ZOMERTIJD - BRUILOFTSTIJD
„Dat is de stem van mijn Liefste, ziet Hem, Hij komt — springende op de bergen, huppelende op de heuvels! Mijn Liefste is gelijk een ree, of een welp der herten; ziet, Hij staat achter onze muur, kijkende uit de vensters, blinkende uit de traliën. Mijn Liefste antwoordt en zegt tot mij: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone en kom! Want zie, de winter is voorbij, de plasregen is over, hij is overgegaan;
De bloemen worden gezien in het land, de zangtijd nadert, en de stem van de tortelduif wordt gehoord in ons land. De vijgeboom brengt zijn jonge vijgjes voort, en de wijnstokken geven reuk met hyn jonge druifjes.
Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone, en kom! Mijn duive, zijnde in de kloven der steenrotsen, in het verborgene van een steile plaats, toon Mij uw gedaante, doe Mij uw stem horen; want uw stem is zoet, en uw gedaante is liefelijk. Vangt gij ons de vossen, de kleine vossen, die de wijngaarden verderven, want onze wijngaarden hebben jonge druifjes." Hooglied 2 : 8—15
1. De roep van de Bruidegom
In dit lied uit de krans van liefdesliederen uit het Hooglied, gaat het over een onverwacht en verrassend bezoek van de bruidegom aan de bruid. We worden in gedachten verplaatst naar het huis van het meisje. Het is nog heel vroeg in de morgen, alles is nog in diepe rust. Kijk, daar achter het tralievenster, dat hoog in de muur is aangebracht, is haar slaapkamer. Ook zij slaapt nog. Maar dan is ze ineens klaar wakker! Want ze hoort iemand roepen en zingen. Een bekende stem, één die ze herkent uit duizenden. Het is de stem van haar vriend. Vlug gaat ze naar het venster en kijkt naar buiten. Haar hart gaat sneller kloppen, want daar ziet ze inderdaad haar geliefde aankomen. Over de heuvels en bergen, dwars door het woeste hoogland, is hij naar haar toe gekomen. Vanuit zijn liefde voor haar was he mblijkbaar geen moeite te veel geweest en was hij even snel en sierlijk over de bergen heengekomen als een ree of een hertenjong.
Nu staat hij daar bij het huis van zijn meisje of verloofde en roept haar naam, hij ziet haar door het raam en zegt: Sta op, mijn vriendin, mijn schone, en kom! Deze morgen mag je je niet verslapen. Kom, maak je klaar voor een wandeling. Laten we genieten van de mooie natuur en vooral ook van elkaar!
Kan dat nu echt zo maar, zo'n liefdesliedje in de bijbel? Past dat wel? Dat heeft toch niets met vroomheid te maken! Juist wel! Gewoon, fris en frank wordt er in de bijbel gesproken over verliefdheid, liefde, huwelijk. Het gaat dan om de spontane en zuivere liefde. Zo wordt in vers 7 gewaarschuwd tegen namaak en ook tegen het forceren van de liefde. Liefde moet kunnen rijpen en openbloeien. Een waarschuwing die in onze tijd wel zeer nodig is — niet in het minst voor de jeugd van de christelijke gemeente. Onder het mom van 'liefde' gebruiken mensen elkaar en worden de lichamen tot consumptie-artikelen verlaagd. Liefde is heel iets anders dan lustbevrediging. Hartstocht zonder liefde is egoïstisch, het maakt het leven van mensen kapot. Ware liefde kent ook hartstocht, maar weet daarbij van wachten, sparen en dienen. Het Hooglied maakt ons dat duidelijk. Dit bijbelboek is een handreiking voor een open en eerlijk gesprek in de gezinnen over menselijke liefde. Dat is nodig, openheid tussen man en vrouw, tussen moeder en opgroeiende dochters, tussen vaders en opgroeiende zoons. Aan de school, en zeker aan de straat, mag niet worden overgelaten, wat in de eerste plaats in het gezin behoort: het voorlichtend gesprek over de gave Gods in het man-vrouw zijn. Wanneer we alles wat met de sexualiteit te maken heeft in de taboesfeer willen laten liggen, dan zouden we per konsekwentie het Hooglied uit de bijbel moeten scheuren. Daar wordt immers geen blad voor de mond genomen. En toch is van schaamteloosheid en schunnigheid geen sprake. Hier gaat het om een jonge man en vrouw die elkaar in liefde respekteren en die zo zonder iets te forceren zuiver en innig met elkaar omgaan. Eros in kristal!
