De Nederlandse Geloofsbelijdenis
ARTIKEL XXXV
Het Heilig Avondmaal
„Wij geloven en belijden, dat onze Zaligmaker Jezus Christus het sacrament van het Heilig Avondmaal verordend en ingesteld heeft..."
Vanaf de eerste zin van dit meest uitgebreide artikel van onze Geloofsbelijdenis staan we op vaste grond: temidden van de zeer uiteenlopende verschillen in opvatting van de betekenis van dit sacrament is er de inzet van de eenvoud, dat onze Heere Jezus Christus het avondmaal heeft ingesteld. Dit heeft Hij gedaan op de avond voor de dag van Zijn sterven, toen Hij met Zijn discipelen bijeen was ter viering van het Pascha. Hij nam toen het brood, en verleende het met Zijn Woord en Zijn aanstaande offer een nieuwe glans en ongekende betekenis: het werd tot teken van het nieuwe verbond in Zijn verbroken lichaam. Hij nam de beker, die der dankzegging, en verleende deze met Zijn Woord en komend offer de glans van het teken van Zijn vergoten bloed. Christus reikte brood en wijn en in deze tekenen Zichzelf aan Zijn discipelen als een verkondiging van Zijn dood. Hij reikte deze tekenen „om te voeden en te onderhouden", zo horen we, en daarbij denken we aan de genodigden aan Zijn tafel. Daar is echter een verkondiging, waarbij we niet in de eerste plaats aan de gasten denken, maar waarin de lofprijzing aan de levende God weerklinkt. Hier ontmoeten we een zichtbaar geworden Woord, een prediking voor het oog, het oor, de smaak, - de reuk, hier treffen we een samenvattende verkondiging van de weg en het werk van het verbond van God met Israël: in het hart van de geschiedenis en in het centrum van deze wereld wordt het kruis geplant en het bloed ter verzoening eens en voorgoed gegeven. We zien de tekenen van brood en wijn, in de handen van de Zoon van God, genomen uit Zichzelf, we zién de neerdalende liefde Gods hierin doel en vervulling vinden temidden van Israël, we zien het Paaslam als brood en wijn van de nieuwe schepping, we zien een verkondiging van het eigen werk Gods, we zien het eigenlijke werk-van God — maar dan, wat ons betreft, altijd heilzaam verhuld en verborgen — in het stervende tarwegraan rijpen en onder duizend zorgen en duizend noden de oogst tegemoet sterven, totdat de oogst in het gemalen meel en de geperste drank ontvangen wordt tot meerdere glorie van de nooit genoeg volprezen Naam van onze Schepper. Hier is een verkondiging van het Lam, geslacht, maar: staande, opgewekt, totdat Hij komt...
Christus heeft dit avondmaal ingesteld, „om te voeden en te onderhouden degenen, die Hij alreeds wedergeboren en in Zijn huisgezin, hetwelk is Zijn Kerk, ingelijfd heeft". In het woord „wedergeboren" is het verband met het eerste sacrament, de heilige Doop, begrepen, zoals we dit leerden kennen als teken en zegel van de doortocht van dood naar leven, als teken en zegel van de geboorte uit water en Geest. Zo zijn. we met Israël immers in de woestijn gekomen, tussen Rode Zee en land der belofte, tussen waterdoop en vuurdoop, tussen zondvloed en de ogen als vlammen vuur van de Zoon des mensen als de komende Rechter, en onderweg, gaande door het woeste en lege van de woestijn buiten Gods paradijs, is daar — louter als een Godsgeschenk, vanuit de geopende hand des Heeren — het manna, het brood van de hemel, het water uit de rots, is daar gegeven het gevoed worden en onderhouden worden bij brood-en wijn. Immers, de weg zou ons te lang vallen zonder deze liefdetekenen Gods onderweg...
