Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

GODS RECHTSGEDING

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

GODS RECHTSGEDING

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

O Mijn volk! Wat heb lk u gedaan en waarmee heb lk u vermoeid? Betuig tegen Mij! Immers heb lk u uit Egypteland opgevoerd en u uit het diensthuis verlost; en lk \\, eb voor uw aang zicht heengezonden Mozes, Aaro en Mirjam.

Mijn volk! Gedenk toch wat Balak de koning van Moa'o, beraadslaag en wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde, en wat er geschied is van Sittim af tot Gilgal toe; opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent.

Micha 6:3 — 5

Micha! Hij heeft een mooie naam: wie is gelijk aan de Heere? Hij doet zijn naam ook eer aan. Of liever: de Heere gebruikt hem om voor ZIJN naam en voor ZIJN eer op te komen. Hij is een tijdgenoot van Jesaja. Maar hij is slechts een eenvoudig man van het platteland. Al kent hij wel goed de geschiedenis van zijn volk. En al weet hij heel goed wat er in de maatschappij en in de wereld te koop is. De zonde van zijn volk, dat Gods daden vergeet en doet alsof Hij niet bestaat — die benauwt hem. Hij weet: dit moet verkeerd aflopen.

1) Gods vraag aan Zijn volk

De Heere heeft een twist — dat wil zeggen: een rechtsgeding — met Zijn volk. Een rechtszaak waarin Hij de Rechter is en Zijn volk de beklaagde. Maar nu is het wonderlijke: de Heere roept niet Zijn volk ter verantwoording. Hij vraagt aan Zijn volk: heb IK soms iets verkeerds gedaan?

Dat is de omgekeerde wereld. Wanneer u voor de rechter moet komen, dan zit u in de beklaagdenbank en dan wordt de aanklacht voorgelezen. Het is toch ongehoord dat de rechter zegt: vertelt u me eens, heb ik soms kwaad gedaan? Dat doet de Heere wèl: o Mijn volk, wat heb IK u gedaan?

Mijn volk! Hoe diep dat volk gezonken is, hoe zwaar het ook gezondigd heeft, het blijft het volk dat naar Gods Naam is genoemd, hef volk waarop Hij recht heeft. MIJN volk! Daar spreekt liefde uit. Liefde t waar toorn niet tegenop kan... Het is Gods bedoeling dat Zijn volk tot de erkentenis zal komen: Heere, U hebt het altijd goed gedaan en wij hebben het altijd verkeerd gedaan. Wij zijn niet meer waard Uw volk genoemd te worden.

Het zou rechtvaardig zijn wanneer de Heere zou zeggen: Jullie, goddeloos, on-, dankbaar volk, hebt al Mijn geboden over-de treden. Ik heb nu lang genoeg geduld gehad. Maar integendeel, de Heere zegt: Mijn volk, heb Ik u misschien slecht behandeld? Heb ik er misschien aanleiding toe gegeven dat u zich van Mij afwendt? Noem alle grieven 'nu maar op, die u tegen Mij zou kunnen hebben...

O Mijn volk! Wat heb Ik u gedaan en waarmee heb Ik u vermoeid? Betuig tegen Mij... Die vraag, vol Goddelijke liefde, komt ook op óns af... Tot ons, die al eeuwenlang beschenen zijn door het licht van het Evangelie. Die dezer dagen mogen herdenken dat de Heere ons bij de Reformatie Zijn Woord heeft gegeven.

Wat hebben we als kerk, als volk, als overheid, en ieder persoonlijk, met dat Woord gedaan? Hebben we eruit geleefd, hebben we ernaar geleefd? "Moet de Heere dan ook niet tegen óns zeggen: Mijn volk, wat heb Ik u gedaan en waarmee heb Ik u vermoeid? En moeten wij dan niet zeggen: Heere, U hebt óns niet vermoeid, maar wij hebben U arbeid gemaakt met onze zonden en moeite met onze ongerechtigheden?

