Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Zielsverheffing

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Zielsverheffing

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tot U, o HEERE, hef ik mijn ziel op. Mijn God, op U vertrouw ik; laat mij niet beschaamd worden; laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. Ja, allen, die U verwachten, zullen niet beschaamd worden; zij zullen beschaamd worden, die trouweloos handelen zonder oorzaak. Psalm 25 : 1-3

Bidden

We luisteren hier naar een biddend mens. Een mens, die zich richt tot God. Tot, U o HEERE hef ik mijn ziel op. Dat is ook wezenlijk. Ons bidden moet een adres hebben. We hebben vandaag aan de dag nogal veel op met meditatie en concentratie. Ons leven is immers zo verstrooid. In de bonte wisseling en werveling van onze tijd' verlangen we naar eenheid. En we keren in tot onszelf. Wie bidt, echt bidt heeft niet zichzelf tot adres, maar God, de HEERE. Dat is een bevrijding, een uitbraak. Wat liggen we immers aan ons zelf gebonden. Als met ijzeren kettingen. We rukken er aan, maar verder dan de enge kring om onszelf reiken we niet. Wat een bevrijding dan: HEERE ik kom tot U. Ik kan het met mezelf niet meer vinden. Ik moet bij U zijn.

Bidden dat moet een adres hebben. Het kan en het mag een adres hebben. God de HEERE heeft immers Zelf dat adres bekend gemaakt. Hij heeft Zichzelf op ons gericht. Er was reden genoeg om Zich af te keren. Er waren zonden, moedwillige zonden. Toch keerde Hij Zich niet af. Hij is genadig en barmhartig. En daarom, tot U o HEERE.

Bidden is je richten tot God. Bidden is je ziel opheffen. Een iprachtige uitdrukking, die we op verschillende andere plaatsen ook zo vinden. Opheffen, dat is optillen, verheffen.

In de gebondenheid aan onszelf leven we eigenlijk maar laag bij de grond, zelfs platvloers. We kunnen een heleboel verheven dingen over het leven zeggen, maar buiten God is het een leven in de laagvlakte. Je kunt er niet over heen kijken. Er glanst geen eeuwigheidslicht over op.

Ik hef mijn ziel op. Dat wil zeggen. Ik verhef mijn bestaan tot de hoogte voor Uw Aangezicht. Mijn ziel neemt de hoge vlucht tot voor Uw troon. Nu komt het onder ander heerlijker perspektief te staan. Bidden is zielsverheffing.

We weten maar al te goed dat de realiteit vaak zo anders is. Bidden is vaak helemaal niet zo'n verheffende zaak. Het is vaak een bittere strijd tegen al wat ons naar beneden trekt. Tegen al wat ons in de laagte houdt. De menigvuldigheden des levens, die zich aan ons opdringen in de stilte van het bidvertrek. Onze gedachten die zich niet verzamelen laten, maar als teugelloze paarden nu eens hierheen, dan weer daarheen rennen. En niet te vergeten ons ongeloof, waardoor we steeds dieper dreigen weg te zinken in het moeras van wantrouwen en droefgeestigheid. En toch, zo mag het zijn, zo wil God de HEERE het Zelf geven: zielsverheffing.

Hij wil Zelf door de openbaring van Zijn genade onze ziel aantrekken en opheffen in de toevlucht tot Hem.

Misschien ligt in deze prachtige uitdrukking ook de gedachte van het offer. Bij het offer steeg het reukwerk op tot voor Gods troon. Zo stijgt al biddend de ziel op tot God. Het bestaan offert zich aan God. Het levert Zich aan Hem uit. Schoon wordt dat ook uitgebeeld door de gebedshouding van joodse mannen. Ze hieven hun handen naar omhoog. De dichter van psalm 141 zingt: Mijn gebed worde gesteld als reukwerk voor Uw aangezicht, het opheffen van mijn handen als het avondoffer. Al biddend verliezen wij ons aan God.

Vertrouwen als pleitgrond

Dc bidder nadert tot God. Die God is hem echter niet vreemd. Dat blijkt al meteen uit het begin. Hij mag de God tot Wie hij nadert HEERE noemen. Zo heeft hij Hem leren kennen. Zo heeft Hij zich immers bekend gemaakt. Aan Mozes al, vele eeuwen geleden. Zo liet Hij zich noemen. En zo heeft Hij Zich waargemaakt. Hij heeft met Israël Zijn verbond gesloten. En Hij heeft d'at verbond bewaard. Zelfs toen Israël altijd weer andere wegen ging, de wegen van de afgoden. Toen was er Zijn kastijding, zeker. Maar in Zijn toorn heeft Hij altijd aan Zijn ontfermen gedacht. Zo is Hij de HEERE.

