Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

DE VERBORGEN OMGANG MET GOD

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE VERBORGEN OMGANG MET GOD

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(Enkele gedachten over het gebed) (6)

In onze overwegingen over het gebed bleef nog een enkel belangrijk aspect achterwege, waarmee wij nu een begin willen maken, om onze gedachten over het gebed toch nog wat aan te vullen. Compleet te maken, zou ik bijna geschreven hebben. Maar dat zou lijken op het bereiken van een zekere mate van volmaaktheid.

De verborgen omgang met God is niet binnen bepaalde grenzen in te perken. Zij is rusteloos als de voortrollende golven van de zee. Het zijn maar enkele gedachten, die bedoelen deze of gene wat te helpen. De aspecten waar ik op doel zijn: „Gods voorzienigheid en ons gebed", en we willen beginnen met het gebed als

Het voornaamste stuk der dankbaarheid

Bidden en danken liggen voor ons besef nogal eens uit elkaar. We beginnen met bidden en eindigen met danken. Tenminste, als we nog aan het laatste toekomen. Want iedere dominee zal de mensen meermalen horen zeggen, dat bidden wel gaat, maar dat danken zo moeilijk is. En ieder weet wellicht uit zijn eigen leven, dat hij beter tien keer ergens de Heere om bidden kan, dan dat hij één keer dankt.

De oorzaak zal wel zijn dat we het bidden en danken teveel scheiden. Op de leerschool van het gebed geldt het abc van het biddend leven, namelijk dat wij onze begeerten in alles door bidden en smeken, met dankzegging bekend maken bij God. De houding van de negen melaatsen is laakbaar, omdat zij vergeten te danken. Ze hebben wel echt gebeden en zijn ook echt verhoord, maar ze hebben kwalijk gebeden omdat zij de Weldoener vergeten hebben.

In het slot van de Heidelberger Catechismus, waar de gemeente als leerlinge wordt onderwezen in het gebed, komt de bekende passage voor, dat het gebed de christen nodig is, omdat het gebed het voornaamste stuk der dankbaarheid is. En dankbaarheid die God van zijn verloste kinderen vordert, eist.

Het bidden komt niet eerst aan de orde en daarna pas het danken. Nee, het rechte bidden is danken.

Er mag een zeker onderscheid zijn, en er zijn gebeden, vragen, smekingen. Maar ze zijn slechts onderscheiden van het danken. Het danken ligt er in opgesloten, van het begin af. Wie bidt erkent daarmee zijn eigen kleinheid, zijn afhankelijkheid en kinderlijke aanhankelijkheid. Een kind kan niet beter het hart van vader of moeder treffen, dan door in vertrouwen tot ze op te zien. De erkenning u bent mijn vader, mijn moeder, getuigt al van dankbaarheid, waarin datgene wat het kind nu verder vragen wil als gedrenkt en gedompeld is.

Het voornaamste stuk van de dankbaarheid. Daar moeten we toch even aandacht voor vragen. In de eerste vraag van Zondag 45 wordt gesteld: Waarom is het gebed de christen van node? De christen, bedoeld niet in de algemene zin, maar in de diepe betekenis van het woord. Iemand die in Christus is, als een rank in de wijnstok.

Iemand die de zalving van Christus deelachtig is (Zondag 12). Iemand die verlost is en daarom zich afvraagt hoe hij Gode voor die verlossing zal dankbaar zijn.

Welnu, zulk een christen, die onder de vloek der Wet is weggehaald, van het oordeel is verlost en bevrijd, kan zijn dankbaarheid nooit intenser tonen, dan zich onophoudelijk afhankelijk te maken van God.

Want dat is toch bidden! Bidden is vragen, bedelen, buigen, en dankend opblikken tot de Vader der lichten, van Wie alle goede gaven en volmaakte giften afdalen. Dankbaarheid uit zich in het gebed, waarin u zich kinderlijk ter beschikking stelt van de Heere. Was Hij niet Uw Vader en God, Die u riep vanuit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht? Raken we zo in ons bidden niet aan het hart van de enige troost in leven en in sterven, dat ik met lichaam en ziel gekocht ben? Dat Christus mij, zijn eigendom, alzo bewaart dat zonder de wil van mijn hemelse Vader, geen haar van mijn hoofd vallen kan.

Leven in dankbaarheid is met telkens nieuwe nood, betreffende lichaam en ziel tot diezelfde getrouwe God gaan en zeggen: Vader, hier ben ik weer. Ik mag toch met vrijmoedigheid gaan tot de troon der genade, om barmhartigheid te verkrijgen en genade te vinden en geholpen te worden ter bekwamer tijd.

U denkt toch niet dat u daar de Heere mee beledigt? U zult Hem er mee eren, dankbaarheid betonen hierin dat u zegt: U verwacht ik de ganse dag.

In het voornaamste stuk der dankbaarheid blijven we ook de voornaamste der zondaren. Een voorbeeld kan misschien toelichten wat de bedoeling is. Als ooit iemand u uit een grote nood heeft geholpen, dan zou het erg ondankbaar zijn, als u, wanneer u opnieuw in nood raakt, uw vorige weldoener vergeet, of zo weinig vertrouwen in hem hebt, dat u niet opnieuw bij hem aanklopt. Temeer als hij u nieuwe hulp uitdrukkelijk verzekerd heeft. Zo is het nu ook met de christen, die God om Christus' wil als zijn Vader mag aanroepen. Komt hij in nieuwe nood, dan is hij het dankbaarst, die in het geloof erkent dat God inderdaad onze brmhartige en getrouwe Vader is, aan wie wij niet twijfelen, of" Hij wil ons in alle nood naar lichaam en ziel verzorgen.

