Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

„Door hetwelk de Doop beduid werd"

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Door hetwelk de Doop beduid werd"

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Waarvan het tegenbeeld, de doop, ons nu ook behoudt, niet die een aflegging is van de vuiligheid van het lichaam, maar die een vraag is van een goed geweten tot God, door de opstanding van Jezus Christus; welke is aan de rechterhand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en de machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde."

1 Petrus 3 : 20—21

zondvloed en doop

De vermelding van de zondvloed in vers 20 geeft Petrus aanleiding de doop ter sprake te brengen. Noach en de zijnen werden gered door het water heen. En dat is een beeld van de doop, zo legt Petrus dan uit. Zoals het water Noach en zijn acht zielen behoudt, zo behoudt ons nü de doop. Beeld (zondvloed) èn tegenbeeld (doop). Nu spelen hier twee gedachten tegelijk. De zondvloed was een vernietigend oordeel voor het ongehoorzame geslacht van Noach. Ze kwamen er in om. Zondvloed = oordeel. Maar óók: behoud! Want de wateren van de zondvloed stuwden de ark omhoog waarin Noach met zijn acht zielen werd behouden. Het water is enerzijds dreigende vernietiging, maar anderzijds tegelijk middel tot behoud. De wateren zijn toen èn nu dienstbaar gemaakt door God tot 's mensen behoud. Dat tweeledige van hetzelfde middel (oordeel voor de één, behoud voor de ander) klinkt ook door in wat Paulus in zijn eerste Corinthebrief (10, 1 — 2) noemt. De Rode Zee bracht redding aan Israël, maar datzelfde water voltrok het oordeel aan de Farao. En . dat is ook van toepassing op de Doop. Het doopwater behoudt èn oordeelt.

De één vindt door de doop het behoud, maar de ander verdrinkt in het doopwater.

In onze tekst gaat het om het behoud dat de doop bewerkt. Ons doopformulier bevat o.a. het zogenoemde zondvloedgebed. Dat gebed gaat direct op de prediking van het nieuwe testament, zoals bijv. hier in 1 Petrus 3, 20 — 21. Ik las dat Luther de eerste was die dit zondvloedgebed in een doopformulier opnam (1523). En daarin verklaart Luther onze tekst als volgt. „Door een beeld geeft Petrus aan wat het geloof betekent: zoals het daar toeging, toen Noach de ark maakte, zo gaat het ook nu nog. Zoals Noach behouden is in de ark, die midden in het water dreef, zo moet ook gij in de doop behouden worden. Daar heeft het water alles wat leefde, mensen en beesten, verdronken; zo verdrinkt ook de doop alles wat vleselijk is en van de oude natuur is en maakt geestelijke mensen. Wij drijven nu met de ark, die beduidt Christus de Heere of de christelijke kerk, of het evangelie dat Christus predikt, of het lichaam van Christus, waarin wij als opgesloten zijn door het geloof en behouden worden, evenals Noach in de ark" (geciteerd door prof. dr. W. van 't Spijker in zijn: Zijn verbond en woorden, Goudriaan, 1980, pg 42). Ook in ons eigen Doopformulier vinden we het zondvloedgebed in de bekende woorden: „ Gij, die naar uw streng oordeel de ongelovige en onboetvaardige wereld met de zondvloed gestraft hebt en de gelovige Noach met zijn acht zielen uit uw grote barmhartigheid behouden en bewaard door hetwelk ue Doop beduid werd.... ".

U ziet het: het water van de zondvloed vindt haar tegenbeeld in het water van de doop.

doop en behoud

Petrus getuigt tot de gelovigen aan wie hij zijn brief richt: de doop behoudt ons nu. In de dagen van Noach gaven de wateren van de zondvloed redding aan Noach en zijn acht zielen. Nü brengt het water van de Doop ons behoudenis aan. De redding van Noach en de zijnen heeft, wat men wel pleegt te noemen, typologische betekenis. Dat wil zeggen: de redding van Noach en de zijnen wijst vooruit naar de dooip. Om het met Calvijn te zeggen: Noach door het water behouden „heeft een zekere gedaante van de doop gehad". Er zit overeenkomst in de ene Godsdaad (zondvloed) en de andere Godsdaad (doop). „Hierom, gelijk Noach het leven verkregen heeft door de dood, als hij in de ark evenals in een graf gesloten is geweest en behouden werd met een klein huisgezin, toen de ganse werèld verging, alzo nu, de doding, in de doop betekent, is ons een ingang tot het leven en er is geen zaligheid te hopen, tenzij wij van de wereld gescheiden zijn" (Calvijn).