Zo kent de dichter God als de HEERE uit de grote en wonderlijke daden in de geschiedenis van Zijn volk. Maar die God heeft ook voor hem zelf wat te betekenen. Ja, die God heeft voor hem alles te betekenen. Die God is zijn God. Op die God vertrouwt hij. Hij voelt zich veilig bij Hem. Zoals een kind zich veilig voelt bij moeder. Zoals een drenkeling zich veilig voelt als hij eenmaal de rotsen heeft bereikt, in de woedende golven was hij zijn leven geen ogenblik zeker. Maar hier op de rots kunnen ze niet bij hem komen. Ze kunnen hem niet meer meesleuren de donkere diepte in.

Zo weet deze bidder zich geborgen in God. De HEERE Zijn God zal voor hem zorgen. Hij zal hem niet begeven en Hem niet verlaten. Zouden wij ook zo tot God kunnen naderen? Zouden wij ons ook tegen Hem kunnen aanvleien als een kind tegen zijn moeder? Is dat ook onze verhouding tot God? Is de HEERE ook onze God? Deze bidder belijdt het zo vast en zo vrij. Het is voor hem geen misschien, geen zaak, die hij dan maar hoopt, ook geen zaak die hij afhankelijk maakt van zijn gevoelens op een bepaald moment.

U aarzelt misschien. U ziet op u zelf en u zegt: Mijn God, maar dat kan toch niet. Als Hij mijn God was dan zou het er wel anders uitzien in mijn leven. Maar zullen we nu samen eens op Hem zien? Hij wil toch niets liever dan de God zijn van zondaren. Hij wil toch niets liever dan ook uw God zijn. Moet Hij dat nog duidelijker laten zien dan in de gave van Zijn Zoon Jezus Christus? Moet Hij er nog meer voor over hebben? Dat is toch onmogelijk? Er is toch geen hoger openbaring van de liefde Gods dan in Jezus Christus. Zo bloedernstig wil Hij uw God zijn dat Hij Zijn Zoon er voor gaf op Golgotha.

Wat weerhoudt u dan nog van de overgave? U zegt: Ik zit er zelf tussen. Zo is het ook. Hoemeer wij onszelf verliezen aan Hem en aan Zijn genade in Christus, hoe vaster en vrijer Hem wij onze God mogen noemen. En wie zichzelf niet los kan krijgen van zichzelf, wordt ook naar Hem verwezen. Door Zijn evangelie en de kracht van Zijn Geest breekt Hij de banden van ongeloof en zelfhandhaving. In dat evangelie stelt Hij ons Zichzelf voor, als een Thomas en we kunnen niet anders meer dan Hem in de handen vallen: Mijn HEERE en mijn God.

En werd er ooit zo iemand afgewezen?

Teruggestuurd met de boodschap: Ik wil uw God niet zijn? De gedachte alleen al is Godonterend'.

Nu is het niet zonder speciale reden dat deze bidder zich zo tegen de HEERE aanvleit. Hij is namelijk in nood. Er zijn vijanden, die het op hem gemunt hebben. Die er op uit zijn zich vrolijk over hem te maken. In Davids leven zijn die vijanden er altijd geweest. Zijn broers zullen het hem niet in dank hebben afgenomen dat zij werden gepasseerd voor het koningschap. En toen het tot Saul begon door te dringen dat David zijn opvolger zo< u zijn zette die de achtervolging in. Dan waren er de Filistijnen en andere volken die Israël haar opbloei niet gunden. Er was tenslotte zelfs zijn eigen zoon Absalom, die hem naar het leven stond.

In de worsteling met die vijanden bidt hij: Laat mij niet beschaamd worden. Laat mijn vijanden niet van vreugde opspringen over mij. Die worsteling zal een ieder, die de HEERE vreest wel niet onbekend zijn. Erzijn immers vijanden te over. Wat weet de wereld te honen. Waar is nu uw God! Alles wordt toch zeker minder met de kerk en met de gemeente. En kijk ook maar eens, hoe je kinderen langzaam maar zeker wegglijden van de HEERE en Zijn dienst. Dacht je nu werkelijk dat God' daar nog iets tegen kan beginnen? De god en de geest van deze eeuw regeren. De geest van de verlichting, de geest van het menselijk verstand en de menselijke zelfbewustheid.

