De Bijbel en onze levenspraktijk
In Mattheüs 5 vs 13 en volgende horen wij de Heere Jezus zeggen: Gij zijt het zout der aarde; indien nu het zout smakeloos wordt, waarmee zal het gezouten worden? Het deugt nergens meer toe, dan om buiten geworpen eri door de mensen vertreden te worden.
Gij zijt het licht der wereld; een stad boven op een berg liggende, kan niet verborgen zijn.
Noch steekt men een kaars aan, en zet die onder een korenmaat, maar op een kandelaar, en zij schijnt voor allen, die in het huis zijn; Laat uw licht alzo schijnen voor de mensen, dat zij uw goede werken mogen zien, en Uw Vader Die in de hemelen is, verheerlijken.
Hier komt toch wel heel bijzonder het belang van de christelijke levénswandel naar voren. De gemeente van Christus dient in deze wereld te zijn als zout, dat bederf weert en smaak pit geeft. Als het goed is trekt haar smaak overal doorheen. Je proeft bij een gerecht direkt of er zout in zit of niet.
De gemeente van Christus is niet alleen smaakgeefster, maar ook lichtdraagster. Haar licht moet hoog opgeheven worden opdat anderen het zien en God verheerlijken mogen. En die smaak en dat licht blijken hier wel heel duidelijk de goede werken te zijn.
Dabar, Woord en Daad, dat is haast een begrip in onze kring. Met woorden alleen kom je er niet. Het gaat niet aan om hen die van God en Zijn dienst zijn vervreemd zo maar plompverloren wat christelijke woorden toe te voegen en dan te denken, dat we onze plicht hebben vervuld.
Die christelijke woorden zullen dan toch in ieder geval gedragen moeten worden door een christelijk leven. Onze tijd wordt wel genoemd een tijd van woordevaluatie. Dat wil zeggen dat het woord steeds minder waard blijkt te zijn.
We kunnen hierbij denken aan de reklame-wereld, waarin het woord alleen maar
dienstbaar gemaakt wordt aan de verkoop. We kunnen denken aan de woordenbrijen, die geproduceerd worden in allerlei kerkelijke en maatschappelijke commissies en instellingen, waardoor de problemerrmeer toegedekt worden dan helder uiteengezet.
De oorzaak van deze mindere waardering ligt niet alleen in het gebruik van het woord zelf, maar ook in het opkomen van andere konkurrerende faktoren. Het mag als bekend worden verondersteld, hoe het beeld veel van de funktie van het woord heeft overgenomen. De mens van heden is nogal behoorlijk aanschouwelijk ingesteld.
Nog een moeilijkheid, waarmee het getuigen van Christus in woorden te kampen heeft is de ont-Woord-elijking van onze samenleving. Uit telkens nieuwe onderzoeken blijkt, hoe de ontkerkelijking van onze samenleving voortgaat. In nauw verband daarmee moet gaan een steeds verder voortschrijdende onbekendheid met het Woord. De taal van dq Bijbel is toch lange tijd één van de samenstellende faktoren van onze nederlandse taal geweest. Men denke aan de geweldige invloed van de Statenvertaling op onze taal. Ze is nog duidelijk terug te vinden in het nederlands woordenboek van Van Dale, waarin de betekenis van tal van woorden nog wordt toegelicht met Bijbelteksten. Maar dit neemt hand over hand af. Dat betekent dat we bij ons getuigenis steeds minder een beroep zullen kunnen doen op een stuk bekendheid. We zullen steeds meer moeten uitleggen en verklaren. En dan kon de beste verklarnig wel eens ons levensgedrag zijn.
Met dit alles wil niet gezegd zijn dat we het woordelijke getuigenis nu ook maar achterwege moeten laten. Dan herinneren we aan het woord van de apostel Paulus dat het geloof uit het gehoor is. En het gehoor door het gepredikte Woord van God. Maar, dan weer: Dat gepredikte Woord van God is op zichzelf al een getuigenis van de daden Gods en met name van de grote daad Gods in Jezus Christus, en het mag gedragen worden door wat God nu nog doet in de levens van hen, die werden geraakt door dat Woord.
Ik zou niet zover willen gaan dat ik zeg: Op de daad komt het aan, maar die daad is wel geweldig belangrijk. En om bovengenoemde redenen vandaag bijzonder.
