Toch gemeente
Van cie hand van prof. dr. R. Bijlsma (emeritus-hoogleraar van de Protestantse Theologische Faculteit te Brussel) verschijnt een reeks boeken over 'Gemeente van Christus nu'.
In deze serie is onlangs uitgekomen het deeltje 'Toch gemeente' (uitgave Kok - Kampen 1981, 150 pag., prijs ƒ 22, 50). De inhoud hiervan lijkt mij belangrijk genoeg om er wat dieper op in te gaan dan in een boekbespreking mogelijk is. Bijlsma schrijft voor de gemeente — hoewel er veel studie achter dit werk ligt, wordt er niet geëtaleerd met boektitels en citaten. Elk belangstellend gemeentelid kan de heldere betoogtrant volgen. Flet eigene van dit boek is — zoals de schrijver zelf zegt — aangegeven met het woordje „toch" dat in de titel voorop staat. Gedoeld wordt op het unieke van de christelijke geloofsgemeente, die heeft te staan voor het en — toch van de Bijbel en dat volhoudt temidden van al wat machtig en groot is. We kunnen denken aan de onder ons bekende uitdrukking 'het nochtans des geloofs'. Daarmee is aangegeven dat het geloof niet logisch te verklaren en te herleiden is, dat het leeft bij het wonder, dat het dwars tegen al het zichtbare en tastbare in 'zich vasthoudt als ziende de Onzienlijke'. Zo kan ook aan de levende gemeente van Christus een nochtans-karakter toegeschreven worden. Tóch gemeente!
Grondpatroon
In het eerste hoofdstuk van Bijlsma's boek, 'omstreden gemeenschap', wordt onderstreept de betekenis van het 'in Christus zijn'. Deze döor Paulus gesmede uitdrukking bedoelt een mystieke verhouding tussen Christus en de gemeente. Bij al wat de aandacht en de verantwoordelijkheid van de gemeente vraagt, kent zij een onuitroeibaar voorbehoud. 'Christus vóór alles blijft de grond van haar leven en het uitgangspunt van haar doen en laten. In hoever zij voor de consequenties hiervan offers wil brengen, is de grondvraag van haar bestaan (18).
Het bijbelse begrip ekklesia betekent letterlijk een gemeente die ergens uit vandaan is geroepen. Uit het gebied van de duisternis en het kwaad in de baan van het Licht der wereld. Daarom zullen de gelovigen in de praktijk non-conformisten van Christus durven zijn, neen-zeggers tegen de feitelijkheden. Mensen die rechtdraads tegen de heersende opinie in durven gaan, die de meerderheid niet volgen in het kwaad, die weten van de zaak waarvoor zij staan.
Bijlsma laat vervolgens zien (hoofdstuk 2 : het en — toch van de Bijbel) dat in de Schrift de tegenstelling tussen God en de goden beslisend is. De levende God, de HEE-RE (Jahwe) staat tegenover de machten van geweld en de beheersing door het lot. Hij doorkruist onze drang tot zelfbehoud. Dat brengt lijden met zich mee — onder het oude verbond voor Israël en in de nieuwe bedeling ook voor de christengemeente die aan Israël werd toegevoegd. Over de verhouding tussen Israël en de nieuw-testamentische gemeente is al veel nagedacht. Bijlsma ziet ze als anti-typen, tegenbeelden of weerspiegelingen van elkaar. De relatie is er een van wederkerigheid en gelijkwaardigheid. Israël en de christen-gemeente hebben elkaar nodig. Letterlijk schrijft hij: 'Israël als volk van God heeft zijn eigen messiaanse roeping onder de volken, zoals de christengemeente op haar eigen wijze deze messiaanse roeping onder de mensen van elk volk heeft te vervullen. Het één maakt het ander niet overbodig. De Kerk is niet in de plaats van Israël gekomen. En evenmin kan Israël de beweging van Jezus vervangen' (32). Voor beiden gaat het er om de unieke God te belijden die het opneemt voor wat zwak en niet in tel is. Verzetsvolk, 'en-toch-volk' zijn.
De grondverhouding van de gemeente is op klassieke wijze aan te duiden met de woorden (de schrijver spreekt van een 'slagzin') 'wel in de wereld, maar niet van de wereld'. Dat laatste aspekt, het niet-vande-wereld-zijn mag echter niet alleen passief worden opgevat, zodat je een eigen christelijk terxeintje afbakent en het christelijke leven zich meer naast dan in de wereld afspeelt. Er is een tegenwicht nodig en wel: aktieve ascese. 'Actieve ascese meldt zich midden in de wereld met kritiek en protest, met waarschuwing en verzet, opdat alle machten zullen weten dat de gemeente van Christus een andere Heer als haar hoogste Gezaghebber erkent' (37).