En wat kan er ook een storm van stemmen opsteken in ons binneste. De stemmen van de satan. Hij stelt alles van God in een kwaad daglicht. Hij maakt alles van God verdacht. Zijn trouw en Zijn genade. Hij wijst op de omstandigheden in je leven. Je ziekte wordt immers niet minder, maar erger. Je hebt al zo vaak en zo lang gebeden om genezing, maar je ziet toch zelf wel dat er niets van terecht komt. Je hebt al zo lang geworsteld met die bedorven verhouding in je gezins-of in je huwelijksleven. Biddend probeerde je altijd weer opnieuw te beginnen, maar het breekt je altijd weer bij de handen af. Je faalt telkens weer. Waar is dan die God, Die je Zijn hulp toezegt in de strijd tegen de zonde en de ongerechtigheid? Waar blijkt Zijn trouw dan, waar Zijn eer?

Je hebt al zo lang geworsteld om de vrede van de vergeving der zonden. En je blijft maar rondtobben in dat aangevochten en aangevreten bestaan. En Hij heeft toch beloofd, dat wie Hem zoekt, Hem ook zal vinden?

En wat weten die stemmen ook goed de wondeplekken in ons leven te vinden. Oude, door ons soms al lang vergeten zonden halen zij wel weer op. En wie zoiets deed of doet kan toch geen heil hebben bij zijn God. Wat een geweldige zuigkracht heeft het allemaal op ons. We kunnen er niet van los komen. We klemmen ons aan God vast, maar wat is het allemaal moeilijk. We kunnen er zo slecht overheen kijken. We zijn als een kind dat op schoot bij moeder, toch nog met bange ogen omkijkt naar die grote vreselijke hond, met zijn witblikkerende tanden. Angstig klemt het zich aan moeder vast. Help me toch, help me toch!

Zo dringt deze bidder zich tegen Zijn God aan, vertrouwend en tegelijk nog angstig. Als hij immers eens beschaamd wordt! Als zijn Godsvertrouwen eens ijdel zal blijken. Als hij er eens bedrogen mee uitkomt. Wat een verschrikkelijke mogelijkheid. Beschaamd worden. In een huwelijk overkomt mensen dat. Ze stelden alle vertrouwen in de ander. Maar op een kwade dag komt de ontrouw van die ander aan het licht. Een wereld stort dan ineen.

Zal me dat ook overkomen met mijn Godsvertrouwen en mijn geloof, worstelt deze bidder. Zullen mijn vijanden straks zich over mij vrolijk maken? Zullen ze spottend naar me wijzen en zeggen: Dat is nu het resultaat van je vroomheid! Waar is nu je God? En daarom bidt hij vurig: HEERE laat mij niet beschaamd worden. Ik vertrouw toch op U. Hij houdt zijn vertrouwen al pleitend op voor God. U weet toch wat er tussen ons is? U zult dat toch niet stuk maken? U bent toch mijn God!

Zouden wij het zo ook kunnen? Ach rechten hebben we niet, we zijn maar zondige mensen. Maar als er iets is tussen God en ons, iets van liefde en overgave, mogen we Hem er toch aan houden? Al wat er is tussen God en een zondig mens is immers van Hemzelf. En Hij laat toch niet varen de werken Zijner handen? Hij gedenkt toch in der eeuwigheid' aan Zijn verbond. En als er verschrikkelijk en terecht genoeg een ogenblik is in Zijn toorn, dan is er toch ook een leven in Zijn goedgunstigheid? En we mogen bidden: Om Uws groten Naams wil HEERE, maak ons niet beschaamd.

Doorbraak

In de worsteling met zijn vijanden kruipt deze man weg bij God. En dan wonderlijk, dan breekt het vertrouwen toch weer door. De donkere hemel klaart ineens op. De zon breekt door. De dichter-bidder ziet het weer helemaal helder voor zich en hij belijdt met vaste stem en hoge toon. Ja, allen die U verwachten zullen niet beschaamd worden.