En wanneer we werkelijk de Heere mogen kennen en dienen? Hoeveel keren hebben we Hem vergeten? Hoe vaak zijn we gen wegen gegaan? Het zou eigenlijk ai voldoende zijn als de Heere deze vraag stelt: wat heb Ik u gedaan? Maar nu gaat Hij óók nogeens opsommen alles wat Hij aan Zijn volk heeft gedaan.

2) Gods weg met Zijn volk

Immers heb Ik u uit Egypteland opgevoerd en uit het diensthuis verlost... Daar begint de Heere mee. Daar ligt ook het begin van Israël als volk. De tijd van de onderdrukking door de farao. Toen alle geboren jongetjes in de Nijl moesten worden gegooid. Toen het volk het juk moest dragen en zwart was door de dienstbaarheid. Uit dat land en uit die verdrukking heeft de Heere Zijn volk — zoals Hij Zelf altijd zegt — door een sterke hand en door een uitgestrekte arm uitgevoerd.

Wat is het volk daaraan dikwijls herinnerd! Denk maar aan het opschrift boven de Wet: Ik ben de Heere, uw God, Die u uit Egypteland, uit het diensthuis uitgeleid heb. Daar wordt het volk altijd weer op aangesproken dat het verlost is om Hem te dienen! Die gunst heeft God Zijn volk bewezen, opdat het altoos Hem zou vrezen!

En Ik heb voor uw aangezicht gezonden Mozes, Aaron en Mirjam.

Mozes, Hij wordt als eerste genoemd. De leider van de woestijnreis. De middelaar van het Oude Testament. Er is niemand geweest zoals hij die de Heere kende van aangezicht tot aangezicht. Maar dat wordt niet gezegd om Mozes te verheerlijken... Ik heb hem voor uw aangezicht gezonden, zegt de Heere.

En dan Aaron, de broer van Mozes. Een wat slappe, halfslachtige figuur. Maar toch de eerste man naast Mozes. De hogepriester van het Oude Testament. De man die de offers moest brengen tot verzoening van de zonde.

En dan de derde: Mirjam, hun beider zuster. De profetes en de dichteres, die na de doortocht door de Rode Zee de zangkoren heeft geleid en haar schone lied heeft gezongen: looft de Heere, want Hij is hoog verheven, het paard en zijn ruiter stortte Hij in zee!

Drie mensen, door God gegeven aan Zijn volk. Drie ambtsdragers, koning, priester en profetes die samen heenwijzen naar de Koning-Priester-Profeet Die in de wereld komen zal. Maar de Heere heeft nog méér gedaan. Mijn volk, gedenk toch — zegt Hij — wat Balak, de koning van Moab beraadslaagde en wat Bileam, de zoon van Beor hem antwoordde.

Israël wil op de tocht door de woestijn door het grondgebied van Moab naar het beloofde land trekken. Maar koning Balak is doodsbenauwd. Hij durft geen oorlog beginnen tegen dat volk, want dat moet hij verliezen. Maar hij heeft iets anders bedacht. % Hij zal een magiër, Bileam, huren om dat volk te vervloeken. Wie immers door een vloek wordt getroffen, die is machteloos, uitgeschakeld.

Maar het is anders gelopen dan Balak zich had voorgesteld. Bileam, die eerst niet kon en wilde, is uiteindelijk wel met Balak meegegaan, maar hij kón niet anders dan dat gehate volk zegenen. Hoe goed zijn uw tenten, o Jacob, uw woningen, o Israël...

Ook deze geschiedenis is lang bewaard gebleven in de herinnering van het volk. Eeuwen later spreekt Nehemia er nog over dat de Moabieten Bileam hadden gehuurd om Israël te vloeken, hoewel, zegt hij, onze God de vloek omkeerde in een zegen!

En tenslotte, zegt de Heere, gedenk wat er geschied is van Sittim af tot Gilgal toe. Sittim, het laatste station van de woestijnreis. De laatste legerplaats voordat het volk door de Jordaan ging. En Gilgal is de eerste plaats in Kanaan. Waar het volk werd besneden, waar het Verbond werd vernieuwd.