Het volk Gods is een volk onderweg. Deze weg is er één van voortgaande bevrijding. Telkens weer dreigt het gevaar van onderhorigheid aan machten en goden. In gehoorzaamheid aan Christus 'kan het gebeuren dat christenen moeten meehelpen om een volk of een samenleving te bevrijden van gewelddadige onderdrukking door tirannieke machten, omdat een werkloos toezien hen mede schuldig zou maken aan het voortduren van dat geweld" (50). De gemeente zal niet mogen terugschrikken voor politieke en maatschappelijke middelen in de strijd voor de menselijke vrijheid.
Kerk naar buiten en naar binnen
De wekelijkse samenkomst van de gelovigen in de eredienst is het middelpunt in het leven der christengemeente. Maar deze zondagse geloofsviering is niet het belangrijkste. Dat is hetgeen wat in het dagelijks bestaan met de verwerking van die eredienst wordt gedaan. De eredienst is 'n onmisbare geeste-
lijke centrale, de kerkgang een motor om de beweging van roeping en gehoorzaamheid op gang te houden. De belijdenis van de kerk vindt haar spits in de ontmaskering van de machten vanuit het unieke Koningschap van Jezus Christus. Een belijdende kerk in de samenleving zal wel niet bij alles wat zich in 't politieke leven afspeelt een vermanende vinger opheffen — maar doet er toch goed aan de dingen met een bijbels-profetisch woord te begeleiden, telkens wanneer zij dit in de situatie geboden acht (67).
Bijlsma waarschuwt voor een verschraling naar twee kanten. We mogen de reikwijdte van het Evangelie niet beperken tot het persoonlijk zieleheil en een begrip als 'bekering' niet uitsluitend toepassen op de enkeling in de particuliere sfeer. Anderzijds is het ook niet juist het Evangelie alléén op maatschappelijke hervorming te betrekken. Er is een onopgeefbare tweezijdigheid in de opdracht van de kerk. 'De mensen moeten geholpen worden in het zoeken naar persoonlijk houvast en tegelijk mogen zij in hun verantwoordelijkheid voor het publieke leven niet in de steek worden gelaten' (79).
Zo heeft de gemeente te maken met allerlei uitdagingen in wereldverband: de verhouding van Noord en Zuid, de spanning tussen Oost en West, de discriminatie van medemensen, het oprukkende geweld van de techniek, de vragen van onderdrukking en bevrijding, van gerechtigheid en vrede, de verdeling van rijkdom, de armoede in de wereld, de aantasting van de schepping, de dreigende vernietiging van grote delen der mensheid. In al deze vragen willen de christelijke kerken zich gezamenlijk inspannen, door met woord en daad present te zijn, in een hardnekkige en eenzijdige keuze vóór alle verdrukten, achteruitgestelden en ontrechten. En dus tegen elke vorm van geweld en onderdrukking. Voor de mensen en tégen de machten.
Maar de kerk is ook kerk naar binnen. Er zijn ook machten in het persoonlijke leven die hun schrikbewind uitoefenen en met het 'en-toch' van het geloof tegemoet getreden moeten worden. Ziekte, eenzaamheid, lijden, dood enzovoorts. In de gemeente dienen we oog te hebben voor elkaar. Zonder pastoraat aan de basis kan het apostolaat naar buiten niet volledig werken. Het kerkewerk moet echter gericht zijn op de geestelijke toerusting van de gemeente (Efeze 4 : 11 — 13). Het ambt aller gelovigen is fundamenteel. De bijzondere ambten die in de kerkeraad samenkomen zijn er op gericht te bevorderen dat alle gemeenteleden de mogelijkheid krijgen hun verantwoordelijkheid als gelovigen actief op zich te nemen en mee te doen in het leven en werken van het lichaam van Christus. Vandaar ook een pleidooi voor een werkplan en een aantal vaste of ook tijdelijke werkgroepen die zich bezighouden met specifieke onderdelen van de taak van de gemeente (jeugdwerk, zending, werelddiakonaat, oecumene, acute noden).
Zo neemt de gemeente van Christus haar plaats in, nu én in de toekomst. Ze kent gebaseerde hoop, gegronde verwachting. 'Te midden van de toekomstbeelden van menselijke verwachting neemt de christengemeente een unieke plaats in doordat voor haar de overwinning van Christus, het Paasgebeuren van de Bijbel, de grond. van de hoop is... Zo is het werk dat Christus onder de mensen heeft gedaan voor Zijn gelovigen de laatste grond en enige waarborg voor de voltooiing daarvan op een nieuwe aarde met een nieuwe mensheid' (146, 147).
Kritische confrontatie
1). Er is in dit boek van Bijlsma veel wat aanspreekt. De auteur schrijft niet drammerig, maar bezonnen en bezonken. Vele elementen uit zijn betoog zijn waardevol. Vandaar ook de brede weergave van zijn gedachtengang in dit artikel.
2). Duidelijk is dat door het gehele boek heen op één grondstramien wordt geborduurd. Telkens opnieuw gaat het om de ontmaskering van de machten, om de bevrijding door Koning Jezus, om het mè.t God mee partij kiezen voor de ontrechten. Dit is op zichzelf een duidelijke bijbelse notie. Maar het is een versmalling van het bijbels getuigenis om zozeer alles te snijden oip de maat van dit gegeven. Welk onderwerp ook maar wordt aangeroerd (kerkdienst, openbare belijdenis, Heilige Doop, Heilig Avondmaal), telkens is de spits van de behandeling naar dezelfde kant gericht.
