De rechtvaardiging door het geloof
(3)
2. De aard van de rechtvaardiging
In het vorige artikel zagen we dat de rechtvaardiging een rechterlijke uitspraak is, die de goede verhouding dient tussen de HEERE God en een zondig mens.
Nu willen we nader letten op de beide polen van deze verhouding. De rechtvaardiging is een uitspraak van God. Hij wordt hier beleden als de hoogste Rechter, de Rechter van hemel en aarde. Van Hem weten we uit Zijn Woord, dat Hij rechtvaardig is en heilig. Niet zonder reden zetten we dat zo bijeen. Als het alleen gaat over Gods rechtvaardigheid, zullen we ontdekken dat die in de Bijbel het meest voorkomt in gunstige zin. Het is Zijn helpende, Zijn reddende gerechtigheid. De vromen doen er een beroep op tegen allerlei vijanden, die het op hem hebben gemunt. De HEERE heeft immers beloofd allen, die op Hem hopen te gedenken. Hij wil het toch voor hen opnemen. Welnu, Hij is toch rechtvaardig. Hij houdt Zijn woord toch. Laat Hij het dan toch voor Zijn knechten opnemen.
Er is echter ook de kant van de rechtvaardigheid Gods, die nauw verwant is aan Zijn heiligheid, Zijn majesteit. De profeet Jesaja heeft bij zijn roeping op indrukwekkende wijze iets ervaren van de heilige majesteit Gods, zie Jesaja 6. De HEERE houdt de schuldige geenszins onschuldig. Hij is een heilig en jaloers God. Een reeks van Bijbelgegevens zou daarvoor zijn aan te voeren.
We hebben dus in de rechtvaardiging te maken met een Rechter, die heilig is en onkreukbaar. Een Rechter, die niets door de vingers ziet, aan Wie niets ontgaat. Hij stelt onze heimelijke zonden immers in het licht van Zijn aanschijn (Psalm 90 : 8).
En wie zijn wij dan voor Zijn aangezicht? Zondige mensen. Niet minder radikaal als de heiligheid van God wordt in de Schrift de onheiligheid van ons mensen beleden. Vgl. bijv. Psalm 52, Jes. 1, Rom. 1, 2 en 3.
Tohn Owens (1616—1683), een engels puriteins theoloog, beschreef in zijn grote werk over de rechtvaardiging de toestand van de te rechtvaardigen mens als goddeloos, verdoemelijk voor God, onderworpen aan Zijn oordeel, onder de vloek, de toorn Gods blijft op hem, zijn mond is gestopt en hij is besloten onder de zonde.
Het kan duidelijk zijn dat bij een dergelijke stand van zaken er voor ons mensen van een oordeel van God weinig goeds te verwachten is. We kunnen alleen maar veroordeeld worden. We kunnen naar recht alleen maar ondergaan in eeuwige doem en vloek.
De wonderlijke en blijde boodschap van de rechtvaardiging is, dat God zulke mensen vrijspreekt uit genade, om niet, door het geloof in de Heere Jezus Christus. Des doodsschuldigen worden vrijgesproken en ontvangen het recht op het eeuwige leven. En dan liet om iets uit henzelf. Geen goede bedoeling, geen verlangen of begeren zelfs maar naar gerechtigheid komt in aanmerking. Hier geldt alleen vrij en soeverein welbehagen. God de HEERE vergeeft slechts om Zijns Naams wil.
Misschien is het goed de beide delen, die in dit vrijsprekend oordeel van God besloten liggen te benadrukken. Niet alleen de vrijspraak van schuld en straf valt ons toe, maar ook het recht op het eeuwige leven. We mogen daarom verzekerd zijn van onze heilrijke toekomst. We kunnen niet meer uit Gods hand vallen. Onze bestemming ligt vast in Zijn genade. Die bestemming wordt niet afhankelijk gemaakt van onze nieuwe gehoorzaamheid. Zo zou het zijn als aan de rechtvaardiging het recht op het eeuwige leven ontbrak. Dan zouden wij door een nieuw begin alsnog ons dat recht moeten verwerven. Voor wie zichzelf kent behoeft het geen betoog dat dat alleen maar een jammerlijke en tot mislukken gedoemde zaak zou zijn. Onafhankelijk van ons doen en laten als gelovigen ligt onze zaligheid vast in de verkiezing van God, die slechts op puur genade rust.
