Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijder

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijder

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

ARTIKEL XXIV (vervolg)

(48)

Er bestaat een bepaalde opvatting van het wezen van de mens, waarin gesteld w r ordt dat de mens, door al maar goed te doen en zich te oefenen in goede werken, daardoor op den duur een beter mens zal worden. Het Evangelie keert deze gedachtengang radikaal om: de mens is niet goed, en hii wordt het ook niet onderweg door goed en net te leven, en een ieder het zijne te geven. De mens wordt alleen goed verklaard IS (48) in het geloof in Jezus Christus, en zo groeien als in een nieuwe schepping de vruchten. Wij volbrengen ten diepste niet één goed werk volkomen, maar wij mogen leven uit het ene kruiswoord: Het is volbracht! Niet ons werk, maar het werk van Christus is af! Zó zijn onze werken goed en bij God aangenaam: wanneer ze opbloeien vanuit het éne, volbrachte, goede werk van de Zoon van God. Zonder geloof in Christus echter zijn onze goede werken niet meer dan wat fatsoenlijke

uitingen van een boos hart. En de atmosfeer kan wel zeer drukkend worden, wanneer veel fatsoenlijke mensen tegelijk bijeen zijn...

Het geloof blijft dus niet leeg, maar brengt energie voort door de liefde. En in deze liefde herkennen we de goede werken, die voortkomen uit de goede wortel van het geloof. Intussen — zo vervolgt onze Geloofsbelijdenis — komen deze goede werken niet in aanmerking om ons te rechtvaardigen voor God. Wij worden gerechtvaardigd door het geloof in Christus, ook vóórdat wij goede werken doen. Wanneer wij vele goede werken voortbrengen, zijn we daardoor toch niet rechtvaardig voor God. Wanneer wij liefde, veel liefde mogen geven, zijn we toch daardoor niet gerechtvaardigd voor God. Dat zijn en blijven we alleen door het geloof in Christus, en dat geldt ook voordat wij goede werken kunnen doen. We denken bijvoorbeeld aan de moordernaar aan het kruis: wat heeft hij nog goede werken kunnen doen om zichzelf voor God te rechtvaardigen? De vrucht van een boom kan niet goed zijn, als de boom zelf niet goed is. Hierin horen wij de diep verblijdende evangeliewoorden klinken: we behoeven onszelf niet te rechtvaardigen door vele en goede werken, we behoeven niet al zwoegend en strijdend onszelf waar te maken voor God. Zulk een wettische druk schijnt in onze tijd over kerk en wereld nogal zwaar gevallen te zijn. Druk en spanning staat op de gezichten van ons opgejaagde en voortgedreven mensen te lezen. We moeten steeds meer doen voor onze naaste, en in werkelijkheid kunnen we in onze over-spanning steeds minder doen voor de ander. Leven door het geloof betekent ten diepste: voor mezelf hoef ik niet meer te zorgen, mezelf hoef ik niet te rechtvaardigen tegenover God en tegenover mijn naaste. Zoals ik ben, een goddeloze, en tegelijk in Christus een rechtvaardige, mag ik er zijn voor Gods aangezicht. En zo worden mijn handen vrij gemaakt tot het geloof, dat door de liefde werkt. Zulk leven kent spontaanheid en vrijheid: met liefde verdienen we niets, met liefde — afschuwelijke gedachte — rechtvaardigen we onszelf niet. Liefde bloeit als een bloem, en ze geeft geur en schoonheid. Ze leeft van het geven...

