De Nederlandse Geloofsbelijdenis
(46)
ARTIKEL XXIII (vervolg)
Christus is gestorven voor onze zonden, maar ook is Hij opgewekt tot onze rechtvaardiging. Zo verstaan we: rechtvaardig verklaard in het gericht, dat wil zeggen, door het woord van de Rechter, door het oordeel van God sterven èn leven, overgaan door de dood heen tot in het leven. Dit is het oordeel van de Vader over de Zoon: Christus is tot zonde gemaakt en veroordeeld, en Christus is vrijgesproken en opgewekt uit de doden. Daarmee is de rechtvaardiging door het geloof niet een gebeuren, dat langs ons heen gaat, maar het is een zaak van leven en dood. In de vergeving der zonden is de oude mens met Christus begraven, in de gave van het eeuwige leven is de nieuwe mens met Christus opgestaan. Dit tweezijdig geheim van de rechtvaardiging, in de tweevoudige betekenis van dood en leven, wordt in het midden van de gemeente zichtbaar in de heilige doop. Wanneer wij zien wat daar gebeurt, verstaan we de verborgenheid van de rechtvaardiging van de goddeloze: 'n kind, in zonde ontvangen en geboren, zonder dat het dit weet in Adam aan de verdoemenis onderworpen, wordt alzo in Christus tot genade aangenomen. Daar zien we in de ondergang in het water en het verrijzen daaruit het sterven met Christus en het met Hem opgewekt worden tot een nieuw leven voor onze ogen getekend. De vergeving der zonden te geloven, en zo rechtvaardig te zijn voor God, dat is ten diepste in het geloof onze doop doorleven: gaan door de dood heen tot het leven! Hetzelfde water, dat ons de onreinheid van onze zielen aanwijst, belijden wij als het teken van de reinigmaking buiten onszelf in het bloed van Christus.
Zo verstaan wij, dat het woord, waarin God de goddeloze vrijspreekt, niet maar een
krachtloos woord is, een uitspraak en meer niet, maar het is een scheppend woord. Een woord is het, waarin de opgestane Christus verborgen is: een vernieuwend, levenscheppend woord, een woord vol van de Geest van God. Het is een woord, waarin de dode zondaar geroepen wordt tot het leven: Ontwaakt, gij, die slaapt...
In dit woord slaan wij het oog naar boven, en zoeken wij het leven buiten onszelf. Wij zoeken het leven buiten onszelf in Christus, en belijden daarmee, dat wij midden in de dood liggen. Het grote, diepgaande misverstand is altijd weer, dat wij het nieuwe leven in onszelf willen waarnemen, willen gevoelen cn betasten kunnen, ook buiten het geloven om. De nieuwe werkelijkheid van de rechtvaardiging echter ligt geheel in het geloof, in het ervoor houden, dat wij voor de zonde dood zijn, maar voor God levend zijn in Christus Jezus, onze Heere. Het leven en de gerechtigheid in Christus worden ons toegerekend — merk op hoeveel maal in Romeinen 4 het woord „toerekenen" gebruikt wordt! — en daarmee wordt dit leven en deze gerechtigheid geen bezit van ons. Genade is geen voorwerp, dat wij ontvangen en daarna bezitten, maar zij is en blijft: favor Dei, de gunst des Heeren, de genadige toerekening van Christus' gerechtigheid.
„En daarom houden wij dit fundament altijd vast, Gode al de eer gevende, ons vernederende en bekennende zodanigen als wij zijn, zonder iets van onszelf of van onze verdiensten te vermeten, steunende en rustende op de gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus alleen, welke onze is, wanneer wij in Hem geloven."
De gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus is de onze, wanneer wij in Hem geloven: Dat is: op een dodenakker leven zien, dat is: midden in de dood liggende niet te sterven, maar te leven en de daden des Heeren te verkondigen. Dat is: af te zien van de zichtbare dingen buiten ons en vooral in ons, en niemand te zien, dan Jezus alleen. Dit is nu de vergeving der zonden te geloven, terwijl niets dan zonde en ellende gezien en gevoeld wordt.
