De prediking van Gods beloften*)
(1)
„Want u komt de belofte toe en uw kinderen en allen die daar verre zijn, zovelen als de Heere onze God ertoe roepen zal'. We herkennen deze woorden uiteraard dadelijk als een citaat uit de rede van Petrus op de Pinksterdag. We horen ze ook telkens in het lezen van het doopsformulier. Een tekst die erg bekend is en die ons altijd weer vertrouwd in de oren klinkt. Toch een tekst die op verschillende manieren wordt uitgelegd en waarover nogal wat verschil van mening bestaat. Men kan bijvoorbeeld de vraag stellen: tot wie spreekt Petrus hier? Richt hij zich tot het hele volk Israël, of alleen tot de verslagenen van hart? En het antwoord op deze vraag bepaalt dan tot wie de belofte komt. Spreekt Petrus het hele volk aan, dan is de belofte voor allen die het Evangelie horen. Bedoelt hij alleen de verslagenen van hart, dan is die belofte alléén voor hen die aan zichzelf zijn ontdekt. Maar als het laatste juist is, waar blijven we dan met de woorden: „en allen die daar verre zijn"?
De belofte in de bijbel
Het woord „belofte" komt in de bijbel, en dan voornamelijk in het Nieuwe Testament veelvuldig voor. In ieder geval méér dan 50 keer! En verreweg de meeste keren vinden we het in de Handelingen der Apostelen, in de Romeinen-en de Galatenbrief, en in de brief aan de Hebreeën. Nu is de betekenis van dat woord lang niet altijd dezelfde. Soms kunnen we het Griekse woord „epangellia" vertalen met „bekendmaking", soms met „onderwijs", soms ook met „belofte, toezegging". Altijd is het de Heere Die iets bekendmaakt, of iets belooft, en altijd is het de mens, zijn het mensen, of is het een heel volk dat de belofte ontvangt. Zo heeft de Heere beloften gedaan aan Adam, aan Abraham, aan David, aan Zijn volk Israël, aan de discipelen, aan allen die het Woord horen. De inhoud van de belofte is altijd weer het heil dat God in Christus bereiden zal of bereid heeft. Zijn heil, Zijn zaligheid, Zijn genade, komt tot ons in de vorm van, op de wijze van Zijn belofte. De belofte is dus uitdrukking van Gods genadegave aan de mens. i
Het eerste woord van genade dat de Heere spreekt, terstond na de val in het paradijs, is een belofte: Ik zal vijandschap zetten tussen u en deze vrouw, tussen uw zaad en haar zaad. Dat zal u de koo vermorzelen en gij zult het de verzenen vermorzelen" (Gen. 3 : 15). We duiden deze belofte meestal aan als de „moederbelofte", dat wil zepgen: e belofte waaruit alle andere beloften voortkomen, de bron waaruit de stroom van Gods beloften ontspringt.
Het zal duidelijk zijn dat we het woord „belofte" niet in een al te beperkte zin moeten opvatten. In de Schrift en ook in de geschriften van de reformatoren heeft het
*) Uitgewerkte tekst van een lezing op diverse plaatsen gehouden. een brede, ruime betekenis. Gods beloften vormen het geheel van Zijn openbaring aan de mens, de uitdrukking van Zijn genadige gezindheid jegens de mens. In deze zin kan Paulus het Evangelie zélf „de belofte" noemen (zie Rom. 4 en Gal. 3).
Dat is ook de lijn van de Heidelbergse Catechismus, die in Zondag 6 vraagt: Waaruit wéét gij dat (namelijk dat Jezus Christus de Middelaar is)? En daarop luidt het antwoord: Uit het Heilig Evangelie dat God Zelf allereerst in het paradijs heeft geopenbaard, en daarna door de heilige patriarchen en profeten heeft laten verkondigen en door de offeranden en andere ceremoniën der wet laten voorbeelden, en ten laatste door Zijn Eniggeboren Zoon vervuld.
En vervolgens in Zondag 7: wat is dan voor een christen nodig te geloven? Al wat ons in het Evangelie beloofd wordt...
Het Evangelie begint dus niet in het Nieuwe Testament, niet met de komst van Jezus Christus in de wereld. Het Evangelie wordt geopenbaard in het paradijs, waar de Heere Zijn belofte geeft. En het hele Evangelie bestaat in beloften. Beloften van de komst van Christus, van de zending van de Heilige Geest, van de uitbreiding van Gods koninkrijk, beloften van bekering en vergeving der zonden. Alles wat God gedaan heeft en nóg doet, en alles wat Hij nog doen zal, dat komt tot ons in de vorm van beloften. De belofte is dus niets anders dan de heilsopenbaring van God zoals die ons gegeven is in de Schriften van het Oude en Nieuwe Testament.
Belofte en vervulling
We kunnen er niet omheen, even aandacht te schenken aan het verschil, en tegelijk aan de overeenkomst tussen het Oude en het Nieuwe Testament. Vaak worden deze twee delen van de éne Godsopenbaring tegenover elkaar gesteld als enerzijds het boek der verwachting en anderzijds het boek der vervulling. Het zou dan in het Oude Testament gaan om de belofte die nog vervuld moet wórden, terwijl we in het Nieuwe Testament te doen zouden hebben met de belofte die vervuld is.