Zo doen wij dan goede werken — zo horen we vervolgens — maar niet om te verdienen (want wat zouden wij verdienen? ). God is niet aan ons tot dank verplicht, vanwege de goede werken, die wij doen, maar het is omgekeerd: wij zijn het, die God mogen danken voor de goede werken, die wij mogen doen. Want — naar het woord van Paulus — het is God, die in ons werkt, beide het willen en het werken naar Zijn welbehagen. Dit geeft een volkomen nieuw licht over goede werken: wij zien mensen bezig, we zien mensen wèl doen, maar het zijn ten diepste niet de mensen, die werken, zodat we hen er voor zouden prijzen — het is en blijft God, die in hen werkt, zowel het willen als het werken. Onze goede werken zijn ten diepste niet van onszelf, zomin als de nieuwe mens van zichzelf is. Het is alles — geloof en vruchten — het nieuwe leven, dat de Geest uit Christus neemt. Laat ons dan letten — zo horen we vervolgens — op hetgeen geschreven staat als een woord van Christus: „Wanneer gij zult gedaan hebben al wat u bevolen is, zo zegt: Wij zijn onnutte dienstknechten; want wij hebben maar gedaan, wat wij schuldig waren te doen."

De dienstknecht komt van het land — hij is moe en hongerig — maar voordat hij zelf eten zal, heeft hij eerst de maaltijd voor zijn heer te verzorgen. Is dan de heer dank verschuldigd aan deze knecht, omdat hij gedaan heeft wat bevolen was? Ik meen van niet, zegt Christus, dan hebben wij niet meer gedaan dan dat wij eenvoudig schuldig waren. Van verdienste is geen sprake! Wanneer wij werkelijk mogen komen tot het aanschouwen van de verdienste van Christus in het volbrachte werk van Zijn offer aan de Vader, kunnen wij dan, tegenover zulke betoning van de liefde Gods, spreken van onze verdiensten? Veeleer zullen wij Hem danken, dat wij mogen wandelen in de goede werken, die Hij in Christus Jezus heeft voorbereid: dat wij mogen werken door de liefde, die vrucht is van de Geest...

Intussen — zo klinkt het hierna tot onze verwondering — willen wij niet loochenen, dat God de goede werken beloont. In de taal der Schriften is van zulke beloning sprake. Goede werken worden beloond. Echter onmiddellijk moeten wij afzien van de betekenis, die het woord „loon, beloning" draagt in ons spraakgebruik. Wij spreken van loon naar verdienste. Dat klinkt als een nuchter standpunt: oon naar arbeid en prestatie. De Schrift spreekt hier echter van loon, niet naar arbeid, maar als genadeloon. Paulus schrijft: Nu, hem, die werkt, wordt het loon niet toegerekend naar genade, maar naar schuld. Doch hem, die niet werkt, maar gelooft in Hem, Die de goddeloze rechtvaardigt, wordt zijn geloof gerekend tot rechtvaardigheid" (Rom 4 : 4, 5).

Hieruit verstaan we — alweer — dat, wanneer God goede werken beloont, Hij niet onze werken, maar Zijn eigen werken bekroond. Zo verstaan we de wonderlijke uitdrukking: enadeloon. Zeker beloont God goede werken, maar we zullen zien op de dag van Christus' wederkomst, dat Hij Zijn eigen gaven kroont en beloont, namelijk: e nieuwe schepping in Christus Jezus. „Hebben wij dan gewerkt? ", zullen degenen aan Christus' rechterhand verwonderd vragen. „Voor zoveel gij dit een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij dat Mij gedaan" (Matth. 25 : 40). Dan zullen de rechtervaardigen gaan in het eeuwige leven — en daarmee bekroont God niet anders dan Zijn eigen gaven in de ene gave van de hemel. Jezus Christus.