Dit alles wordt nu een beeld van de verhouding tussen God en Israël, tussen Christus en Zijn gemeente.
De HEERE als de vreugdevolle Bruidegom ! Er is Hem geen moeite teveel om Zijn bruid óp te zoeken en óp te halen. De ber-, gen en de heuvels die Hij daarvoor moet beklimmen zijn vele en hoog. Hij haalt Zijn volk uit het diensthuis van Egypte, leidt het door de woestijn, brengt het in het beloofde land. Het gaat allemaal van Hém uit. Israël heeft Jahwe niet verkoren, maar de HEERE heeft Israël verkoren. De roep en het aanzoek gaan van de Bruidegom uit. De bruid gaat niet naar Hem toe — maar het is omgekeerd.
Dat komt ook bijzonder uit in de komst en het werk van Christus. 'Om haar als bruid te werven kwam Hij ten hemel af — Hij was het die door Zijn sterven aan haar het leven gaf'. Ziet Hem — de Liefste — Hij komt, springende op de bergen, huppelende op de heuvels.
Wat was de afstand groot die Hem scheidde van Zijn verloren bruid. Tussen Hem en haar lagen de bergen van Gods recht en van Gods heiligheid, de bergen van schuld, ongeloof en wereldgezindheid. Maar de Heere Christus komt over al deze hoogten heen. Dat deed Hij en dat doet Hij nog. Zit u tegen die bergen o< p te kijken? Voor Hém zijn al die bergen overwonnen. Hij maakt ze tot een vlak veld. Wat bij de mensen — bij u, bij mij — onmogelijk is, is mogelijk bij God. Maar is dat ook voor mij? Hoor wat de bruid uitroept: 'Dat is de stem van mijn Liefste'. Hóór, , mijn Liefste! Welnu — herkent u Zijn stem in Zijn Woord? Ziet u Hem ineens voor u waar de Schriften opengaan? Kijkt u altijd weer uit naar die ongedachte en onverwachte ontmoetingen? De schapen horen en herkennen en volgen de stem van de enige goede Herder. Vijanden en onverschilligen en naam-christenen zijn nog nooit geraakt en geroerd door de stem van de Bruidegom. Ze hebben ook geen last van de scheidingmakende bergen. Ze houden de Heere liever op een afstand. Maar anderzijds — wie voor die bergen staat — hij of zij hore hoe wonderlijk teer Hij spreekt: Sta op, Mijn vriendin, Mijn schone en kom! Kom, want Ik ben tot ü gekomen.
2. De tijd van de bruiloft
Daar spreekt de bruidegom over als hij staat bij het huis van zijn bruid en opziet naar haar venster. Zo wordt een prachtige beschrijving gegeven van de seizoenswisseling, van de intrede van de zomer in het oosten. Het Oude Testament noemt maar twee seizoenen, de zomer en de winter. In oktober treedt het winterseizoen in. Er is dan zware regenval. In maart/april begint het te veranderen. De regentijd is dan voorbij, de aarde trekt een ander kleed aan, het leven openbaart zich weer onstuimig aan alle kant. Als door een toverstaf lijkt heel de schepping aangeraakt. Het is in werkelijkheid Gods Heilige Geest die het gelaat van de aarde vernieuwt.
Prachtige voorjaarsbloemen gaan groeien op de velden. Israël kent in de prille zomer een adembenemende bloemen-en bloesempracht. De vogels zün dan ook weer te horen — de tortel kirt weer als een echte zomerbode. De tortelduif is immers een trekvogel die 's winters betere oorden opzoekt. Zijn terugkeer spelt de zomertijd. Ook de vijgeboom is 'bij de tijd'. Hij draagt wel driemaal vrucht, de eerste keer in de vroege zomer — het is de vroege vrucht die zich in de winter gezet heeft en zich in het voorjaar ontwikkelt. Ook de wijnstok vertoont haar kleine druifjes en verspreidt een heerlijke geur. Dat alles schildert de bruidegom en is voor hem hernieuwde aanleiding om ziin bruid te nodigen: Sta op, mijn vriendin, mijn schone en kom! De zomertijd is toch ook bruiloftstijd waarin de harten naar elkaar openbloeien in liefde? Ja, het is één en dezelfde God Die het lenteleven geeft, maar ook het ontluikend liefdeleven geeft. De winter verdwijnt dan uit een mensenhart. Het wordt zomertijd — bruiloftstijd.
