen van olie. En alles wat ons lief is: zelfs ons eigen kind. Als d'e verhouding tot God maar in orde kan worden gebracht.' Wij weten natuurlijk wel dat het allemaal ontoereikend: is. Dat de Heere in onze offers geen behagen heeft.

Maar wat een ernst spreekt-er uit deze woorden! De man die het zegt heeft er alles voor over! Is het ons ook zo'n bloedige ernst? Zou u uw veestapel ervoor willen missen ? Of een flink deel van uw vermogen ? Of — in het ergste geval — uw eigen kind? Als we zien hoe slordig vele mensen omspringen met hun eigen ziel... Een keertje naar de kerk, af en toe de bijbel eens op tafel. Misschien op Dankdag een extra bijdrage voor de kerk. En dan nog denken dat het allemaal wel in orde is... Nee, als we

goed naar deze man luisteren, dan zijn we nog nergens... Maar misschien verstaat u de ernst van deze man. Misschien zit u ook wel met de vraag: wat moet ik doen, wat moet ik geven? En u hebt op allerlei manieren geprobeerd die vraag te beantwoorden. Net als die slaaf: heb geduld met mij en ik zaru alles betalen.

Wat hebben we de Heere al niet aangeboden om onze zonde te verzoenen? Wat hebben we Hem al niet willen geven om onze schuld af te lossen? We zouden ons leven beteren. We zouden geen kerkdienst overslaan. Met de zonde zouden we breken. We zouden heilig voor de Heere gaan leven. Was dat niet goed? Jawel, maar het waren offers van óns. En wat we ook aanboden en wat we ook probeerden te verdienen, we maakten de schuld alleen maar groter. Want de Heere neemt niets van ons aan, Hij kan niets van ons gebruiken. Alleen een hart dat door schuldbesef getroffen en verslagen is. En dat kunnen wij niet meebrengen, dat geeft Hij Zelf.

3) de bekende weg

Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is. Micha wil zeggen: ik verkondig u niets nieuws. U weet het allang. U kunt het althans allang weten. God heeft u verkoren tot het volk van Zijn eigendom. Hij heeft met u Zijn Verbond opgericht. Hij heeft u Zijn Wet gegeven. Dat is het werk van de profeten: het volk terugroepen tot de Wet. Het volk aansporen tot gehoorzaamheid aan het Verbond.

O mens! Bedenk het eens dat u een mens bent. Een nietig, sterfelijk mens tegenover de hoge, eeuwige God. Aan u, mens, heeft de Heere Zich bekend gemaakt. Is het niet een grote genade dat zo'n klein mens van die grote God te horen krijgt wat Zijn wil is? Dat die God Zich zo diep neerbuigt, en zegt: Mens, zó wil Ik dat u voor Mijn aangezicht zult leven en wandelen?

Hij heeft u bekend gemaakt wat goed is. Goed — dat is altijd: wat tot eer van God is, wat tot heil, tot leven van uw ziel is. Wat een liefde, wat een bewogenheid spreekt daaruit! Het is de hoge en heilige God te doen om het behoud van een mens. Het is Hem erom te doen dat die mens zalig wordt, dat die mens behouden wordt. Hij heeft u bekend gemaakt wat goed is. Wat is goed? In de eerste iplaats: recht te doen. Dat vak dan nogal mee! Daar hebben de mensen de mond vol over. Er moet recht gedaan worden, ieder moet het zijne hebben. Dat is een goede zaak! Dat we recht zijn en recht doen. Dat we eerlijk door het leven gaan. Maar het gaat nog wel wat dieper. Niet alleen recht doen onder elkaar, maar ook de Heere geven waar Hij recht op heeft. Want de Heere handhaaft Zijn rechten op ons. Er moet aan Zijn recht worden voldaan.

En dan het tweede: weldadigheid Hef té hebben. Is dat, dat we onze naaste in nood de hand toesteken? Dat we flink geven voor een goed doel? Jawel, maar het is méér. Het is ook dat we onze verplichtingen nakomen. Onze verplichtingen tegenover de mensen, onze verplichtingen tegenover de Heere. De Heere geven wat Hem krachtens Zijn Verbondsrelatie met ons toekomt.

En dan het derde: ootmoedig te wandelen met uw God. Wandelen met God — dat getuigt van een intieme relatie, een vertrouwelijke omgang. Ootmoedig wandelen — eerbiedig wandelen. In het besef dat Hij God is en dat wij mensen zijn. Dat was nu niet direkt een aangename boodschap voor het volk! Want dat volk had zijn godsdienst, dat volk ging óp in zijn godsdienst. Als we maar op tijd onze offers brengen, als we maar op tijd aan onze verplichtingen voldoen.

Zou het ook niet tegen óns gezegd moeten worden: wat eist de Heere anders van u? Zijn er ook onder óns niet velen die denken dat de Heere er wel genoegen mee neemt als ze maar aan hun verplichtingen hebben voldaan? Hebben ze dan toch in hun gedachten niet een schreefje voor op die mensen die alleen maar voor zichzelf leven?

En nu horen we: Hij heeft u bekend gemaakt, o mens, wat goed is. U kunt het toch weten, want u bent in Zijn Naam gedooipt. U kunt het toch weten want u hebt het Woord des levens in huis. U künt het weten, want u mag elke zondag luisteren naar de prediking van het Evangelie. Het kan toch geen vraag meer zijn wat de Heere van u eist? Kunt u aan die eisen van God voldoen? Of moet u eerlijk belijden: Heere, ik heb er nog nooit iets van terecht gebracht...

U eist van me dat ik recht zal doen en ik ben één en al ongerechtigheid. U eist van me dat ik weldadigheid zal liefhebben en ik heb U nog nooit gegeven wat U toekomt. En U eist van me dat ik ootmoedig zal wandelen met mijn God, en ik heb zoveel dingen in mijn leven die het daglicht niet kunnen verdragen.

Dan komt die vraag weer terug: waarmee zal ik de Heere tegenkomen? Hij eist van me wat ik nooit meer kan opbrengen. En dat is ZIJN schuld niet, dat is mijn schuld...

Dan mogen we elkaar wijzen op HEM Die het wel kon, en Die het ook gedaan heeft. Ik hoef mijn eerstgeborene niet te geven voor mijn zonde, want dat heeft God gedaan. Hij heeft deze wereld zo lief gehad dat Hij Zijn eniggeboren Zoon gegeven heeft. En Hij, de Zoon, heeft aan het recht voldaan, de weldadigheid' liefgehad en ootmoedig gewandeld met zijn God. Hij heeft altijd gedaan wat de Vader welbehaaglijk was. Alles wat de Heere van ons eist en dat wij niet meer kunnen, dat heeft HIJ gedaan.

En als u nu zit met die vraag: waarmee zal ik de Heere tegenkomen? - dan kan het enige antwoord maar zijn: alleen met Hem Die gezegd heeft: Ik ben de Weg, niemand komt tot de Vader dan door Mij.

Dankdag houden kunnen we ook alleen maar door Hem. Want als Hij onze gerechtigheid voor God geworden is, dan wordt ons hele leven eén dankoffer. En dat zal te zien zijn in ons leven, in onze handel en wandel. Ook in de omgang met onze medemens. Recht doen en weldadigheid liefhebben. En ootmoedig wandelen met onze God.

En gelijk Hij Die u geroepen heeft heilig is, zo wordt ook gij zelf heilig in al uw wandel. Daarom, dat er geschreven is: zijt heilig, want IK ben schuldig.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

DE VRAAG NAAR DE BEKENDE WEG

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 november 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's