Want — de gehoorzaamheid van Christus „is genoegzaam, om al onze ongerechtigheden te bedekken en ons vrijmoedigheid te geven het geweten vrij makende van vrees, verbaasdheid en verschrikking om tot God te gaan, zonder te doen gelijk onze eerste vader Adam, die al bevende zich met vijgebladeren bedekken wilde".
Hier is het, dat ons leven opengelegd, ontdekt wordt. Wanneer de gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus genoeg is om al onze ongerechtigheid te bedekken, zijn daarin onze zonden bedekt, toegedekt, zodat ze in Gods oog onzichtbaar geworden zijn, bedekt door het bloed der verzoening. Daarmee is tegelijkertijd beleden, dat de gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus genoeg is om ons vrijmoedigheid te geven: vrijmoedig, vrij van gemoed, met onbedekt aangezicht mogen we naar de Vader in de hemel opzien, naar Hem toegaan, onbeschroomd en toch vervuld van de vreze Gods. We mogen als een kind aan huis zijn bij de Vader, omdat Christus de deur is. De gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus alleen maakt ons geweten vrij van vrees. Hoe klaagt ons geweten ons aan, hoe verbergen we ons, als Adam in de hof, achter struiken en bladeren! Wat een vrees, verbazing, verschrikking om tot God te komen! Hoe kunnen wij ooit God onder ogen komen, nu en in de dag der dagen? „En voorwaar, indien wij voor God verschijnen moesten, steunende op onszelf of op enige, andere schepselen, hoe weinog het ook ware, wij moesten (helaas) verslonden worden."
Deze woorden herkennen wij, ze komen voort rechtstreeks uit de diepste ervaringen van ons leven. Aangrijpend is de vrees van de mens zijn God te ontmoeten; .,
Echter cr is iets, dat nog aangrijpender is, oneindig aangrijpender dan onze vrees en verschrikking om tot God te gaan. Dat is deze ontdekking: wat het voor God zélf moet betekenen, wanneer Hij voor het eerst verneemt, dat Adam bang voor Hem is, en voor Hem op de vlucht is gegaan. Wij kunnen van onszelf niet anders dan de werkelijkheid vanuit onszelf bezien, en de strijd van het geloof gaat juist hierom, dat wij niet meer de dingen vanuit onszelf waarnemen, dat wij tenminste daarvan afstand hebben gedaan om te leven en te denken vanuit onszelf. Wij kunnen oprecht worstelen met de vraag, hoe wij ooit in de rechte gestalte aan de tafel van Christus kunnen komen, maar wezenlijker is de vraag, hoe Christus als Gastheer zélf daar gekomen is! In het geloof beginnen wij te leven en te denken vanuit het Woord van God, dat is: de dingen te bezien niet vanuit de mens als centrum en maat van alle dingen, maar vanuit het licht van God in Zijn Woord. Zo beginnen wij te verstaan, wat het voor onze goede God moet betekenen als de mens bang voor Hem is geworden, en zich voor Hem verbergt. We beginnen dan te verstaan, wat het voor Christus moet betekenen, wanneer we zijn liefde zouden afwijzen. Daar is ons geweten, dat niet vrij is, maar zo bezoedeld geraakt in de loop der jaren: God mag, wat ons betreft, niet meer komen in de hof, die Hij zelf geplant heeft. Wat ons betreft, zou Christus niet zijn tafel in het midden van de gemeente mogen aanrichten... De gehoorzaamheid van de gekruisigde Christus is genoeg om onze gewetens vrij te maken van vrees. Christus maakt onze gewetens vrij door Zichzelf in onze plaats te stellen in het gericht van God. Immers, de toorn van God tegen de zonde is zo groot, de sterkte daarvan kent niemand, dan Hij alleen — zodat we, bevrijd van slaafse vrees, mogen opstaan tot een nieuw leven. Dit nieuwe leven bestaat eveneens uit vrees, maar dan verstaan als de vreze des Heeren, als het diep ontzag van het kind, dat de vader ontzaglijk liefheeft, dat hem vreest, en niets of niemand anders. Daar is het kind, dat gelooft, eenvoudig wat de vader zegt! Een spottende stem weerklinkt: geloven, wat heeft een mens aan geloof! Het kind antwoordt: wat het mij baat, dat ik dit alles geloof? Dat ik in Christus voor God rechtvaardig ben, en een erfgenaam van het eeuwige leven!
