Charles Haddon Spurgeon
BIOGRAFISCH ALLERLEI (2)
Met Christus begraven
Nadat Spurgeon als lid was toegelaten tot de gemeente van Newmarket werd hij uitgenodigd deel te nemen aan het avondmaal des Heeren. Charles, die als kind reeds gedoopt w 7 as, weigerde aan deze uitnodiging gehoor te geven, omdat hem dit niet in overeenstemming scheen te zijn met het Schriftwoord: Die dan Zijn Woord gaarne aannamen werden gedoopt en er weerden die dag tot hen toegedaan omtrent drieduizend zielen" (Hand. 2 : 41).
Spurgeon verklaart het aldus: „Ik wist dat mijn vader en grootvader kleine kinderen in hun armen namen, enige druppels water op de voorhoofdjes sprengden en dan zeiden dat ze gedoopt waren. Maar ik kan in mijn Bijbel niet vinden dat kindertjes en zuigelingen gedoopt moeten worden".
In al te zwart-wit bewoordingen stelt hij: „Ik acht dat de doop van een onbewust kindje even dwaas is als de doop van een schip of een klok, want er wordt in de Schrift evenveel gezegd voor het één als voor het ander".
Niet zonder humor geeft hij een gesprek w 7 eer met zijn moeder, als ze hem zegt: „Och Charles ik heb de Heere dikwijls gebeden je een christen te maken, maar ik heb Hem nooit gevraagd of je nog eens baptist mocht worden". Ik kon de verzoeking niet weerstaan om te antwoorden: „O
moeder, de Heere heeft in Zijn gewoonlijke milddadigheid uw gebed verhoord en u gegeven boven bidden en boven denken!...".
In een brief aan zijn vader schrijft hij: „... Ik geloof en ben er vast van overtuigd dat Christus de doop verordineerd heeft en ik zal geen rust hebben voor ik die ontvangen heb. ik ben deze dingen onwaardig, maar ik ben ook Jezus' liefde niet waardig. Ik hoop die ene zegen te hebben ontvangen en geloof nu ook die andere te moeten ontvangen".
In een andere brief schrijft hij zijn vader over dit aangelegen punt: , , ... Tengevolge van mijn gewetensbezwaren ten aanzien van de doop ben ik nog niet aan het avondmaal geweest en ik kan ook niet met een gerust geweten aan de tafel des Heeren zitten voor ik gedoopt ben. Voor iemand die de noodzakelijkheid van de doop niet inziet, is het volkomen terecht om dit gezegend voorrecht te gebruiken, maar als ik het deed, dan zou ik vinden dat dit een over de muur klimmen is Ik verafschuw het denkbeeld om ook maar het minste of geringste tot mijn eigen zaligheid te willen bijdragen
Daar ds. Cantlow deze maand de doop bedient, moet ik u nederig om uw toestemming verzoeken (om gedoopt te mogen worden), omdat ik niet tegen uw wil te handelen en zeer gaarne volgende maand aan het avondmaal zou willen gaan. Ik twijfel niet aan uw verlof. In Christus Jezus zijn wij allen één. Vormen en plechtigheden zullen, naar ik vertrouw, geen scheiding tussen ons veroorzaken...".
Veertig jaar later zegt Spurgeon in een preek: Ik ben nog altijd blij als ik eraan denk dat ik een jongensjasje droeg toen ik in Zijn naam werd gedoopt. Ik had nog geen grote-rnannekleren aan, maar mijn ziel behoorde Hem toe en ik was met Hem begraven. Ik wenste alleen dat het nog wat eerder gebeurd was...".
De eerste liefde
Tijdens het morgengloren van de wedergeboorte, na een zwarte nacht van aanvechtingen en zware strijd, begon de jeugdige Spurgeon het ontstoken licht door te geven in heilige estafette.
„Mijn eerste werkzaamheid in de dienst van Christus bestond in het verspreiden van traktaatjes... Ik geloof dat ik nooit ernstiger het heil begeerd heb voor de zielen van mijn medemensen dan toen ik voor het eerst de naam van de Zaligmaker heb liefgekregen."
