KLEINE KRONIEK
Nogmaals over Israël, Auschwitz, het Nieuwe Testament en de kerk
Onlangs citeerden we in deze rubriek een artikel van prof. dr. J. Douma over het intussen bekend geraakte boek van dr. H. Jansen, Christelijke theologie na Auschwitz. In dit boek behandelt dr. Jansen, wat hij noemt, de theologische en kerkelijke wortels van het antisemitisme. Op dit boek zijn intussen al vele reacties losgekomen. Vorige week lazen we in „De Wekker" de reactie van prof. dr. W. van 't Spijker. En we vonden zijn woorden van zoveel gewicht dat we er ook dit keer onze kleine kroniek aan willen wijden door een belangrijk deel van het stuk van prof. Van 't Spijker over te nemen en aan u ter lezing door te geven. Prof. Van 't Spijker schrijft het volgenden
De belangstelling voor deze studie is begrijpelijk. Het boek raakt een thema dat ons allen nog een beetje in de benen zit, zoals de schrik voor een ontzettende gebeurtenis ons tijden kan bijblijven. Hoe is het mogelijk dat zes miljoen Joden zó konden worden uitgeroeid. Auschwitz is een teken geworden van verschrikkelijke gebeurtenissen, van demonisch geweld, van een dehumanisering, een ontmenselijking van de mens. Auschwitz is in de geschiedenis een omhoogstuwende piek van ongerechtigheid, zo onloochenbaar, zó onmogelijk om het niet te zien, dat het waar is, dat de weg van de mensheid né Auschwitz een andere zal zijn dan van voordien. En dit is het thema van het boek. Het wordt met name toegepast op datgene waarin het mens-zijn zich op een bepaalde manier manifesteert: in het spreken over Gód. De theologie na Auschwitz kan niet meer gelijk zijn aan die van voor die tijd. En het thema wordt uitgebreid tot op die plaats, waar de mens de medemens ontmoet hier op aarde, voor Gods aangezicht. In de kerk. Ook de kerken kunnen na Auschwitz niet meer zijn wat zij voor Auschwitz waren. Dit schokkende thema, waarin een stuk gelijk schuilt, wordt echter nóg schokkender, doordat het gehele boek in zijn opzet, in zijn droeve herhaling, in zijn breedheid en ook in zijn diepte, het thema nog anders poneert. Het boek heeft eigenlijk als enige doel, om aan te tonen, dat Auschwitz niet alleen iets te maken heeft met kerk en theologie, die na déze explosie van onmenselijkheid niet meer zichzelf kunnen blijven. Dat zou nog een zekere veilige afstandelijkheid kunnen meebrengen. Iedere theologie, zoals ook elk hart van kerkelijk leven staat in rapport met de tijd. Wat er geschiedt werkt door.
Hoe zou het niet doorwerken in die velden van bezinning (de theologie) en van verdiept leven (de kerk), die in zo nauw contact met heel het leven, met heel de werkelijkheid staan? Die stelling is plausibel van zichzelf, ofschoon men over de strekking en de uitgestrektheid van haar uitwerking zou kunnen spreken. Zij liet zich verdedigen.
Maar die andere, eigenlijke stelling van het boek is er een van een diepingrijpende betekenis, van een zó verstrekkende consequentie, dat als zij in haar volstrektheid waar is, de gehele geschiedenis van de kerk en van de theologie en van de christenheid, een geschiedenis is van louter beschaming, van pure ellende, een grove vergissing moet dan aan het bestaan van kerk en theologie te gronde liggen. Indien het waar is, dat het zich zonder meer laat aantonen, dat de godloze verschrikking van het antisemitisme een rechtstreekse uitwerking is van wat de kerken predikten en de theologen leerden, dan is het christendom zelf, in zijn oorsprong krank in de levenswortel.