De rotssteen in de woestijn is Christus, en het brood uit de hemel is de Zoon des mensen. Onderweg wordt het volk van God onderhouden-en dat zijn degenen, die Christus wedergeboren heeft, en die Hij in Zijn huisgezin, dat is: Zijn gemeente, heeft ingelijfd — en dat wil zeggen, dat zij werden geteld als in Israël ingelijfd. Zo worden zij gevoed! Dat laat zich 'verstaan: al wat leeft, sterft af, wanneer er geen voeding is, geen bron. Nu hebben degenen, die wedergeboren zijn — die hun leven dus gevonden hebben buiten zichzelf — zelfs een dubbel leven., - Zij leiden in de diepe zin van het woord een dubbel leven. Ze leven lichamelijk en tijdelijk, zoals ieder mens op aarde, vanaf zijn geboorte uit zijn moeder, en ze leven — tegelijkertijd, niet het een na het ander, maar tegelijkertijd — een geestelijk en hemels leven, dat hun gegeven is in een tweede geboorte uit de hemel, en dat hèt levenslicht begroette door middel van het Woord van het Evangelie. Het zaad van het Woord ontkiemde door de verborgen levenskracht van God de Heilige Geest tot nieuw leven, en daar was een nieuwe schepping gegeven, een volkomen nieuwe geboorte, en dat in gemeenschap met het lichaam van Christus. Er was sprake van een persoonlijk, bij name geroepen worden, maar niet om alleen en op zichzelf te blijven: om te zijn ingevoegd en ingelijfd in de gemeente van Christus.
Dit leven, geestelijk en hemels, is niet aan alle mensen gemeenschappelijk, maar alleen aan de uitverkorenen Gods. En bij deze woorden „de uitverkorenen", die immer het allerdiepste van onze ziel raken, waarbij afgronden zich openen onder onze voeten, is op zijn plaats de toch niet te ontwijken vraag, de rechtstreekse, de vraag van de mens op aarde, die het Woord van God hoort en bewaardt, die de tekenen van brood en wijn gezien heeft: waaraan zal ik weten bij deze uitverkorenen Gods geteld te worden? De tollenaar stond van verre, maar daarbij zoekt hij het leven buiten zichzelf, aangezien hij midden in de dood ligt... Leven, geboren uit God, hongert en dorst naar de gerechtigheid Gods, en ziet deze betekend en verzegeld in gebroken brood en vergoten wijn. Hier is het teken en zegel van het offer der gerechtigheid: dat onze God recht zou zijn gedaan, dat onze Schepper — eindelijk — recht gedaan zou zijn, dat, ons leven, onze adem Hem zou liefhebben, dienen, prijzen met hart en ziel... Dit is de stem van het hert, schreeuwend naar het klare water, roepende naar de God des levens, hunkerende naar leven, kracht, versterking, onderhouding onderweg...
Zie, daar is brood en daar is wijn! Zoals het brood op tafel in onze huizen gegeten wordt tot voeding van ons lichamelijk, aardse leven — hoe volkomen afhankelijk van brood zijn wij mensen, hoe missen wij ten enenmale het leven in onszelf! — zo heeft God om het geestelijke hemelse leven te onderhouden gezonden een levend brood. Laten wij niet nalaten ons grondeloos diep te verwonderen over deze uitdrukking: en levend brood. Dit is van de hemel neergedaald, te weten Jezus Christus, Die het geestelijk leven van de gelovigen voedt en onderhoudt. Daarbij gééft Christus niet slechts het brood — daarop volgt immer het misbruik van onze zijde om met dit brood uit Zijn hand ons eigen leven, onze wil, onze krachten te willen versterken —, maar Christus is het Brood des leven. „Ik ben dat levende Brood, dat uit de hemel neergedaald is... en dat Brood... is Mijn vlees, dat Ik geven zal voor het leven der wereld" (Joh. 6 : 51).
Dan volgt de vraag — toen en nu — Hoe kan ons Deze Zijn vlees te eten geven? Het antwoord, als een licht in de nacht — „Tenzij dat gij het vlees van de Zoon des mensen eet, en Zijn bloed drinkt, zo hebt gij geen leven in uzelf. Die Mijn vlees eet, en Mijn bloed drinkt, die heeft het eeuwige leven...".
