KLEINE KRONIEK
Over K. Schilder en K. Barth
Enkele weken geleden citeerden we in onze kroniek uit een artikel van prof. dr. J. Veenhof over wijlen prof. K. Schilder. Op dat eerste artikel volgde in het Gereformeerd Weekblad (uitg. Kok - Kampen) nog tweede artikel van prof. Veenhof waarin hij o.m. aandacht vroeg voor een volgens hem verrassende verwantschap op enkele punten tussen het denken van Schilder en van Karl Barth. Zoals te verwachten viel, werd daarop gereageerd in De Reformatie. In de Persschouw van dit blad, verzorgd door dr. W. G. de Vries, viel het nodige weerwoord te lezen. Dr. De Vries verwijt prof. Veenhof aan legendevorming te doen. We nemen nu de rest van de Persschouw over. 'Het cursief gedrukte zijn citaten uit het artikel van prof. Veenhof en het andere is het commentaar van dr. De Vries.
Zo heeft prof. dr. J. Veenhof in Gereformeerd Weekblad 't bestaan op essentiële punten verwantschap tussen Barth en Schilder te construeren. Hij staat er zelf verbaasd over, maar meent de feitelijke stand van zaken zuiver te hebben weergegeven. Ja, hij waagt zich aan de stelling dat Schilder ondanks zijn heftig verzet tegen Barth verschillende duidelijke impulsen van hem heeft ontvangen. We lezen:
'Het opmerkelijke is nu echter dat diezelfde Schilder op verschillende essentiële punten onmis kenbare overeenkomst blijkt te vertonen met Barth. Ik wijs in de eerste plaats op het feit, dat Schilder in de jaren twintig in zijn prediking zeer indringend uiting gaf aan de realiteit van krisis, oordeel en gericht dwars tegen alle gereformeerd vanzelfsprekendheidsgeloof in. In dit verband valt b.v. te herinneren aan een preek over Amos met de titel "Valse roem beschaamd', waarin Berkhouwer in zijn 'Een halve eeuw theologie' volkomen terecht trekken van verwantschap met de boodschap van de jonge Barth signaleerde.
Verwantschap met de jonge Barth? Het lijkt er niet op. De bedoelde preek gaat uit van het nabije Woord dat alle valse eigen roem beschaamt. De preek belijdt verkiezing èn verwerping: 'Want daar is verkiezing en verwerping, en daar is heilig en profaan, ingelijfde en vreemdeling. Daar is een verbond der genade, een bijzonder verbond en een bijzondere genade'. Schilder belijdt God en Gods openbaring in de geschiedenis: 'Ons heil hangt ten allen dage aan de historiefeiten der Schrift' (Verzamelde Werken, Preken, deel 1, blz. 436, 437).
En wat die 'crisis' betreft: men leze wat Schilder daarover heeft geschreven in Tusschen 'ja' en 'neen': 'In Barth's 'crisis-redenen' gaat de 'crisis' uit van de idee van den ongrijpbaren God; in die van het Nieuwe Testament keert zich de 'crisis' tegen het niet-grijpen van God en van zijn weldaden; want zijn grijpbaarheid en kenbaarheid en benoembaarheid waren de onderstelling van de 'crisis'; zonder die zou zelfs het oordeel bij God onbestaanbaar zijn' (b 351). De forse conclusie - van Schilder is dan ook: 'Dus staat Barth's 'crisis'-onderwijs tegenover dat der Heilige Schrift. Hij beeft voor het Woord; maar zijn 'Woord' is iets anders dan wat wij gelooven te hebben ontvangen' (blz. 354). Het blijkt uit héél de preek over Amos dat er geen schijn of schaduw van verwantschap tussen Barth en Schilder op dit punt bestaat!
Veenhof vervolgt:
In de tweede plaats is van belang, dat Schilder uitermate kritisch stond tegenover elke vorm van natuurlijke theologie, veel sterker dan H. Bavinck en óók dan Berkhouwer getuige de omstandigheid dat hij niet alleen de notie van een natuurlijke theologie of natuurlijke Godskennis afwees maar in feite ook van een algemene openbaring niet weten wilde; het algemene karakter daarvan verdraagt zich z.i. niet met het daad-karakter der openbaring. In de derde plaats moet genoemd worden Schilders vurig pleidooi om de institutionele kerk en haar prediking opnieuw in het middelpunt van het christelijke leven te plaatsen, hetgeen overeenstemt met de wijze, waarop Barth de betekenis van kerk en haar verkondiging — de derde gestalte van het Woord Gods — onderstreepte.
We hebben de punten 2 en 3 maar even samen genomen.
Wat de 'algemene openbaring' betreft, volgens Barth is de religie, in welke vorm dan ook, dus ook de 'natuurlijke godskennis' onder het oordeel besloten. Maar bij Schilder is juist Gods bijzondere openbaring — die nabij is — een werkelijkheid die
alle natuurlijke Godskennis als bron van behoud buitensluit (Vgl. K. Schilder, Heidelbergsche Cate 1 - chismus, III, blz. 284 e.v.). Het gaat hem om de religie 'van uit de kennis der Schriften'.
