Mensenrechten
(3)
de grote dooddoener
Daar was het om begonnen. Om, zoals het heet, een evaluatie te presenteren van de mensenrechten. Een evulatie is een waardering. Met andere woorden het cijfer dat wij van de mensenrechten willen geven. Je kunt spreken van een oordeel of beoordeling. Daarvoor willen wij ons houden aan de Bijbel, die zegt dat wij een rechtvaardig oordeel moeten vellen.
Van mensenrechten weten wij onderhand een beetje. Zij zijn voor wie nu binnen komt rollen nog even gezegd op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties aanvaard. Om wat meer vaart te geven en bij wijze van voortrekkersfunctie kwam november 1950 voor de Euro-
pese staten het verdrag van Rome tot stand tot bescherming van de mensenrechten. Gelijkerwijs tegenwoordig een school permanent werkt aan haar schoolwerkplan zijn naties, hetzij mondiaal hetzij in europees verband, bezig met de mensenrechten. Vandaar dat de conferentie van Helsinki, reeds in 1973 begonnen en 1 augustus 1975 beeindigd, alles nog eens op een rij plaatste. Te Helsinki waren met uitzondering van Albanië alle Europese Staten bijeen inclusief de Verenigde Staten en Canada. Om de vorderingen, die al of niet gemaakt zijn, te inventariseren en om toestanden te toetsen kwamen de landen als vervolg op Helsinki onlangs in Madrid bijeen. De onderhandelingen verliepen stroef en vooral 'Polen' wierp roet in het eten. Kortgeleden ging de conferentie zonder resultaten uiteen. De internationale spanningen zijn van die aard dat er moeilijk zaken te doen zijn met de rechten van de mens. Dat zou op zichzelf reeds een argument kunnen wezen om die rechten maar uit het hoofd te zetten. Gezien het onvermogen van de naties eigen directe belangen opzij te zetten voor samenwerking en veiligheid zullen de humane rechten wel te allen tijd mooie theorie blijven. Het verdorven mensdom brengt er immers toch niets van terecht. Voortreffelijk voer voor doemdenkers die er in overvloed rondlopen. Misschien is ons oordeel op deze manier wel erg onbesuisd en overhaast.
Wij hebben evenwel bij ons gereedschap wel enkele noties die ons in staat stellen snel af te rekenen. Het is goed voor alles steeds weer terug te gaan naar het paradijs. Zo luidt een bekende regel. Wie niet terugkeert naar het paradijs komt nooit vooruit. Welnu, door de zondeval hebben wij mensen met elkaar en heeft ieder individueel alle rechten en aanspraken vergooid. In bepaalde kring vindt het geweldig weerklank wanneer wij radicaal mensenrechten, beroep daarop en spreken erover op de schroothoop mikken. De diepverdorven mens immers heeft immers geen enkel recht of aanspraak. Links en rechts, hoe tegenovergesteld, zijn in wezen dezelfden. Vooral ook hun radicaliteit hebben zij gemeenschappelijk. Beiden zweren bij hun verstand. Inderdaad is de éne lijn die ze trekken duidelijk. In de eenzijdigheid ligt de kracht, maar tevens de fout. Het is niet allemaal even eenduidig als wij het graag willen hebben.
Ik was, aldus Asaf, een groot beest bij U. In relatie met de Heere, ten overstaan van de Heere HEERE was hij dat. Voor het overige krijgen we de indruk dat Asaf iemand was om respect voor te hebben. Hij wilde loyaal blijven aan het geslacht van Gods kinderen, aan Gods volk, en hij deed er zijn best voor om een zuiver hart te hebben en om naar vermogen een heilig leven te leiden. Wij behoeven ook niet onmiddellijk aan een vrome huichelaar te denken. De belijdenis prent ons in dat wij van mensen, die hun geloof uiterlijk belijden en hun leven beteren, naar het voorbeeld van de apostelen het beste moet oordelen en spreken. Ik heb de indruk dat aanmatigende rechtzinnigen het goede voorbeeld van de apostelen ten spijt nog wel eens verdergaand oordelen en spreken over medegelovigen. Sommigen denken dat zij anderen en velen onder de voet moeten lopen om op die manier sauve-qui-peut (redde wie kan) als een der eersten zich door de inderdaad wel enge poort te wringen. Een mens leeft in vele relaties. In zijn verhouding tot de Heere leerde Asaf zichzelf verfoeien als dat grote beest, maar dat betekende nog niet dat de goegemeente om hem heen vond dat hij — zoals er anderen wel doen — als een beest zich gedroeg. Ik ben overtuigd dat zij het tegendeel beweerden.