Hier zouden we kunnen stoppen als de Schrift ons niet dieper liet inblikken in het hoe en waarom van deze wonderlijke, deze vreemde vrijspraak. Zij openbaart ons namelijk Christus' gehoorzaamheid als de grond van deze vrijspraak.
Let wel, over die grond wordt niet gesproken van uit een bepaald bij ons a'ilen levend rechtsgevoel. Dat rechtsgevoel is er zeker. Zijn wij in het openbaar beledigd, is publiekelijke onze goede naam en faam aangetast, dan kan herstel niet plaatsvinden alleen maar in de persoonlijke sfeer. Met het aanbieden van verontschuldigingen kan niet worden volstaan. Er moet openlijk genoegdoening plaatsvinden. Openlijk moet worden betuigd, dat ten onrechte bepaalde dingen over ons naar voren zijn gebracht.
Over de grond der rechtvaardiging spreken we echter allereerst vanuit dit natuurlijk gevoel. We doen dat alleen maar omdat de Schrift zelf ons die grond aanwijst in Christus' gerechtigheid. Hoogstens zouden we kunnen zeggen dat er hier sprake is van een zekere aansluiting bij het algemeen menselijk rechtsgevoel. Zo lezen we dan in Hebr. 9 : 22 dat er zonder bloedstorting geen vergeving geschiedt. En Paulus betuigt dat Gods gerechtigheid nu geopenbaard is daarin dat Hij degene die gelooft in Christus vrijspreekt, maar daarvoor is nodig dat God Christus stelde tot een verzoening van onze zonden. Christus is ons geworden tot rechtvaardigheid. Christus is voor ons tot zonde gemaakt, opdat wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in Hem. God heeft Zelf voor gerechtigheid gezorgd, op grond waarvan Hij zondaren vrijspreekt.
Heel belangrijk is hierbij de notie van de toerekening. Wat Christus verworven heeft wordt in die vrijspraak ons toegerekend. Helder en duidelijk wordt dat beleden in de Heidelbergse Catechismus, zondag 23: De volkomen genoegdoening, gerechtigheid en heiligheid van Christus worden mij geschon-
ken en toegerekend, zo als had ik nooit zonde gekend of gedaan, ja al de gehoorzaamheid volbracht, die Christus voor mij volbracht heeft.
Deze toerekening speelt een belangrijke rol in Romeinen 4. Het gaat daar over de tegenstelling tussen rechtvaardig zijn door het geloof of door de werken. Van groot belang is het daarbij in het oog te houden dat het geloof niet een nieuw werk is, een andere prestatie, die dan wordt toegerekend tot gerechtigheid. Dat zou de aard van het geloof miskennen. Het geloof is juist alleen maar een totale betrokkenheid op de genade van God in Christus. Zo valt ons de gerechtigheid toe. Onze zonden worden ons niet toegerekend, maar de gerechtigheid van Christus.
Bij het nadenken over de grond van het rechtvaardigend oordelen Gods, is het goed om in het oog te houden, dat God die grond Zelf heeft gegeven. Zo lezen we in de Bijbel, dat God Zijn Zoon heeft gezonden in deze wereld tot een verzoening van onze zonden. God heeft Hem tot zonde gemaakt opdat wij zouden zijn rechtvaardigheid Gods in Hem. De gerechtigheid Gods wordt van de hemel daarin openbaar dat God Zijn Zoon heeft gegeven en op grond van Zijn gerechtigheid vrijspreekt.
We mogen zeker onderscheidingen aanbrengen om ons zo duidelijk mogelijk het heil van God voor zondaren voor te stellen en in te denken. Als onze onderscheidingen maar geen zelfstandig leven gaan leiden, zodat we met eerbied gesproken, Christus als Pleitvoerder tegen God als Rechter gaan uitspelen.
De onderscheidingen zijn hier ook nodig om in de prediking en in ons geloven en denken recht te laten wedervaren aan zowel de heiligheid Gods en de barmhartigheid Gods. Maar in wezen zijn al Gods deugden een. Als het er over gaat, is Hij de Ene God, Vader, Zoon en Heilige Geest. Die om Zijn rechtvaardigende genade te prijzen is tot in eeuwigheid.
E.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1982
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 januari 1982
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's