3) Erger nog is dat het hart van het evangelie weggesneden schijnt te zijn. Die harteklop wordt gehoord in het getuigenis van de verzoening van de schuld door het bloed van Christus. We vernemen niet of nauwelijks dat de gemeente diep schuldig dient te worden gesteld voor Gods aangezicht en dat de wondere genadeverkondiging in Christus mag klinken voor in zichzelf verdoemelijke schepselen. Vanuit deze kern zou Bijlsma anders gesproken hebben over de doop (de aanwijzing van de onreinheid van onze zielen en de noodzaak van de wedergeboorte), over het avondmaal (de verwondering over de in Christus herstelde gemeenschap van God met zondaren), over de kerkdienst (als toch óók doel in zichzelf, namelijk lofprijzing, dankzegging, verkondiging van de weg der zaligheid). Wie zegt: de gemeente is er voor de wereld, die zal toch éérst moeten zeggen: de gemeente is er voor haar Heere. Als een bruid voor de Bruidegom. En dan ook dienstmaagd. Waakzaam en werkzaam, maar allereerst toch waakzaam in het wachten als bruid — vandaaruit in de wereld werkzaam als dienstmaagd.
4) De kerk heeft óók een boodschap aan de politiek. Maar toch niet op de wijze zoals Bijlsma het voorstelt. Wanneer de kerk zich rechtstreeks uit tot de staat, dan moet zij wel met de rug tegen de muur staan — zoals dat in de tweede wereldoorlog het geval was. De kerk schreeuwt dan dat Jezus Kurios is — Hij is de Heere. Maar die schreeuw wordt haar door de nood uitgeperst. Van deze uitzonderlijke situatie kan geen regel gemaakt worden. De kerk gaat dan naar zich toetrekken wat de roeping van de gelovige is, de preek dreigt te verpolitieken, de gemeente neemt de gedaante aan van een pressiegroep. Het is goed dat er gespreksgroepen intensief bezig zijn met politieke en maatschappelijk vragen — en dat de vrucht van deze bezinning rond de Schrift wordt ingedragen in de politieke partijen — maar kerkeraden, classes en synodes doen wijs uiterst omzichtig en terughoudend te zijn wat uitspraken op politiek terrein betreft.
5) De kerk die leeft uit het wonder van de verzoening kan zich niet vereenzelvigen met revolutionair geweld. Evenmin trouwens met dictatoriaal geweld. Bijlsma sipreekt te argeloos over de inzet voor onderliggenden en verdrukten. Neem bijvoorbeeld de situatie in El Salvador. Kunnen christenen en kerken 't verzet daar gaan steunen met geld of door sancties tegen de regering? Maar wordt dat volk dan niet van het ene kwaad naar het andere gedreven? Kan en mag de kerk met het oog op die situatie anders doen dan enerzijds scherp de boodschap van gerechtigheid prediken aan de machthebbers — anderzijds alle mogelijke humanitaire hulp bieden aan de onderdrukten?
6) Evenmin 'kan ik instemmen met de hier geponeerde visie op de verhouding Kerk en Israël. Zeker — de verkiezing van Israël is onberouwelijk en daarom heeft dit volk nog een heilrijke toekomst te wachten. Maar er loopt intussen een scherpe breuklijn door de geschiedenis van Israël heen. Het is te argeloos, te harmoniserend, daarom ook te goedkoop gladstrijkend om Israël en de christengemeente eikaars spiegelbeeld te noemen. Wat heeft het ons te zeggen dat in het Nieuwe Testament alle namen en aanduidingen van het oude Israël aan de gemeente worden toegeschreven? De gemeente bestaat trouwens uit Joden en heidenen samen die vrede en eenheid hebben gevonden in Christus. Er is in deze twintigste eeuw een geweldige uitdaging om 'theologie na Auschwitz' te bedrijven (J. G. B. Jansen), om onze gedachtenwereld uit te zuiveren van alle anti-semietisme, om het gesprek met Israël werkelijk aan te gaan. Maar dat kan niet op basis van een denken in termen van tweesporigheid en weerspiegeling. Dat zou tekort doen aan "het unieke van Jezus Christus en de verzoening in Hem.
7) Allerlei kruimelkritiek Iaat ik terzijde. Te noemen zou nog zijn de wel erg vlotte aanvaarding van de deelname van kinderen aan het Heilig Avondmaal. Dit komt echter voort uit het genoemde kernbezwaar. Ten diepste tekent Bijlsma de Christus niet in Zijn volheid en moet daarom ook van de christelijke gemeente een vereenzijdigd beeld schetsen. Ondanks goede bedoelingen en leerrijke beschouwingen.
V.
J. H.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 april 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's