De doop behoudt. Maar hoe dan, is de volgende vraag die gesteld kan worden. Calvijn zegt dan dat Petrus direct voortgaat antwoord op die vraag te geven door te zeggen „dat het uiterlijk teken niet genoeg is, tenzij zij waarlijk en krachtig de doop ontvangen". Daarmee heeft overigens „Petrus niet willen leren dat die instelling van Christus ijdel en krachteloos is, maar heeft alleen de hypocrieten van de hoop der zaligheid willen uitsluiten, die de doop, zoveel in hen is, verkeren en verderven". Als je het over de sacramenten hebt, moet je altijd op twee dingen letten, vervolgt Calvijn dan. Op het teken èn op de zaak zelf „gelijk in de doop het water is het teken, maar de beteken-de zaak is de afwassing der ziel door het bloed van Christus en de doding van het vlees." Dat zit allebei in de instelling van Christus. Als nu het sacrament zo vaak geen behoud brengt bij hen die toch gedoopt zijn, komt dat door het misbruik van de mensen, maar neemt de eigenschap van het sacrament niet weg, aldus Calvijn. Nimmer mogen we daarom de betekende zaak scheiden van het teken! Anderzijds, zo vindt Calvijn, moeten we ze wel onderscheiden, anders zijn we als de Roomsen die teken en betekende zaak geheel laten samenvallen. „Het aanschouwen van het water trekt hun zinnen af van het bloed van Christus en van de genade van de Geest. Zij bedenken niet dat Christus de enige oorsprong en gever van alle goederen is die ons daar (in de doop) aangeboden worden. De eer van Zijn dood schrijven zij toe aan het water en de verborgen kracht van de Geest binden zij aan het zichtbaar teken". Hoe dan wel en hoe moeten we de doop dan wel verstaan? Nog een keer het woord aan Calvijn. „Laat ons de dingen die God samengevoegd heeft, niet scheiden. Wij moeten in de Doop bekennen een geestelijk 'bad, wij moeten daar aangrijpen het getuigenis van de vergeving der zonden en het pand van onze vernieuwing. Maar Christus en Zijn Heilige Geest zorgen voor de toeëigening van hetgeen in de doop als behoud wordt aangereikt, dat doet niet het water als het ware automatisch.

hoe wordt behoud gewerkt?

Twee dingen zegt Petrus over dat behoud dat de doop bewerkt. De doop is niet een aflegging van de vuilheid van het lichaam. Dat zou het geval zijn indien het „uiterlijk waterbad de afwassing zelf was" (Heid. Cat. Z.27, vraag 72). U moet bedenken dat in Petrus' dagen de doop door onderdompeling plaats vond. Dus bij zo'n onderdompeling werd ook wel lichamelijk vuil weggewassen. Maar daar gaat het niet om bij de dooip, aldus Petrus. Het gaat niet om de buitenkant, het heeft te maken met de binnenkant. Zonde is maar niet iets van het lichamelijke, zonde is geen stoffelijk vuil. In het behoud van de doop gaat het om geestelijk vuil, gaat het o, m de binnenkant van het mensenleven, zonde komt immers voort uit de wortel van ons bestaan. Een mens is tot in de wortel van z'n bestaan verdorven. Hij geeft geen uitwendige reiniging, maar inwendige reiniging en vernieuwing nodig. Hoe zegt Petrus dat dan? Wel zo: „...maar nl. de doop die een vraag is van een goed geweten tot God". Over deze regel is in de exegese nogal wat tc doen. Letterlijk vertaald, kunnen we lezen: de doop is het aanbod van een goed geweten voor (ten opzichte van) God (zo bij G. de Ru, De kinderdoop en het Nieuwe Testament, Wageningen, 1964, pg 91v). De Ru schrijft dat in de meeste vertalingen het Griekse woord hier in de tekst met „vraag" of „bede" of „verzoek" wordt vertaald. De volgende vertalingen zijn dan mogelijk. Je doop is:

a. bede om een goed geweten voor God. b. bede tot God om een goed geweten. c. bede van een goed geweten tot God.