Nu, het boek pretendeert die stelling te bewijzen. De vele, vele bladzijden aaneen van haat, vernedering, ontering, verguizing, van moord en uitroeiing, van vergassen en nihiliseren; de vele, vele hoofdstukken gewijd aan de ontvouwing van de strategie van de Endlösung, het laten verdwijnen
van al Abrahams kinderen, zij willen samen het onweerlegbare bewijs zijn van de waarheid van de stelling, dat de christelijke kerk en de christelijke godgeleerdheid de kiemen in zich droegen, die konden uitgroeien tot dit panorama, deze chaotische ontaarding van de vele concentratiekampen. En de stelling die bewezen wil zijn met deze vele opsommingen, deze stelselmatige uiteenzettingen van hoe het een in het ander greep in de geschiedenis, deze stelling verdient, als zij waar is, door een andere stelling gevolgd te worden, dat zulk een kerk en zulk een theologie, die een geschikte bodem kunnen vormen voor zulke vruchten, nimmer een goede theologie en kerk kunnen zijn, maar dat zij inderdaad na Auschwitz geheel anders zullen moeten zijn, zullen ze zin hebben voor mens en wereld na deze verschrikking.
Welnu, die stelling is niet bewezen. Zij mist voor de aandachtige lezer van deze aangrijpende studie de grond in de geschiedenis zelf. Vergis u niet. We bedoelen in geen enkel opzicht iets af te doen van de grauwe werkelijkheid van de dood en van de haat, die rondwaarde gedurende zo vele eeuwen. We bedoelen helemaal niet te zeggen, dat de dingen niet alzo geschied zijn. Niets daarvan. Voorzover men iemand bedenken kan, die een gids is geweest tijdens een verschrikkelijke historische rondleiding, voorzover men in staat is om dan nog een woord te stamelen, waarin de stilte zinvol doorbroken zou kunnen worden; voorzover men het boek met een zucht terzijde legt en alleen maar denken kan en bidden: O, God, dét nooit weer, zó ver kunnen wij gaan en zeggen, het is goed, dat dit boek geschreven werd. En indachtig aan de verschrikking en de gruwel der verwoesting zullen we stil zijn.
Hier past geen woord van dank aan de schrijver, slechts een stilte van verstandhouding, waarin wij ons nü geen opmerking veroorloven over de opzet, de indeling en de kwaliteiten of de diskwaliteiten daarvan. Ook geen woord over de indruk van de haast, die de schrijver moet hebben gehad om zijn woord te zeggen, en die, ware zij niet een gevolg van gedrevenheid, zeker tot opmerkingen aanleiding zouden hebben gegeven.
Niets daarvan. Geen enkel woord om ook zelfs niet in de verte de indruk te laten opkomen, dat wij iets zouden willen afdoen aan de bitterheid die doet vragen: hoe was dit mogelijk? Maar als dit gezegd is, en de stilte is diep genoeg geweest, dan blijft de stelling, die moet dienen tot verklaring van deze werkelijkheid en die ons met huivering vervult.
En niet om die huivering te ontgaan, maar om recht te doen aan de kerk en aan de theologie, om recht te doen aan kerk en Israël beide zeggen we nu: neenl Dat niet. Om recht te doen, ook aan een mogelijkheid tot verstandhouding tussen kerk en Israël in de toekomst zeggen we: die stelling deugt toch niet. Moet ik nu Chrysostomos, of Luther, of Calvijn proberen te verdedigen? Moet hetgeen zij hebben gezegd zo in een historische contekst worden geplaatst, dat het schijnen zou alsof zij het niet hadden gezegd? Neen, zo niet.
Maar wél dient de vraag te worden gesteld wat voor de schrijver dan wel de theologie is als zij meer zal zijn dan een verwijzing naar een tekst die telkens terugkeert: zijn bloed kome over ons en over onze kinderen. Was dat een theologie? Wanneer die tekst werd gehanteerd om in de relatie met de Joden een woord te spreken, dan had de schrijver duidelijk moeten maken, hoe daarachter inderdaad een theologie school, en welke deze dan wel was.