Bidden is immers 'n beroep doen op Gods Vaderhart, is aangrijpen van de pleitgrond, „dat God Zijn genade en de Heilige Geest wil geven aan al degenen, die Hem met hartelijk zuchten zonder ophouden daarom bidden en daarvoor danken". Er is dus bij alle onderscheid tussen bidden en danken een onverbrekelijke band tussen die twee.

Want het binnenste van de dankbaarheid is niet het doen van goede werken, dat zijn de vruchten die naar buiten komen. Het binnenste van het leven in dankbaarheid is dat u uw weg en leven met God mag bespreken.

Mag iemand van de lezers opmerken: ja, maar zover ben ik lang nog niet, ik sta wat men wel eens noemt nog vóór de zaak, ik worstel nog om de zekerheid van het kindschap Gods, ik roep meer uit de diepten van ellende dan dat ik dank, dan moet u eens goed opletten.

Ik geloof dat een christen, zodra hij uit

zijn nood tot God begint te roepen niet achterwege zal laten om de Heere te danken. De dankbaarheid komt niet pas achteraan, na zoveel jaren en na zoveel strijd. We mogen de christenen niet teveel in vakjes plaatsen en het werk van de Heilige Geest niet zó aan banden leggen alsof iemand die in geestelijke nood verkeer, aan danken allang niet toe is.

Als ellende, verlossing en dankbaarheid van meetaf in de wedergeborenen samen gaan, en dat zo blijft tot aan hun laatste doodsnik, kan men dan een tollenaar, die om genade smeekt geen christen noemen? Of Paulus, als de Heere zegt: Zie, hij bidt van de genade uitsluiten? Welnu, dan twijfel ik er niet aan of zodra de eerste zucht om genade uit een verbroken hart opklimt tot Gods genadetroon, de dankbaarheid een woord meespreekt. Al is het alleen maar de verwondering over het feit, dat we nog gelegenheid hebben om God om Zijn genade aan te roepen.

Wanneer de moordernaar aan het kruis roept om slechts één gedachte van de kant van de Heere Jezus, dan zit in dit bidden de dankbare erkenning, opgesloten, dat 't Gods goedertierenheid is, dat hij niet vernield is. Zijn dankbaarheid mag zich dan nog niet kunnen uiten in de jubel over de verlossing, op het moment dat hij om genade smeekt, uit de dankbaarheid zich zeker in het feit dat hij biddend al de hoop op genade in de doorboorde handen van Christus legt. De erkenning dat u de grootste der zondaren bent en dat Gods genade roemt tegen een welverdiend oordeel, dat is dankbaarheid.

Ook op deze wijze is het gebed het voornaamste stuk van de dankbaarheid. Dan maakt u een recht gebruik van Gods Vaderschap als u zich niet tot vertwijfelens toe blijft afvragen: waar sta ik, hoever ben ik, waar moet ik uitkomen, maar dat u uw lege vaten bij God brengt in het hoopvol vertrouwen dat Hij ze vervullen zal. En als ik Paulus goed begrijp, die aanraadt om onze gebeden en smekingen met dankzegging bekend te maken bij God, dan geloof ik inderdaad dat bidden altijd met danken moet beginnen, met vertrouwen moet voortgaan en in het „amen" blijven uitspreken het geloof

in de verhoring, die God beloofd heeft. We zeggen wel dikwijls Heere, leer ons bidden, we mogen ieder gebed wel beginnen met Heere, leer ons danken. De rechte dankbaarheid is de vraag in verlegenheid geuit: Wat zal ik de Heere vergelden voor al Zijn weldaden aan mij bewezen?

Een verlegenheidsvraag van de dankbare bidder. Maar naar zijn verlegenheid geeft de Heere nu de gelegenheid en de genegenheid om de beker der verlossingen op te nemen en de naam des Heeren aan te roepen. Zo vloeit het danken over in aanbidding. Paulus en Silas zongen Gode zelfs lofzangen in de gevangenis. Niet alleen toen ze uit de ellende waren, neen, ook toen zij er nog middenin zaten. Daar straalt iets van de aanbidding in door.

Bewust danken leidt tot lofzegging, tot het bezingen van de onvergankelijke heerlijkheid van God. Van deze lofprijzing zijn de Psalmen vol. Alles wat adem heeft, looft de Heere. Hem nu die machtig is, meer dan overvloedig te doen, boven al wat wij bidden of denken, Hem zeg ik zij de heerlijkheid in de gemeente, door Christus Jezus, in alle geslachten, tot in alle eeuwigheid (Efeze x 3 : 20 en 21).

Aanbidding op aarde en in de hemel is de hoogste vorm van het gebed. We stijgen jubelend naar boven en buigen tegelijk het diepst voor God in het stof.

Aanbidden is woordeloze dank en verwondering. Het is de klaarheid van de hemelse lofzang, die in de ogenblikken ruist door ons hart. Het is voorsmaak van de hemelse vreugde, die ons optilt en vrijmoedig de ander opwekt: Komt, maak God met mij groot.

De aanbidding is niet alleen bestemd voor de hemel, al zal zij daar volmaakt zijn. De aanbidding behoort tot de gebedsoefening op aarde. Het verdiept ons gebed als we de lofprijzing kennen.

Tot onze troost in ons gebrek hebben we in de biddende en dankende Hogepriester een Voorspraak bij de Vader.

In Hem zijn we één met de kerk in de hemel en in de aanbidding beleven we hier reeds iets van wat straks onze toekomst zal zijn.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

DE VERBORGEN OMGANG MET GOD

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 februari 1982

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's