Bij al deze vertalingen is de doop eigenlijk iets, dat van de mens uitgaat, een daad, die de mens stelt tegenover God. Maar dat klopt niet met de aard van het sacrament, want dat getuigt immers veelmeer van een daad die van God uitgaat. De Ru wil het daarom anders lezen. De doop is een aanbod van een goed geweten voor God. Niet de mens vraagt om een goed geweten door de doop bij God. Maar God biedt de dopeling een goed geweten bij Hem aan! Het woord „aanbod" wil zeggen: als dat aanbod wordt aanvaard, wordt het tevens een geschenk. De doop is een geschenk van God. „Dan is de doop dus iets, dat van Gods kant komt, een teken van Zijn lankmoedigheid (De Ru, a.w. pg 92). „Van Gods zijde wordt in de doop de schuld weggenomen en vergeving geschonken, reiniging van zonden, die het geweten hebben verontrust." Een goed geweten hebben is: immers kenmerkend voor de gelovigen, zoals Petrus al eerder in zijn brief

liet blijken (bv. 1 Petrus 3, 16). In de doop ontvangen de gelovigen een goed 1 geweten tot God. Hij mag weten dat zijn geestelijk vuil is afgewassen. Van Gods kant, predikt de doop, is de schuld vergeven en dat geeft aan de mens een ontlast geweten (Bolkestein). Immers, het geweten is belast vanwege de schuld der zonde. In de doop, wil Petrus zeggen, is ons van Godswege geschonken de wegneming der schuld. En dat neemt de last van ons geweten af. Zo is de doop een geschenk van een goed geweten tot God! En opnieuw moet ik hier denken aan de boven geciteerde woorden van Calvijn: in de doop mogen we aangrijpen het getuigenis van de vergeving der zonden en het pand van onze vernieuwing. Maar om die genade in de doop te kennen is nodig het werk van Christus en van de Heilige Geest.

visie van wederdopers en pinkstergemeente

Onze tekst speelde in de visie op de doop bij Menno Simons en zijn aanhang nogal een voorname rol. U weet wellicht dat Menno Simons de geestelijke vader te noemen is van de Doopsgezinden in ons land, de mensen dus die de kinderdoop verwierpen en de volwassendoop propageerden. Menno Simons legt, als hij spreekt over de doop, veelmeer de nadruk op het innerlijk gebeuren. In 1 Petrus 3, 2.1 wordt volgens hem ook gedoeld op een inwendige doop, als een verbond van een goed geweten met God. Dat uitwendige ritueel van een wassing met water is maar bijzaak. De uitwendige doop is volgens hem alleen maar een teken. Het gaat om Christus die reinigt. Daarom is heel die uitwendige doop niet belangrijk. Het gaat om de inwendige doop. Vandaar dat Menno gezegd heeft: „Wat kan ons dat water helpen? ...hadden wij slechts dat nieuwe leven, het ware ons al genoeg". Pas wanneer een mens die inwendige daad kent, pas dan komt bij hem het verlangen naar het uitwendige teken. En ook bij Pinkstergroepen zien we datzelfde terug. Het gaat allereerst om een innerlijk gebeuren. Als een mens daar kennis van heeft gekregen, pas dan volgt de doop. Maar wat is dan de functie van die doop? Wel, met Menno Simons citeert men in de kring van de Pinkstergemeente dan graag onze tekst. En zegt: in de doop sluit ik, als een mens die innerlijk vernieuwd is geworden door de Geest, thans openlijk een verbond van een goed geweten met God. De doop is zo in deze kring „een gelovig aanvaarden van de vergiffenis^der zonden, de begrafenis van de oude mens, de bede of vraag van een goed en gereinigd geweten." U ziet wel, dat dat een geheel andere uitleg is dan die wij er aan meenden te moeten geven. Volgens ons zegt de Schrift: God biedt in de doop vergeving en zo een goed geweten aan! Volgens Menno en zijn geestelijk nageslacht sluit de dopeling van zijn of haar kant een verbond met God. En daarin ligt mede een belangrijk verschil verwoord tussen aanhangers van de kinderdoop èn van de volwassendoop. Wie meer wil lezen over het bovenstaande noem ik mijn bron: A. F. N. Lekkerkerker, Gij zijt gedoopt, Baarn, 1963.