Let wel z'n omstandigheden zijn niet veranderd. Dan zou hij gemakkelijk praten hebben. Deze man praat niet gemakkelijk. Hij belijdt. Dat gaat zomaar. Hoe dan? Door de zielsverheffing. Hij mag tenslotte de dingen vanuit God bekijken. Hij ziet van bovenaf op de dingen neer. En wat houd je zo nog anders over dan: Allen die U verwachten zullen niet beschaamd worden. Dat is de stralende belijdenis, waarmee deze eerste verzen eindigen. Met die belijdenis mogen we het uit houden in alle nood en dood.

Met die belijdenis heeft de Heere Jezus het Zelf uitgehouden in nood en dood. De Hebreeënbriefschrijver stelt Hem de gelovigen tot voorbeeld. Hij is de overste Leidsman en Voleinder des geloofs. En inderdaad, wat heeft Hij het volgehouden. Het heeft Hem immers ook niet aan vijanden ontbroken. Wat is de aartsvijand ook met Hem beziggeweest. Rekent u maar dat die aan Christus Godsvertrouwen gewrikt heeft. Heel de tijd van Zijn rondgang over de aarde, maar vooral aan het eind daarvan. In Gethsémané, toen heel Zijn werk op het spel kwam te staan en ook Zijn hart dreigde te breken en Hij bad: Indien het mogelijk is, laat deze drinkbeker aan mij voorbijgaan. En op Golgotha toen dc spot en de hoon stem kreeg in de woorden van de overpriesters en de schriftgeleerden. Hij heeft op God vertrouwd, dat die Hem nu verlosse. Toen sprongen de vijanden van vreugde op. Dit kruis, deze schande wat toch immers het definitieve einde. Hier werd Zijn Godsvertrouwen toch voorgoed en totaal beschaamd. Hier werd het duidelijk, dat niet Hij maar zij God aan hun kant hadden. Wij zullen niet begrijpen wat dat voor een worsteling was, vooral toen de duisternis van de Godsverlatenheid zich dicht om Hem heentrok. Maar ook in dat uur versaagde Hij niet. Hij heeft voorgeloofd en doorgeloofd. Hij heeft het kruis verdragen en de schande veracht en is nu gezeten aan de rechterhand van de Allerhoogste.

In ons is geen kracht. Wij komen in de beproeving en de worsteling om. Zijn kracht wordt in onze zwakheid volbracht. Maar in Hem is ook verzoening. Hem kleefden immers geen smetten aan. Ons wel, ons vertrouwen blijkt altijd maar weer te kort en te smal. Het wantrouwen klaagt in ons leven veel gemakkelijker dan dat het vertrouwen zingt en belijdt. En dat is niet mooi en vroom. We onteren er de HEERE mee. Maar met die schaamte en schande kunnen we nog bij de Heere Jezus terecht. In Hem vinden we vergeving van alle ongerechtigheid, In Hem vinden we de blijde zekerheid. Ja, allen die U verwachten, zullen niet beschaamd worden.

Het tegendeel

Die de HEERE verwachten zullen niet beschaamd worden. Er is ook een tegendeel. Zij zullen beschaamd worden, die trouweloos handelen zonder oorzaak. Neen, die zullen niet opspringen van vreugde. Ze kunnen dat wel denken. Ze kunnen zich er al over verkneuteren dat er tenslotte van de kerk en van het geloof niets meer zal over blijven. Wat zullen ze er bedrogen mee uit komen. Wat zullen ze op hun neus kijken.

Zij, die trouweloos handelen zonder oorzaak. Dat zijn de verbondsverbrekers. Zij die geen enkele trouw tonen jegens de HEERE. Die Zijn woord en Zijn wet verachten en ook geen trouw betonen tegen de mensen. En is er enige geldige reden voor te bedenken? De dichter zegt, die trouweloos handelen zonder oorzaak. De zonde is alleen maar dwaas. Er is geen enkele oorzaak voor. God geeft die in ieder geval op geen enkele manier. Hij deed en doet alleen maar goed. Wat is de zonde toch een dwaas

(vervolg onderaan pagina 455)

(Vervolg van pagina 454)

heid. De dwaasheid van ons verdorven hart. En we komen er mee om. Zij zullen beschaamd worden die trouweloos handelen zonder oorzaak.

'k Hef mijn ziel, o God der goden, Tot U op, Gij zijt mijn God; 'k Heb op U vertrouwd in noden; Weer van mij toch schaamt' en spot; Dat mijn vijand nooit van vreugd Om mij opspring'. Die U wachten, Dekt nooit schaamt'; maar die de deugd, Zonder oorzaak, stout verachten.

E.

Jac. W.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Zielsverheffing

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 oktober 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's