Verder, al is het, dat wij goede werken doen, zo gronden wij toch onze zaligheid niet daarop. Het valt ons werkelijk zeer zwaar en het kost ons niet minder dan ons leven hiervan afstand te hebben gedaan: dat wij ons behoud zouden gronden op hetgeen wij gedaan hebben. Wanneer wij een mensenleven aan het einde overzien, dan zijn wij geneigd op te sommen wat iemand gedaan en gepresteerd heeft. En we zijn dan geneigd aan deze daden te beoordelen of iemands leven zinvol geweest is. Daaraan gemeenten is bijvoorbeeld de nood van de werkeloosheid op dit moment in onze samenleving ook een zeer diepingrijpend probleem: niet te kunnen werken, onvrijwillig tot werkeloosheid gedwongen te zijn zou volgens de genoemde maatstaf betekenen een doelloos en zinloos leven te moeten leiden, doordat men niet tot werk en prestaties kan komen. Zo ligt dit in het gevoel van onze normen. Het geloof echter spreekt hier: al is het, dat wij goede werken doen, zo gronden wij daarop toch niet onze zaligheid. Het wordt niet gefundeerd in onze werken en daden of ons leven — uiteindelijk — een behouden en gered leven zal blijken te zijn. Of wij veel of weinig goede werken hebben voortgebracht: de grond tot behoud is en blijft het ene, volkomen werk van Christus alleen!

Want — wij kunnen geen werk doen, of het is besmet door ons vlees en heeft daardoor straf verdiend. En — al zouden wij een goed werk kunnen voortbrengen, dan is toch de gedachte aan een zonde alleen al genoeg, dat dit goede werk door God verworpen zou worden. Een zondige gedachte geeft een vlek op een goede daad, en wie in één gebod struikelt staat immers schuldig tegenover de gehele wet. We kunnen ook zeggen, dat we nooit één werk volkomen goed en klaar zullen hebben, voordat Christus wederkomt. „Zo is er hier niets af en klaar, en er komt ook niets af of klaar. De weg der gehoorzaamheid wordt niet ten einde toe gelopen. Dat heeft eenmaal Jezus al gedaan. En voordat wij het ooit zouden kunnen doen, komt Hij ons tegemoet in de wederkomst", aldus Koopmans.

Vandaar is het, dat onze goede werken onze zaligheid niet kunnen funderen: deze grond is niet om op te staan en om staande te blijven voor de rechterstoel van Christus. Daar geldt in het oog en het oordeel van de Vader het éne goede werk van de Zoon van Zijn liefde: Het is volbracht. Daarop alleen zal de Vader funderen: Het is geschied!

Tenslotte — als onze goede werken ons behoud moesten funderen, dan zouden wij altijd in twijfel staan, dan zouden we immer heen en weer geslingerd worden, zonder enige zekerheid. Dan zouden onze arme gewetens altijd gekweld worden... We zouden werkelijk tot onze laatste adem in de meest verterende twijfel en onzekerheid blijven: zouden tegenover onze boze daden voldoende goede werke staan?

Wanneer dan de boeken werden geopend, dan zouden wij verstommen voor de hemelse Rechter. Wanneer dan niet Johannes vanaf Patmos het andere boek gezien had, dat des levens is! Onze arme gewetens zouden inderdaad altijd gekweld' blijven, indien zij niet steunden op de verdiensten van het lijden en sterven van onze Zaligmaker. Hier geloven wij het eerste en ook het laatste wat betreft de eigenlijke grond van ons leven. Zoals wij met onze voeten op deze aarde staan, en deze aarde ons draagt: waarop staan en steunen wij voor Gods aangezicht? Wij kunnen veel doen, en vele werken kunnen uit onze handen voortkomen,

maar daarin kunnen wij niet de grond van ons leven zoeken! Wij geloven, dat wij — in leven en in sterven — steunen mogen op de verdiensten van onze Heere Jezus Christus.

Zo geloven wij met een geloof, dat door de liefde werkt.

De liefde immers is de meeste van de drie gaven van geloof, hoop en liefde. De liefde draagt het goddelijk geheimenis in zich. Want God is Liefde. En zo zal de liefde werkzaam blijven, wanneer de kinderen Gods als koningen zullen heersen in alle eeuwigheid. Dit is het uitzicht in de levende hoop van het geloof, dat nu door de liefde werkt!

Tot lof en eer van de Eeuwige, geprezen zij Zijn Naam!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijder

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 2 oktober 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's