Van Sittim tot Gilgal - dat is de tocht door de Jordaan. Zo heeft de Heere in vogelvlucht héél de geschiedenis van het volk aan hun oog laten voorbijgaan. De uitleiding uit Egypte, de tocht door de woestijn. De bevrijding uit alle gevaren. De verlossing van alle vijanden. De intocht in het beloofde land. Mijn volk, wil de Heere zeggen, heb Ik - Mijn beloften waargemaakt, of niet?

Zullen wij er onze geschiedenis eens naast leggen? Heeft de Heere ook aan ons geen grote dingen gedaan? Hij heeft ons bevrijd van de duisternis van het bijgeloof. Het licht van Zijn Woord over ons doen opgaan. Zijn dienstknechten, de ambtsdragers, onder ons gezonden. Mensen die ons het Evangelie, de weg der zaligheid verkondigden. In tijden van vervolging bleek het dat HIJ voor ons streed tegen onze vijanden en onderdrukkers.

Als u de Heere mag kennen en vrezen, dan zegt Hij het ook tegen u: Mijn volk, kijk eens óm, zie eens terug! Heb Ik u niet van de slavernij der zonde verlost? Heb Ik u niet bewaard voor alle gevaren? Heb Ik niet voor u gestreden tegen uw vijanden? Heb Ik Mijn beloften in uw leven niet waargemaakt? Dan kunt u alleen maar beschaamd het hoofd buigen. Tegenover Zijn trouw niets stellen dan uw ontrouw. Wij hebben God op 't hoogst misdaan, wij zijn van 't heilspoor afgegaan, ja, wij en onze vaderen tevens...

3) Gods recht op Zijn volk

Opdat gij de gerechtigheden des Heeren kent... De gerechtigheden des Heeren. Zijn grote daden. Alles wat Hij gedaan heeft aan Zijn volk. Daar heeft Hij het volk nogeens aan herinnerd. Maar Hij deed dat opdat het volk Zijn gerechtigheden zou kennen. Opdat het zou weten dat de Heere recht heeft op Zijn volk. JDpdat het zou zeggen: die God, Die zoveel wonderen heeft verricht, willen wij dienen, voor die God willen wij leven. En opdat het zou erkennen: tegenover zoveel gerechtigheid van God kunnen wij niets anders stellen dan onze ongerechtigheid. Zoals Daniël dat beleed: bij U, o Heere, is de gerechtigheid, maar bij ons de beschaamdheid der aangezichten.

Kennen wij ze nog, Gods gerechtigheden, Gods grote daden? Weten wij nog van Maarten Luther, die de gerechtigheid van het Evangelie opnieuw ontdekte? Die tegen alle mensen durfde ingaan, de gerechtigheid van Christus verkondigend, die redt van de dood? Want uiteindelijk gaat het om HEM, Die aan het recht van Zijn Vader zo volkomen heeft voldaan. Die een eeuwige gerechtigheid heeft aangebracht. Die mensen, vol van zonde en ongerechtigheid, wil bekleden met het kleed van Zijn gerechtigheid. Dan komen wij nooit verder dan te belijden: Heere, al mijn gerechtigheden zijn als een wegwerpelijk kleed. Van mij is nooit meer iets te verwachten. Maar dan mogen we ook vluchten tot Hem, de Heere, onze Gerechtigheid. Wees die U kennen mild en goed, en toon d' oprechten van gemoed Uw recht, waar z' op vetrouwen.

Dan mogen we die ruil doen, waarvan Maarten Luther heeft gezegd: het is een wonderlijke ruil, Heere Jezus, U mijn zonden en ik Uw gerechtigheid... Dan ziet de Heere me aan in Christus alsof ik nooit zonde gekend of gedaan had, ja, alsof ik zelf alle gerechtigheid had volbracht die Hij voor mij volbracht heeft.

Daar zal Hij eeuwig alle lof en eer van ontvangën. Want Hij verloste hen om ZijnNaams wil.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

GODS RECHTSGEDING

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's