Ook wat de 'kerk en haar verkondiging' betreft verschillen Barth en Schilder hemelsbreed. Bij Barth nl. wordt respect gevraagd niet voor de inhoud van de belijdenis, maar voor het pathos van het belijden. Daar heeft Schilder zich met alle macht tegen verzet. En ook tegen de gedachte van Barth dat de gemeenschap der heiligen 'altijd een verborgenheid blijft' en dat deze onzichtbare gemeenschap der heiligen de 'eigenlijke, verborgen, levende kerk' zou zijn. Volgens Schilder bedient Barth zich hier van een denkschema dat aan de griekse en andere filosofie ontleend is (Vgl. Heid. Catech., II, blz. 600, 601).
Veenhof vervolgt:
In samenhang hiermee is in de vierde plaats te vermelden dat beide theologen opnieuw aandacht vroegen voor de relevantie van het Oude Testament voor de prediking en het leven der kerk. Barth liet het volle licht vallen op het Oude Testament als het getuigenis van Christus, waarbij hij met behulp van een specifieke theologische exegese (die de methode van de allegorie bepaald niet schuwde) de historische afstand tussen de oudtestamentische periode en de verschijning van Christus liet wegvallen. Schilder had meer oog voor de opeenvolging van de verschillende fasen der openbaringsgeschiedenis en ontwikkelde boeiende en inspirerende gedachten over heilshistorische prediking maar ook hem ging het erom het
Oude Testament als Christusgetuigenis te honoreren, wel te verstaan: als het getuigenis van de komende (niet: de gekomen) Christus. Hand in hand met de toepassing van. deze methode ging bij Schilder de afwijzing van pogingen om via een psychologische ontleding van de Bijbelse personen de relatie tussen tekst en hoorder te leggen en ook deze antipsychologische instelling vindt een pendant in hetgeen Barth in de jaren twintig en dertig naar voren bracht over de souvereiniteit van het Woord Gods over en tegen alle menselijke ervaring, met een uiterst kritische benadering van uitgangspunten en methoden der toenmaals krachtig bloeiende godsdienstpsychologie. Last not least wil ik in herinnering roepen, dat Schilder vroegtijdig (zie het vorig artikel), ondubbelzinnig en zeer gedocumenteerd waarschuwde tegen het fascisme, evenals Barth, waarbij beide de consequenties van hun moedige oppositie aanvaardden: Barth verliet Duitsland en Schilder ging de gevangenis in.
Ook hier moeten we prof. Veenhof weer ronduit tegenspreken. Hij weet toch van het verzet bij Schilder en anderen tegen het barthiaanse begrip 'getuigenis', als het gaat om het O. T.? Denk aan Schilders krachtig spreken over 'God in de geschiedenis' bij de herdenking van de Afscheiding. Heel anders dan bij K. Barth en de zijnen.
En wat het verzet tegen het fascisme betreft: Bart's brieven over het communisme na de tweede wereldoorlog laten we! zien hoe .anders de wortel van zijn verzet was dan bij Schilder. De laatste zag hetzelfde heidendom in fascisme èn communisme werken. Hij verzette zich tegen beide even sterk. Niet alzo Karl Barth. Men doet aan Schilder onrecht als men diens verzetstrijd parallelliseert met die van Karl Barth. Ik denk alleen al aan schilders pleidooi voor echt-christelijke politiek!
Veenhof toont zich verbaasd: Verbaasd ben ik, omdat Schilder zelf blijkbaar nooit van deze overeenstemming met Barth voor zichzelf en anderen rekenschap aflegde.
Wij zijn niet verbaasd, want er was geen overeenstemming. Nooit vergeet ik dat moment dat ik eens Schilders studeerkamer binnenliep en hij juist zich verdiepte in een van de laatste delen van Barth's Kirchliche Dogmatiek. Hij keek op met een wat verbijsterde, kinderlijk-open blik en zei toen: dat kan een christen toch niet schrijven... Het ging daarbij om. Barth's openbaringsbegrip. Volgens Veenhof was Schilder zijn eerste en Barth zijn laatste dogmatische leermeester. Een voor ons onbestaanbare combinatie. Trouw aan de laatste is o.i. verraad aan de eerste.
We geven tenslotte van Veenhofs artikel dit nog door:
Toen ik mij van al deze parallellen rekenschap gaf, stond ik zelf verbaasd. Toch meen ik dat ik de feitelijke stand van zaken zuiver heb weergegeven en ik waag dan ook de stelling, dat Schilder ondanks zijn heftige verzet tegen Barth — een verzet, waarin hij theologisch volkomen serieus genomen wil en moet worden — van diezelfde
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 juni 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's