De strekking van deze tussenkomende beschouwing wil betogen dat mensen in confrontatie met de Heere recht noch aanspraak kunnen geldig maken, maar dat dit nog niet de condities zijn waarop wij met elkaar verkeren in maatschappelijke en dergelijke verbanden. Jacobus noemt rijke werkgevers die hun werknemers in hun lonen schromelijk tekort doen. Die bazen hadden het geld en de macht. Vaak bovendien een grote en als het in hun belang was een vrome mond. Wanneer die tekort gedane werkers hun beklag doen krijgen ze niet zelden met een grauw en een snauw te horen dat zij direkt hun mond moeten houden, want zij hebben immers nergens recht of aanspraak op. Zo gebeurt. Meestal niet zo evident, maar wel even waarachtig. Als wij op een terechte bedenking van ons kind zo snel geen antwoord weten, snoeren we op soortgelijke wijze met zo'n krachtterm hen de mond.
Wij bedienen ons van een grote dooddoener. Zeker een stellige waarheid, maar volstrekt te onpas gehanteerd. De ware leer — dogmatiek — kent het zogenaamde gebied van de zaaksgerechtigheid. Voor de Heere of, met Asaf gesproken, bij de Heere onrechtvaardig, kunnen wij voor onze medemens, voor onze overheid of voor wie ook terdege in ons recht staan. In die gevallen gaat het niet aan om dan met de grote dooddoener ons te overdonderen.
In het territoir van blinden heerst éénoog. Het merendeel van de mensheid weet hoegenaamd hoe wij er bij de Heere voorstaan. Het is hun een zorg d.w.z. geen zorg. Een eenogige belijder bezit niet de veelvoudige wijsheid Gods, maar heeft zich die éne waarheid eigen gemaakt dat de Heere de volkomen Rechtvaardige is en elk mens een en al onrechtvaardigheid. Met die uit al de waarheid losgerukte uitspraak slaat hij elkeen rondom het hoofd af.
In Zijn heilige wet heeft de Schepper en Eigenaar van alle mensen en dingen rechten neergelegd. De bekende en voorbeeldige weduwe had alle recht van haar onrechtvaardige rechter volhardend te vragen dat hij haar haar recht gaf. Met name heeft God in Zijn wet de veelbezongen rechten van armen en verdrukten vastgelegd. Dat is niet een afgeleide en heel betrekkelijke of bijkomstige aangelegenheid. Nergens lees ik dat God de eisen van Zijn heilzame wet heeft opgeheven. De Heere doet geen onrecht dat Hij van ons eist en blijft eisen ook al zijn wij beslist niet bij machte het op te brengen. Getuige onze eigen Catechismus. Het is een volstrekt verkeerde en verwerpelijke gedachte te menen dat wij in onze opstelling tegenover medemensen, vooral minderen en ondergeschikten, vrolijk mogen aanrommelen en dat wij mensenrechten en
humaniteit aan de zolen mogen plakken, wanneer wij maar een wit voetje menen te hebben bij de Heere en naar wij veronderstellen in een verzoende betrekking leven tot aller goden God. Dat zullen dan meestal wel meer vrome woorden en inbeeldingen zijn dan werkelijkheden. Wij hebben bij de Heere te maken met meer dan éne waarheid. We hebben te maken met verschillende waarheden. Wanneer wij met ons verstand erop af gaan lijken die waarheden onderling wel eens tegenstrijdig. De ware gelovige evenwel ontdekt dat verschillende waarheden niettemin één zijn en welgeordineerd en dat het éne niet minder waar is dan het andere daaraan gelijk en dat de ene waarheid niet in mindering mag komen op de andere of daartegen afgewogen worden.