Calvijn, die in zijn Institutie sterke nadruk legt op Gods belofte, heeft dit onderscheid ook opgemerkt, echter niet als een absolute tegenstelling. Hij ziet het Oude Testament als de tijd van de belofte, maar dan in die zin, dat de komst van Christus in het vlees wordt beloofd. Deze belofte is in het Nieuwe Testament vervuld en daarmee is de verwachte heilstijd aangebroken, is het heil ten volle geopenbaard.
Maar Calvijn zwakt dan zelf metéén deze tegenstelling af door op te merken dat het in beide, in het Oude en in het Nieuwe Testament, gaat om hetzelfde heil, om de Persoon en het werk van Christus. Men kan dus spreken van een verhulde belofte in het Oude en van een vervulde belofte in het Nieuwe Testament.
Bovendien zijn ook in het Nieuwe Testament nog lang niet alle beloften vervuld.
Gods genade in Christus is wel reddend verschenen, maar de volle openbaring van het Koninkrijk Gods is er nog niet. Vele mensen moeten nog komen tot geloof en bekering, het Evangelie moet nog aan vele volken worden gepredikt en de Gemeente van Christus leeft nog in de verwachting van de toekomst des Heeren.
Vandaar dat de gelovigen van het Nieuwe Testament óók moeten leven op de belofte. Het heil is er, en het is er nog niet. We hebben niets in handen, we hebben alles in de belofte. We leven door het geloof, niet door aanschouwen. (Wie zich dieper in dit onderwerp wil verdiepen verwijs ik graag naar het boek van dr. C. Graafland, Het Vaste Verbond, hoofdstuk 5).
In het leven van het geloof
Het is een merkwaardige zaak dat de tegenstelling belofte— vervulling ook een rol is gaan spelen in het persoonlijke geloofsleven. Met andere woorden: dat het heilshistorische blijkbaar z'n weerslag heeft gehad in het heilsordelijke.
Het geloofsleven zou dan vooral in het beginstadium in het teken staan van de belofte. Men leest een woord in de Heilige Schrift, of men „kriigt" zo'n woord en uit dat woord wordt hoop geput. Men gelooft dat men zalig kan worden, dat de Heere Zijn genade wil bewijzen en dat Hij de zonden wil vergeven. Maar daarmee hééft men het nog niet. De Persoon en het werk van Christus zijn nog voor het oog verborgen. Men zegt Hem nog niet te kennen, men ziet uit naar Zijn komst in het hart. Maar op grond van de belofte kan en mag men nog niet zeggen: Hij is ook mijn Zaligmaker. Men heeft wel een belofte, maar men durft zich die belofte nog niet toeeigenen.
Maar vroeg of laat, langzamerhand of plotseling, breekt het ogenblik aan dat men in het geloof Christus mag omhelzen als de Gegevene van de Vader, dat men de reiniging van de zonde vindt door het geloof in Zijn bloed en dat men daardoor komt tot een intense vrede en vreugde. Dan is de belofte vervuld en is men van de wachttijd van de belofte gekomen in de tijd van de vervulling. Men kijkt dan niet meer vooruit naar de belofte, maar men ziet óm naar wat men ontvangen heeft.
„Het is niet onze bedoeling te ontkennen dat velen langs de genoemde weg tot de kennis van Christus en van Zijn genade gebracht worden. We menen alléén het spraakgebruik dat op een dergelijke toeleiding tot Christus gebouwd wordt te moeten veroordelen. Deze onderscheiding, deze tegenstelling zelfs van een leven uit de belofte en een leven uit Christus en Zijn werk, is onschriftuurlijk en leidt tot een onderschatten van de waarde van Gods beloften en maakt het geloof in Christus los van het Woord. Want leven uit de belofte is dan leven uit het Woord, en leven uit de vervulling een leven uit de onmiddellijke ver-
eniging met Christus" (J. G. Woelderink,
Leven uit Gods beloften).
Inderdaad wordt bij deze visie het bijbelse en reformatorische spraakgebruik uitgehold
en de betekenis van het woord „belofte" zéér verengd. „Belofte" is in de bijbel immers altijd de uitdrukking van Gods genadige gezindheid, de wijze waarop de Heere tot ons komt met Zijn heil. Maar „belofte" in de bovengeschetste zin is beperkt tot één enkel woord uit de Schrift dat men persoonlijk van de Heere heeft ontvangen. Het grote aantal beloften dat het Evangelie bevat wordt dan gereduceerd tot één, en zelfs die ene belofte mag men zich nog niet toeëigenen.
Dat doet denken aan het verhaal van die man, die tegen een ander zei: „Heb jij maar één belofte van de Heere gekregen? Dat is zuinig, want ik heb een bijbel vól beloften!"
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1982
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 juli 1982
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's