Nu zit er aan die daad een zekere vanzelfsprekendheid, zou ik haast zeggen. Een zekere vanzelfsheid. Zij kan niet uitblijven. Een goede boom brengt nu eenmaal goede vruchten voort. Of zoals de Catechismus belijdt: Wij moeten nog goede werken doen, als wij alleen uit genade door Christus verlost zijn, allereerst eenvoudig weg omdat Christus Zelf ons nadat Hij ons met Zijn bloed gekocht en vrijgemaakt heeft ons ook door Zijn heilige Geest tot Zijn evenbeeld vernieuwt.
De onlosmakelijke verbondenheid tussen woord en daady als ik die nu wat ruwweg mag gelijkschakelen met rechtvaardigverklaring en. heiligmaking ligt dus allereerst in wat Christus doet. Hij heeft geen half werk gedaan en Hij doet geen half werk. Daarom gaat het altijd maar weer allereerst om de geloofsverbondenheid aan Hem. In die zin zou ik ook graag een ieder bij willen vallen, die zegt dat we Christus moeten prediken en dat al het andere vanzelf wel goed komt. In ieder geval bewaart ons dat voor het levensgrote gevaar van het wetticisme. Wij gaan dan zelf woord en daad verbinden. Wij zijn er op uit om ons christenzijn waar te maken. Wij zullen eens aan de mensen laten zien dat wij staan voor onze zaak en dat onze woorden niet loos zijn omdat ze niet gedekt worden door onze daden.
Ik zei, dat is een levensgroot gevaar. De hoogmoed zit er immers bij ons ingebakken. We zijn zomaar weer in ons vlees bezig met de wet. Zo willen wij van huis uit nu eenmaal graag te werk gaan. Daarom moeten we wel weten wat we doen als we de daad aan de orde stellen in het christelijk leven. En dat ook meer en meer doen vandaag aan de dag. We moeten wel weten hoe we het doen.
Maar we moeten het ook wel doen. Het kan eigenlijk helemaal niet gemist worden. Je zou kunnen zeggen dat heeft te maken met de struktuur van het werk van God. De vernieuwing van ons leven is een werk van God. Met name een werk van Christus door Zijn Heilige Geest. Dat is het automatische, het vanzelfse, waar we het over hadden. Toch worden wij in dat werk niet uit-maar ingeschakeld. Het gaat niet buiten ons willen en niet-willen, buiten ons weten en nietweten, buiten ons vragen en worstelen om. We hoeven hier maar te herinneren aan wat de Dordtse Leerregels schrijven over de werking van God in de wedergeboorte. Door de zondeval heeft de mens niet opgehouden mens te zijn begaafd met verstand en wil, zo werkt ook de genade van God in de mensen niet als in stokken en blokken, vernietigt zijn wil en eigenschappen niet, maar maakt hem geestelijk levend, heelt hem, verbetert hem en buigt hem. ^
Gods kinderen zijn geen Iedepopen, het waren mensen en het blijven mensen. God werkt in hen ojp menselijke wijze. Dat wil zeggen: niet buiten hun verantwoordelijkheid om.
En hier stuiten we dan op het „onvanzelfse" van de levensvernieuwing. Het onvanzelfse van laten wij nu maar zeggen de daad bij het woord. Tot die daad moet telkens weer worden opgeroepen. De brieven van Paulus staan daar vol 1 van. Telkens weer wijst hij de gemeente op haar roeping om te leven in overeenstemming met het beeld van Christus. En dan komt niet alleen de werkelijkheid van die daad aan de orde, maar vooral ook de hoedanigheid. Wat moet ik doen? Hoe is mijn leven zo dat het naar de wil van God is en d'at het een licht is waarmee ik schijnen mag temidden van een krom en verdraaid geslacht? Hoe ontdek ik de wil van God over mijn leven?
Op het eerste gezicht lijkt het antwoord eenvoudig. We mogen onze levenspraktijk richten naar het Woord. Graag zou ik hetzelf ook zo in alle eenvoud en direkt laten staan. Toch willen we er nog verder over nadenken. Er is namelijk nogal wat gesprek
over vandaag aan de dag.
. Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 26 maart 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's