Telkens ook is er sprake van de kerk. Kerkelijk antisemitisme, het is samen met het theologische antisemitisme het „slagwoord" (vergeef mij) in deze studie. Maar wdt die kerk was wordt niet duidelijk. De kerk was fout. Ja, was zij ooit kerk? Was na Constantijn kerk en theologie niet een wisselbegrip geworden voor staatsinvloed en staats-
ideologie? Of hadden deze elementen althans niet in grote mate kerk en theologie beheerst? En was de bekering voor West-Europa, voor grote delen ervan in ieder geval, niet een kwestie van een ander uiterlijk zonder ander innerlijk? Is Europa ooit echt christelijk geweest? En heeft niet onder allerlei uiterlijke schijn zich een wezenlijk heidendom kunnen handhaven waarvoor echter kerk en theologie niet aansprakelijk gesteld kunnen worden. Integendeel, waartegen zij tot op de dag van vandaag protest hebben aan te tekenen?
Is het niet gemakkelijk zo te generaliseren, dat het geheel bijzondere, het eigene, het nieuwe van het christelijk geloof helemaal niet aan bod kwam? Wanneer is Europa echt christelijk, waarachtig bekeerd geweest? En dat het baarlijke heidendom tijdens Hitier zo excessief kon uitbreken, was niet omdat Europa zo christelijk was, maar omdat het nimmer in de diepte voor God bekeerd is. Maak van het christelijk geloof een onderdeel van de „christelijke" cultuur, ja, dan heeft het christendom wel wat gedaan. Dan is er wel wat gebeurd. Maar zie het christelijk geloof als werkelijke vernieuwing door de liefde van God in Christus dan is, zoals Teellick eens zei, een christen een gans zeldzaam dier. En daarom deugt in de oppervlakkigheid van zijn formulering de these niet. Wortels van antisemitisme vindt men niet in kerk en theologie, voorzover deze waarachtige verbondenheid met God in Christus betekenen, wanneer zoals Paulus zegt, de liefde Gods in de harten is uitgestort door de Heilige Geest die ons is gegeven.
Hier valt daarom de beslissing, ik zeg niet over het materiaal, dat ons wordt voorgehouden, het is verschrikkelijk genoeg; maar over de stelling die dit boek wil bewijzen en waartoe de schrijver dan terug gaat tot in het Nieuwe Testament. Klaar en duidelijk is zijn stelling, ofschoon op de twee plaatsen, waar zij aan de orde komt slechts summier geëxponeerd: het antisemitisme heeft zijn wortels in het Nieuwe Testament zelf. Ook dat wordt slechts betoogd, en niet toegelicht. Men mag immers dè korte vermelding van het thema op blz. 30v. en 145vv. niet voor ernstige behandeling van dit fundamentele thema beschouwen.
Indien het waar is, wat de schrijver niet alleen in zijn boek zegt, maar wat door meerdere scribenten vandaag betoogd wordt, dat in werkelijkheid de wortel van het antisemitisme in het Nieuwe Testament te vinden zijn, dan zullen twee dingen duidelijk worden. In de eerste plaats, dat vandaag dan het omgekeerde zal moeten gebeuren van wat Marcion in het verleden heeft gedaan. Marcion zuiverde alle teksten uit die vriendelijk zouden kunnen zijn voor de Joden. Wat wij behoeven is dan een rechtstreeks omgekeerde uitzuivering van het Nieuwe Testament, waarbij niet alleen het werk van Paulus, maar evengoed dat van Johannes komt te vervallen. Als er één geschrift een spits tegen de „Joden" heeft, dan is het Johannes.
De mogelijkheid daartoe moet bij menig modern theoloog aanwezig zijn, terwijl dr. S. Schoon al heeft laten merken dat het rapport over het Schriftgezag (Ger. Syn.) zich voor zulk een amputerende operatie van het Nieuwe Testament uitnemend laat lenen. Wat dit betreft kwam het op tijd.
Maar, waarom moeten we dan halt houden bij het Nieuwe Testament? Grote delen van het Oude Testament dienen uitgekuist te worden vanwege hun duidelijke taal aan het adres van Gods volk. Ja, worden dan de felste profeten, op dit-standpunt ook niet de meest sterke vertegenwoordigers van „antisemitisme" binnen de canon?
Tot zover de woorden van prof. Van 't Spijker, woorden die wé met instemming hier doorgeven.
Dat zal wel duidelijk zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 17 september 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's