De bruid moet nu maar eens uit haar schuilhoek vandaan komen vliegen. In de winter schuilen de vogels voor de felle regens weg in de rotskloven, de natuurlijke schuilplaatsen in de bergwand. Maar wanneer de zomer komt, verlaten ze het winterverblijf en zijn weer overal te zien. De mensen zeggen dan: 'waar komen al die vogels toch ineens vandaan!' Zo moet de bruid niet binnen, achter het getraliede venster blijven staan, maar naar buiten komen: 'toon mij uw gedaante, doe mij uw stem horen, want uw stem is zoet en uw gedaante is liefelijk'.
Het leven buiten God, zonder God en zonder hoop in deze wereld, is als een verschrikkelijke winter. Zwaar pakten de wolken van Gods toorn zich samen boven deze aarde en boven de mensheid, sinds we ons in Adam los hebben gescheurd van onze Schepper, van onze Wetgever en Koning. Als een striemende regen op kale akkers moesten voortaan Gods oordelen over de aarde gaan. Vruchten zijn er niet meer, alleen doornen en distels. Er kan niet meer gezongen worden, zoals Adam en Eva dat mochten doen in het paradijs.
Winter — dat is het beeld van Israël, telkens wanneer het zich in ongehoorzaamheid afkeert van de God van Abraham, Izaak en Jakob. Winter — dat is het beeld van de kerk, wanneer zij ontrouw is, wanneer zij haar Heere verloochent en Zijn Woord verzaakt. Winter — dat is het beeld van het mensenhart waarin de Geest niet herscheppend en vernieuwend werkt. Een kale akker in de winter, koud, dor en dood, met niets dan wat kiezels en keien daarop.
Winter — dat is het beeld van de wereld in het laatste der dagen, waar de onderlinge liefde tussen de mensen verkilt en de maat van de ongerechtigheid wordt volgemaakt. Waar de ene mens de ander geen plekje gunt onder de zon. Waar de één in weelde leeft over de rug van tien anderen in de grootste misère.
Eens komt de grote zomer! Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde waarop gerechtigheid woont. Maar God geeft voorboden en voortekenen van die grote zomer, reeds hier en nu. God komt in Christus over de bergen en de heuvels van de onmogelijkheid heen en doet door Zijn genadige toewending, door Zijn opzoekende liefde de zomertijd aanbreken. Daarvan legt het Oude Testament getuigenis af: omertijden in Israël. Wanneer nieuwe liederen worden gezongen en nieuwe vruchten worden gezien, vanwege de komst en het werk van de HEERE temidden van Zijn volk. Daarvan legt niet minder het Nieuwe Testament getuigenis af, zie bijvoorbeeld de tekening van de gemeente na Pinksteren in het boek Handelingen. En ook vandaag of morgen kan de HEERE de zomer zomaar doen doorbreken voor Israël — nieuw leven in de herkenning en erkenning van de Messias Jezus! (Rom. 11 : 25, 26). Nieuw leven ook voor de christelijke kerk: eformatie en réveil voor een kerk die terugkeert tot de eerste liefde. Nieuw leven ook in uw hart — nieuwe zangen, nieuwe vruchten door Hem die op de troon zit en spreekt: Zie, Ik maak alle dingen nieuw.'
Hoor toch de Bruidegom Christus roepen tot Zijn bruid. Hij wil niet dat ze weg kwijnt in een schuilhoek, maar uitvliegt in vreugde als een duif in de zomertijd. Gelooft u dat Hij dat wil? Dat Hij ook alles kan geven wat nodig is voor een nieuwe feestelijke zomer? Geloof en verwacht dan van Hem dat Hij het doen zal en geven zal. Laat u opwekken en uitlokken door Zijn overredende stem. Spreek dan de stem van het ongeloof met beslistheid tegen in uw hart. De winter, de dood, de god-loosheid, de vruchteloosheid hébben niet het laatste woord. Ze zijn in feite door het volbrachte werk van de Bruidegom Christus reeds verslagen. Zie zo in het geloof de wintermacht in kerk en wereld, in Israël en onder de volkeren, in uw hart als overwonnen door de zomerkracht. De voorboden van de zomer overtuigen ons van de nederlaag van de winter. Dat geeft moed om een nieuw lied te zingen. We komen uit 'de kloven der steenrotsen' vandaan en leggen de schuwheid van ongeloof en kleingeloof af. We zingen tegen de klippen op: 'er is hoop!' We zien tot onze eigen verwondering nieuwe vruchten in ons leven. Jonge vijgjes aan de vijgeboom en jonge druifjes aan de wijnstok! Een teerheid en een glans. We kleven de Heere achteraan: 'het is mij goed nabij God te zijn'. We zoeken Zijn aangezicht, we onderzoeken dagelijks de Schriften, we belijden Zijn Naam. Kortom: we wandelen met God. We wandelen in Christus. We wandelen aan de hand van de Geest. En zo is het zomer voor ons!