Christus geeft hier niet iets van Zichzelf, maar Hij geeft Zichzelf. En daarmee staan we voor het ondoorgrondelijke mysterie van eten en drinken. Aan ons leven ligt altijd deze verborgenheid ten grondslag: ons leven wordt slechts uit het sterven en door het sterven heen geboren. Het brood op tafel is gegeven vanuit de stervende tarwekorrel. Aan heel het leven op aarde ligt het offer ten grondslag, en ons leven zelf is niet anders dan een gestadig sterven. Om te blijven leven kunnen, werd een offer gebracht, kwam de dood daartussen. Wanneer we aan de tafel van Christus eten en drinken, voeden we ons met de Zoon van God Zelf. Alleen al deze woorden raken ons tot in ons binnenste: dit leven uit de dood! In dit licht kunnen we op zijn minst verstaan hoe de kerkgeschiedenis doortrokken is van een voortdurende worsteling om het avondmaalsgeheim in rechte woorden te kunnen vertolken. Calvijn — diep betrokken in deze worsteling wat betreft de verwoording van het geheim door Rome of door Luther of door Zwingli — kwam tot de volgende woorden: „Indien men mij vraagt aangaande de wijze van Zijn tegenwoordigheid, zal ik mij niet schamen te erkennen, dat dit een verborgenheid is, te hoog dan dat ze door mijn verstand begrepen of in woorden meegedeeld kan worden: en, om het duidelijker te zeggen: ik ervaar haar meer dan dat ik haar begrijp. Ik omhels dus hier zonder tegenspreken de waarheid Gods, waarin ik veilig mag rusten. Hij zegt, dat zijn vlees spijs en zijn bloed drank is voor mijn ziel. Ik bied Hem mijn ziel aan om met zulk voedsel gevoed te worden. In zijn heilig Avondmaal gebiedt Hij mij onder de tekenen van brood en wijn zijn lichaam en bloed te nemen, te eten en te drinken. Ik twijfel er
geenszins aan, dat Hij het mij waarlijk uitreikt en ik het waarlijk ontvang" (Inst. IV, 17, 32): ^ '
In zulke woorden wordt de kern van het mysterie aangeduid, maar niet geschonden, ïn de vreze des Heeren beseffen wij diep dat Christus Zelf tegenwoordig is aan Zijn tafel, dat Hij Zichzelf te eten en te drinken geeft.
Er is brood op Zijn tafel — brood van onze aarde — en het beeldt het hemelse brood af. Er is de wijn op Zijn tafel — vrucht van de wijnstok van onze aarde — en deze beeldt het bloed van Christus uit. En zo zeker als wij dit brood en deze wijn ontvangen, in onze handen houden, naar de mond brengen, eten en drinken, .zo zeker als daardoor ons leven onderhouden wordt, zó zeker, zó waarachtig ontvangen wij met de hand en de mond van onze ziel — en dat is nu: geloof — het ware lichaam en het ware bloed van Christus, onze enige Zaligmaker. Zo zeker ontvangen wij Hem in onze zielen tot ons geestelijke leven. Dit nu is een sacrament immers: niet slechts een teken, een symbool, maar een zichtbaar teken èn zegel, waarin God Zich op het diepst naar ons toebuigt: Zijn Zoon is de waarheid van het sacrament! Nu zo is het zeker en ongetwijfeld, dat ons Jezus Christus Zijn sacrament niet tevergeefs heeft bevolen...
Mogen wij nu van deze verborgenheid woorden ter verduidelijking uitspreken? Christus werkt in ons — zo klinkt het dan — al wat Hij door deze heilige tekenen voor ogen stelt. Hij voedt ons dus onderweg, er is een oase in de woenstijn, er is eten en drinken om de weg te kunnen vervolgen. De wijze echter gaat ons verstand te boven en is onbegrijpelijk, zoals de werking van de Heilige Geest verbórgen en onbegrijpelijk is. Bij de viering van het avondmaal is sprake van een mystieke unie, dat is: een verborgen unie, een verbondenheid en gemeenschap met Christus. We staan op aarde hier het meest voor de verborgen Christus. Hier is God in de Zoon zo diep verborgen, juist omdat Hij zo diep eenvoudig openbaar is: in deze gegeven tekenen, die we allen als kind al kenden. Méér nabij dan in deze gaven voor hand en mond kan de verhoogde Chris-
tus nu niet komen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 27 augustus 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's