Mijn naaste mag ten overstaan van de Heere recht noch aanspraak hebben, maar tegenover mij en anderen en overheden en autoriteiten alle rechten en talloze aanspraken. Wee ons, wanneer wij met één voor ons besef dominerende waarheid de andere neutraliseren.
Maar het is wel zo dat de rechten van verdrukten en armen, van naasten en medegenoten vastliggen in Gods rechten. Vandaar dat het, toen ik hiermee begon, al in mijn neuriede: „En Zijne rechten die kennen zij niet." Wat wij onze medemens schuldig zijn komt tegelijk God toe omdat bedoelde Gods maaksel is, hoe afkerig zelfs van de Heere blijft hij als meest diepgezonkene altijd Gods maaksel en Gods beeld.
Temeer moeten wij bedacht zijn op wat onze naaste toekomt, omdat Christus Zich heeft geïdentificeerd, vereenzelvigd, met hongerenden, zieken, gevangenen en berooiden. Uiteraard ook met ontrechten. Ik weet wel het modieus gebruik van de term, maar ik kan het niet verwerken wanneer tallozen zo gemakkelijk schamper doen over medemenselijkheid. En vanzelf dan ook over mensenrechten. Want dat hoort allemaal volgens hen op dezelfde mesthoop.
Jaloers maken is een typische werkzaamheid van de Heere. Het mag ons vaak genoeg en intens benauwen dat mensen die zogezegd nergens aan doen ten aanzien van mensenrechten en dergelijke zoveel voorzichtiger en voorbeeldiger zich gedragen dan degenen van wie we het hoogste en dat vanuit het zuivere motief zouden mogen verwachten. De vijgeboom waar Jezus voor niets naar toe liep staat er niet voor ons om er bladeren van te plukken ter bedekking van onze naaktheid en onvruchtbaarheid voor de Heere, maar om daarvan een gelijkenis te leren. Ik word er soms wel eens kregel van steeds dat vragen: Hebt u dit en kent u dat en overkwam u zus? Het goede kan te veel worden. Maar nu kan ik niet laten de vraag ernstig u voor te houden: Hoe voelt het wanneer de takken (van de vijgeboom) teer gaan worden? Laat eens zien die tere takken? Voor de dag ermee!
Dit is een eerste en fundamentele benadering. Het gaat om een overgang of met een daarvoor gangbaar vreemd woord om een metabasis. Een overgang die wij niet zonder meer mogen maken. De belijdenis leert dat er een overheid is die ongebondenheid moet bedwingen en die dient zorg te dragen dat alles in goede orde (ordinantie) er naar toegaat. Daarvoor moeten uiteraard ook normen voorhanden zijn. De artikelen van Dordrecht wijzen er voorts op dat er bij de mensen zijn overgebleven enige kennis van goed en kwaad en besef van wat betamelijk en onbetamelijk is en enige betrachting van deugd en uiterlijke tucht. In die sfeer vertoeven wij duidelijk als het gaat om de mensenrechten. Een beroep op de volstrekte rechteloosheid van de mensen ten overstaan vn de Heere (coram Deo) en dat om in allerlei betrekkelijke situaties onszelf, ons (vermeend) recht of belang overend te houden is ten hoogste ongepast. Dat moet gelden als misbruik.
In een wat andere maar vergelijkbare en soortgelijke toestand zei de Heere Jezus dat wij geen aanstoot mogen geven (Matth. 17).
Een volgende keer komen nog enkele overwegingen ter sprake, waarmee we ons naar mijn smaak te vlot en te gemakkelijk distanciëren van de rechten waar het steeds over gaat. Maar tenslotte ook de reden waarom wij ons niet achter deze rechten kunnen opstellen als was daarmee alles uitgesproken.
P.
H. G. Abma.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 april 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's