3. De zorg van de bruid
We lezen van die zorg in vers 15: 'Vangt gijlieden ons de vossen, de kleine vossen de wijngaard verderven — want onze wi gaarden hebben jonge druifjes.'
De bruid weet heel goed dat er op de vossen gelet moet worden. Want deze kleine diertjes vernielen de hele wijngaard, juist in de lentetijd wanneer alles zo teer is. Er dient goed op gelet te worden dat er geen gaten in de heg zitten, zodat dit gespuis zou kunnen binnendringen. En als ze dan toch in de wijngaard zijn gekomen, dan mag niet werkeloos worden toegezien. Het parool luidt: op de vossenjacht!
Het meisje uit het Hooglied geniet bijzonder van haar liefdesverhouding met haar verloofde. Maar een ogenblik bekruipt haar de zorg: als er maar geen verwijdering komt tussen ons, als er maar geen schaduw valt over ons geluk... Dat kan gebeuren door allerlei futiele oorzaken. Het is goed dat de bruid op dit punt alert en attent is. In verkerings-en verlovingstijd, maar ook in het huwelijk moeten we niet denken dat alles automatisch goed gaat en goed blijft gaan, omdat we immers van elkaar houden! In die liefde ligt wel de basis, maar óp die basis zal toch dagelijks voortgebouwd moeten worden. Dus: let op de vosjes!
Hebt toch altijd weer aandacht en tijd voor elkaar, praat met elkaar, ga taktvol en respektvol met elkaar om. Laat het christelijk huwelijk principieel onderscheiden zijn van de moderne consumptierelaties. Daarin is men niet meer bereid de vosjes te vangen, zich in te zetten voor elkaar en te bouwen op de basis van een vast verbond. Maar het christelijke huwelijk kent de trouw om elkaar altijd weer te zoeken, te helpen en bij te staan in alle dingen die tot het tijdelijke en eeuwige leven behoren.
Maar ook in het kerkelijk leven en het geestelijk leven is de vossenjacht nodig. De kerk is gereformeerd om gereformeerd te worden. Voortdurende toetsing aan het Woord en doorwaaiïng door de Geest, is onmisbaar. Anders wordt de kerk zelfgenoegzaam, eigengereid en ongehoorzaam. Wat kunnen er ook in het persoonlijk leven allerlei onhebbelijkheden en slordigheden zijn die de verhouding tot de Heere vertroebelen en verstoren. Het kan door allerlei oorzaken zo ver komen dat de zomer een
kortstondig intermezzo of zelfs één grote vergissing lijkt te zijn geweest. De winter neemt weer de overhand. Een ver van de Heere af leven, zodat we — zoals wijlen ds. I. Kievit het uitdrukte — 'zonder nachtkus gaan slapen en zonder morgengroet opstaan.' Ook dan is er bij Hem uitkomst en zal Hij op het gebed grote wonderen doen: 'och, werd ik derwaarst wéér-geleid — dan zou mijn mond U de ere geven.'
Maar voorkomen is nog altijd beter dan genezen. Daarom: zijt nuchter en waakt in de gebeden. Ga dagelijks op'de vossenjacht. Vergeet de zogenaamde 'kleine' vosjes niet, want juist die kleintjes doen groot kwaad. Strijdt de goede strijd van het geloof in de kracht die de Geest verleent.
Doorgrond m' en ken mijn hart, o HEERE. Is 't geen ik denk niet tot Uw eer? Beproef me en zie of mijn gemoed iets kwaads, iets onbehoorlijks voed'; En doe mij toch met vaste .schreden de weg ter zaligheid betreden.
(Ps. 139 : 14)
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1982
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 juli 1982
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's