Tenslotte — wat is het uitzicht, het doel van zulke rechtvaardiging van de goddeloze? Dat kan niet zijn de mens, die gerechtvaardigd is door het geloof, maar dat is God, die rechtvaardigt. „In de rechtvaardiging door het geloof wordt ook God gerechtvaardigd. Hij komt daarin tot Zijn ere" (Noordmans). Het doel is uiteindelijk, dat God openlijk gerechtvaardigd zal worden, niet belasterd en tegengesproken, niet van onrechtvaardigheden meer beschuldigd, maar dat Zijn oordelen in ieders oog rechtvaardig zullen zijn. Dit uitzicht hadden ook onze vaderen voor ogen wanneer zij in hun geloofsleer de rechtvaardiging van de goddeloze zagen als één van de trappen of momenten in de rechtvaardigmaking.
Het eerste moment, het begin is de rechtvaardiging van eeuwigheid. Dat is, wanneer voor de grondlegging der wereld in de raad des vredes de Zoon zich geeft als de Rechtvaardige, die tot zonde gemaakt zal worden. Hiermee is uitgesproken, dat de wortels van het rechtvaardigend geloof verankerd liggen tot in God, tot in de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.
Het tweede moment is gelegen in de rechtvaardigmaking in de zogenaamde moederbelofte in het paradijs gegeven. Dat is het moment wanneer God in de gevallen mensenwereld de eerste belofte doet horen aangaande de gekruisigde en opgestane Christus.
Het derde moment is de rechtvaardigmaking in de opstanding van Christus uit de doden. Dan getuigt de Vader dat het Lam van God de zonden der wereld heeft gedragen, dat de gerechtigheid van de wet vervuld is. Dan is Christus opgewekt tot onze rechtvaardigmaking. Dan komt aan het licht dat zonden vergeven kunnen worden omdat in Christus de oude mens begraven ligt, en zijn opstanding de nieuwe mens aan het licht gekomen is. .
Het vierde moment is de rechtvaardiging van de goddeloze door het geloof in Christus' gerechtigheid alleen, wanneer de Vader over de zondaar oordeelt, alsof deze Christus zelf is. Het is dit vierde moment, dat in dit artikel van de Geloofsbelijdenis met name uitgelegd is.
Het vijfde en laatste moment is tenslotte de rechtvaardiging, die bij de wederkomst van Christus zal plaats vinden. Dan zal in het oordeel van Christus als Rechter openlijk blijken hoezeer zijn Vader recht geweest is in al zijn weg en werk. Dan zal openlijk blijken hoezeer de Vader terecht het oordeel aan de Zoon heeft gegeven, en hoezeer dit oordeel van Christus rechtvaardig is, zowel naar de rechter-als naar de linkerzijde van de witte troon. Het laatste bijbelboek geeft ons het aangrijpende getuigenis in visioenen van deze laatste en openlijke rechtvaardiging van God. Dan wordt de Vader gerechtvaardigd, en zal alle knie zich buigen. Dan zal gezongen zijn het gezang van Mozes, de dienstknecht Gods, en het gezang van het Lam, zeggende: „Groot en wonderlijk zijn Uw werken, Heere, Gij almachtige God, rechtvaardig en waarachtig zijn Uw oordelen, Gij koning der heiligen... want Uw oordelen zijn openbaar geworden."
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 28 augustus 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's