De Nederlandse Geloofsbelijdenis (57)
ARTIKEL XXIX
De kenmerken van de ware kerk
We gaan nu spreken over de kenmerken van de ware Kerk. Daarmee spreken we uit, dat er ook een verkeerde, een valse kerk bestaat. Er is een Kerk, een gemeente van Jezus Christus, die in het licht is, en er is een kerk, die zich ten onrechte siert met de naam van gemeente van Christus en die in de duisternis is. Met name vanuit het laatste bijbelboek worden onze ogen daarvoor geopend: er is een gemeente, waarvan Christus Jezus het enige Hoofd is, en er is een schare, die, verleid door de leugengeest, onder leiding staat van de anti-christ. Wanneer in deze wereld sprake is van een doorgaande strijd tussen licht en duisternis, dan valt te verwachten dat deze worsteling op leven en dood bij uitstek in het hart van Christus' gemeente zal plaats vinden. De grote rode draak, die het Kind wilde verslinden, uit nu zijn woede op de vrouw in de woestijn (Openb. 12). En daarmee zijn wij allen tot aan Christus' wederkomst voorgoed betrokken in deze strijd tussen waarheid en leugen, tussen de Heilige Geest en de leugengeest, tussen Christus en de anti-christ, tussen de Vader in de hemel en de vader der leugen. In dit licht gezien overvalt ons bij de vraag naar de ware Kérk allereerst een diepgaande huivering, een vreze en beven: wie zijn wij, om te kunnen onderscheiden tussen licht en duisternis? Hebben wij de beschikking over het wezenlijke verschil tussen waarheid en leugen? Zijn wij ten allen tijde in staat de boze te ontmaskeren, wanneer hij zich hult in het gewaad van een engel des lichts? Zijn wij bij machte de ware Kerk van de valse kerk te onderscheiden?
We worden in de vraag naar de ware Kerk geheel gedragen door de belijdenis dat Christus komen zal om te oordelen de levenden en de doden. Dat wil hier zeggen: anneer de kerk geroepen wordt te spreken over het verschil tussen de ware Kerk en de valse kerk — en deze roeping draagt ze onmiskenbaar — dan beseft zij in de vreze des Heeren dat de komende Christus als rechter, en Hij alleen, het laatste definitieve oordeel zal uitspreken. Wij spreken nooit méér dan een voorlaatste oordeel uit. Ons oordeel staat ten allen tijde onder het voorbehoud van het laatste Woord, dat de Zoon in naam van de Vader spreken zal in het eindgericht. In deze vreze Christi, in deze heilige vreze Gods ten aanzien van de komende Rechter en daarin met Johannes als een dode gevallen aan Zijn voeten (Openb. 1 : 17), spreekt nu de kerk: Wij geloven, dat men wel naarstig en met goede voorzichtigheid, uit het Woord Gods, behoort te onderscheiden, welke de ware Kerk zij...
De gemeente van Christus komt tot deze uitspraak, zij kan daaraan niet voorbij gaan. zij behoort uit te spreken wat de ware Kerk is, en daarmee: at de valse kerk is. Dat behoort zij te doen om wille van de waarheid, om wille van Christus zelf. Immers, de antichrist hult zich in die schone schijn, waardoor heel de wereld er toe neigt het beeld van het beest te aanbidden (Openb. 13 : 11 vv.). Met name in de kerk zal de antichrist zich indringen, en dan: at is waar en wat is vals? We zullen naarstig en met goede voorzichtigheid onderscheiden — vanuit het Woord van God. En het is met name in de brieven van het Nieuwe Testament dat we déze worsteling om de scheiding der geesten herkennen en leren onderscheiden wat de ware Kerk is: ... aangezien alle secten, die heden ten dage in de wereld zijn, zich met de naam der Kerk bedekken".
Wat is een secte? „Volgens Calvijn ontstaat een secte, wanneer men met de eenvoud van het evangelie niet tevreden is, zodat men met achterstelling van het Woord Gods discipelen trekt tot zijn verzinselen" (Polman). Een secte staat niet naast, maar tegenover de kerk. Ze is als een partij, en heeft de onverbiddelijke neiging tot groepsvorming in zich. Vanuit het Nieuwe Testament gezien, staat een secte in verband het het woord „haeresie", dat is: ketterij. Dit woord wordt in ongunstige zin gebruikt, in de zin van een partij, die zich stelt tegenover de gemeente van Christus. Meer dan in de tijd van De Brés het geval was, wemelt onze wereld van groepen en secten, die zich tegenover de kerk stellen. Daarom mag de kerk, met name ook tegenover de jeugd der gemeente, de vraag naar de ware Kerk niet onbeantwoord laten.
In onze Geloofsbelijdenis volgt nu een uitermate belangrijk uitgangspunt, waarin gesteld wordt dat we hier niet over het hart van mensen en dus over mensen zelf oordelen. Met andere woorden: het gaat hier volstrekt niet deze richting heen, dat wij met de vinger kunnen aanwijzen: deze behoort tot de ware, en die tot de valse kerk. We gaan hier niet mensen in twee groepen verdelen. Dit laatste zullen we uitsluitend over laten aan de komende Christus, die volkomen rechtvaardig deze scheiding zal aanbrengen. Die last behoeven wij — Gode zij dank — niet te dragen: nimmer zullen wij als mens op aarde het oordeel over het hart van onze medemens als een laatste oordeel uitspreken. Onze Geloofsbelijdenis spreekt in dit verband over hypocrieten, huichelaars: „het gezelschap der hypocrieten, die
in de Kerk onder de goeden gemengd zijn, en intussen van de Kerk niet zijn, hoewel zij naar het lichaam in haar zijn..." We beseffen dat zulke huichelaars leven binnen de ruimte der kerk. We beseffen dat met name wanneer we persoonlijk de woorden van Psalm 139 naspreken. „Doorgrond mij, o God! en ken mijn hart..." We beseffen, dat er huichelaars leven binnen de ruimte der kerk. Alle pogingen echter in de loop der kerkgeschiedenis ondernomen om tot een zichtbaar-zuivere kerk te komen, tot een kerk van louter wedergeborenen, de pogingen van Donatisten en Labadisten, zijn op een jammerlijke miskulling uitgelopen om de eenvoudige reden, dat men op deze wijze voorbarig vooruit grijpen wilde op het rechterschap van Christus. Hij alleen heeft van de hemelse Vader volmacht ontvangen het kaf definitief van het koren te scheiden, omdat Hij zelf het oordeel, dat Hij uitspreken zal, eerst ondergaan wilde...