opstanding van Christus

Aan bovengenoemde visie op de doop voegt Petrus dan kenmerkend toe de woorden: „ door de opstanding van Jezus Christus". Niet vanzelfsprekend werkt de doop immers genoemde genadegave. Maar daarachter ligt de kracht Gods die werkzaam was in de opwekking van Jezus Christus uit de doden. In de dopeling is, volgens Petrus werkzaam geweest en nog. werkzaam, de opstandingskracht van Christus. Die kracht zette uit de dood in het leven. En in de'doop wordt die vernieuwing verkondigd en onderstreept. Zonder die opstandingskracht geeft de doop niet de genoemde vrucht. Paulus zei het op zijn manier iets anders, maar bedoelde hetzelfde. Wij zijn dan met Christus begraven, door de doop in de dood, opdat, gelijkerwijs Christus uit de doden opgewekt is tot de heerlijkheid des Vaders, alzo ook wij in nieuwigheid des levens zouden wandelen. Met andere woorden: de doop brengt ons in verbinding met de Christus in Zijn dood en met de Christus in Zijn opstandingsleven.

Opmerkelijk is dat Petrus opnieuw de opstanding van Christus ter sprake brengt. Dat is in onze tekst al de zesde keer in zijn eerste stuk. Is niet Christus' opstanding de spil van heel Gods heilshandelen? Opgewekt immers tot onze rechtvaardigmaking? Alle heil is alleen in Christus te vinden. Daarheen leidt ons ook de doop. Ze getuigt van de vergeving der zonden en van de vernieuwing van ons leven. Wie zijn doop leert verstaan, die is gered (Wormser). Leven uit Christus is mede leven uit de geheimenis van mijn doop. God stelt Zijn heil aanschouwelijk voor onze ogen. En ogen die door de Geest werden geopend, gaan het zien èn verstaan! Een dooipdienst is een indringende prediking van het heil in Christus. Wie oren heeft, die hore! Wie ogen heeft, die zie!

hemelkoning

Ja, en als Petrus zijn Christus dan heeft genoemd, dan trekt hij de heilslijn als het ware gelijk maar door. „Christus Welke is aan de rechterhand Gods, opgevaren ten hemel, de engelen en machten en krachten Hem onderdanig gemaakt zijnde". Daar zijn we kort over. U weet het misschien van de catechisatie nog wel. De trappen van Christus' verhoging: opstanding, zitten aan de rechterhand, hemelvaart, wederkomst. U ziet ze in de tekst. De Opgestane is tevens ook de Opgevarene. Daar zit Hij aan de rechterhand van God. Hij zit. Dat drukt rust

en majesteit uit. Maar tegelijk is dat zitten een en al beweging. Hij zit niet zoals Boeddha zit, aan lijden ontheven. „Jezus zit niet aan de rechterhand des Vaders met een verstilde, zalige gümlach, ontheven aan zorg en lijden, zoals Boeddha die in het Nirwana is aangekomen na de dorst en de honger der zinnen te hebben overwonnen. Hij leeft mee met de strijd van Zijn kerk op aarde, Hij bidt" (ds. M. P. van Dijk in Onze enige troost en het komende Rijk, A'dam 1980, pg 108). Jezus is de priester-koning die regeert vanaf het kruis (Noordmans). Daarmee is bedoeld: op grond van Zijn offer regeert Hij. Engelen, machten en krachten

zijn Hem onderdanig gemaakt. Dat is aan het kruis geschiedt (Coloss. 2 : 15). De Lijder en de Strijder is thans de Overwinnaar. Welk een troost, ook in het atoomtijdperk. Hij houdt de hele wereld in Zijn hand, ook wanneer het ons uit de hand dreigt te lopen. Rust mijn ziel. Christus is Koning!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

„Door hetwelk de Doop beduid werd"

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 november 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's