Om de kenmerken van de ware Kerk vast te stellen, gaan we dus niet de richting van de verborgen diepten van het mensenhart — wie zijn wij om een medemens te beoordelen? — maar we zien naar enkele kenmerken, merktekenen, die uit het Woord van God geput zijn, die zichtbaar en hoorbaar zijn, en waaraan een ieder houvast mag ontlenen. Op deze wijze zal „men het lichaam en de gemeenschap der ware Kerk onderscheiden van alle secten, die zeggen dat zij de Kerk zijn..." En dan worden er drie merktekenen genoemd, waaraan de ware Kerk van Christus te herkennen is. Het zijn kenmerken, die worden omhoog geheven boven ons, zoals de slang in de woestijn, zoals het kruis van Christus. Temidden van de ontmoedigende verwarring houdt God de Vader zelf de gekruisigde Christus hoog opgeheven voor onze ogen. In de drie volgende kenmerken van de ware Kerk zien wij — hoe zou het anders kunnen — niemand dan Jezus Christus, en Die gekruisigd. We zien in de kenmerken van de Kerk de opgestane Christus drievoudig zich openbaren. De ware Kerk wordt herkend hieraan, dat zij als het lichaam verbonden is aan haar Hoofd. Deze verbondenheid, deze bloedband, deze verbondenheid door de Geest met de levende Christus, doet de kerk spreken van merktekenen, die uit Christus zelf voortvloeien. Wanneer we vragen: waaraan is de ware Kerk te herkennen, zouden we met evenveel recht ten diepste kunnen vragen: waaraan is de ware Christus te herkennen als het Hoofd van Zijn gemeente, zoals Hij door Zijn Vader niet zonder gemeente gelaten wordt?
Het eerste merkteken, waaraan de ware Kerk herkend wordt, is dit: „zo de Kerk de reine predicatie des Evangelies oefent". De zuivere bediening van het Woord! Immers — op geen andere wijze behaagt het de Zoon in ons midden te verschijnen, dan gehuld in het gewaad van het Woord. Wanneer de prediking onzuiver en verminkt doorklinkt in de gemeente, dan komt de gestalte van Christus, en daarin God zelf, op onzuivere en verminkte wijze tot ons. Hier staan we voor het werkelijk ontzagwekkende mysterie, dat het God heeft behaagd Zijn Evan-
gelie door middel van mensenmond de wereld in te zenden. Het geopenbaarde Woord Gods, Jezus Christus, komt in het geschreven Woord, in het gewaad van de Heilige Schrift tot ons, en dan wil dit geschreven Woord, gedragen op de adem van de Heilige Geest, levend weerklinken als een levend Woord van God in de prediking van het Evangelie. In de reine prediking! Hier klopt het hart van het ambt van de dienaar des Woords: een mensje — naar Calvijns uitspraak — uit het stof verrezen, die als dienaar van het goddelijke Woord de gemeente het Woord van God toespreekt als een profeet onder Israël: „Alzo zegt de HEERE...". Wie kan en durft daarbij te spreken van een reine predicatie! De prediker is een mens, die zelf de loop van het zuivere Woord van God stremt, die eigen gedachten en overtuigingen invoegt, die ook als Mozes op de rots wil slaan, wanneer hij slechts spreken mag. Wellicht is er ter wereld geen gevaarlijker plaats voor een mens dan een kansel, vanwaar door een zondig mens het zuivere en reine Woord van God bediend mag worden. Waar is de dienaar van het Woord, die rein en zuiver het Evangelie verkondigt, zodat Christus verschijnt aan de gemeente als het onbevlekte Lam van God?
We zullen hier — met Calvijn — de moed dienen te hebben om te onderscheiden tussen de hoofdstukken van de ware leer en de kleinere zaken, waarover verschil mogelijk kan zijn. Calvijn noemt hier van elk een voorbeeld. Ontwijfelbaar moet in de prediking vast staan het hoofdstuk van de ware leer, zoals: dat er één God is, dat Christus God is en de Zoon van God, dat onze zaligheid gelegen is in Gods barmhartigheid. Een stuk, waarover verschil kan bestaan, zonder dat dit het kenmerk van de ware Kerk aantast, en waarover dus geen kerkscheuring mag ontstaan, is volgens Calvijn de opvatting over de toestand van hen, die gestorven zijn voor Christus wederkomst: de een zegt, dat de zielen opvaren naar de hemel, de ander durft over de plaats niets zekers te zeggen (Inst. IV, I, 12).
Niet alles staat even dicht bij het hart van het Evangelie, er is ruimte omheen — zoals we in de brieven van Paulus duidelijk bemerken — maar over het hart zelf mag geen verschil van mening bestaan en daarover mag geen onzekerheid bestaan in de prediking. Als een kenmerk van de ware Kerk noemen wij dus de reine Evangelieprediking, waarin Christus als het reine Lam van God verschijnt in het gewaad van het Woord.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1982
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's