Hoewel die tijd van de eerste prille liefde niet geheel vrij was van "onvoorzichtigheden" en Jehu's ijver, zegt hijzelf later als vader in het geloof: „...Geef mij die tijd toch terug met al zijn onvoorzichtigheden en al zijn ongeduld, als ik slechts dezelfde liefde mag hebben voor mijn Meester."
Behalve het geschreven Woord, verspreidde de pas bekeerde Charles ook het gepredikte Woord op een zondagsschool. Zelf kon hij zich geen groter eer en hoger graad voorstellen: „Ik zou veel liever de titel Z.o. (zondagsschoolonderwijzer) dragen, dan die van mr. of dr."
De eerste preek
Spurgeons eerste preekarbeid begon onverwacht en ongedacht toen hij nog maar zestien jaar oud was. Hem was verzocht om samen met een andere jongeman naar het dorpje Teversham te gaan, waar een kerkdienst gehouden werd in een eenvoudige boerenwoning.
In de veronderstelling dat zijn metgezel de preek moest houden, wenste hij hem onderweg Gods zegen toe voor de bediening van het Woord. De andere jongeman was er echter stellig van overtuigd dat Charles Spurgeon de preek moest houden.
Hij verhaalt over die merkwaardige zondag: Ik wandelde rustig verder en hief mijn ziel op tot God en het scheen mij toe dat ik toch wel tot enige arme hutbewoners kon spreken van de liefelijkheid en de liefde van Jezus, daar ik die in mijn eigen ziel gevoelde." Zijn eerste preek handelde over de tekst: U dan die gelooft is Hij dierbaar" (1 Petrus 2:7).
Wie stelt dat dit alles te laag van niveau cn te eenvoudig van snit is, werpt Spurgeon tegen: „Voor wie gewillig is om traktaten uit te delen en zodoende begint bij het begin is er veel meer waarschijnlijkheid om met zegen te werken dan voor die jongeman die zeer pretentieus is, met z'n witte das om de hals naar bed gaat, dominee wil worden en zeer fraaie cn verheven manuscripten nog eens naziet in de hoop ze spoedig van de kansel te kunnen voordragen."
De eerste gemeente
Spoedig na deze eerste preek volgden meerdere verzoeken uit naburige gemeenten om het Woord te komen bedienen.
In Waterbeach, niet ver van Cambridge, preekte hij regelmatig en na verloop van tijd verzocht men hem daar predikant te worden. Hij nam het beroep aan en de grote Opperherder stelde hem daar tot een rijke zegen. Tijden daarna schrijft hij over zijn verblijf in Waterbeach: „Tot lof van Gods genade moet ik getuigen dat het de Heere behaagd heeft wonderen onder ons te doen. Hij heeft de kracht getoond van Jezus' naam en mij tot een getuige gesteld van dat Evangelie, dat zielen vermag te winnen, wederstrevende harten trekt en aan de handel en wandel van mannen en vrouwen een nieuwe gestalte geeft."
Over de eerste bekering onder zijn prediking schrijft hij in zijn autobiografie: „Ik voelde me als een jongen die z'n eerste goudstuk heeft verdiend of als een duiker die naar de bodem van de zee is gegaan en een zeldzame parel mee naar de oppervlakte heeft gebracht... Het was het eerste zegel op mijn bediening en wat was het een kostelijke zegel. Ik zou liever het middel zijn om één ziel van de dood te behouden dan de grootste redenaar op aarde te zijn. Ik zou liever de armste vrouw ter wereld aan de voeten van Jezus willen brengen dan tot Aartsbisschop van Canterbury te worden benoemd."
Hoor de zestienjarige prediker van Waterbeach verder biddend verzuchten, gedreven door de liefde van Christus: „Hoe vurig begeer ik dat mijn leven doorgebracht mag worden in het verlichten van de ene na de andere ziel met de eeuwige vlam van het eeuwige leven! Ik zou zelf zoveel mogelijk ongezien willen blijven, terwijl ik dit werk verricht en in het eeuwige licht willen verdwijnen na mijn arbeid volbracht te hebben."
Zijn bede is verhoord, want „God wrocht mede, want er werden er in Waterbeach dagelijks toegevoegd tot de gemeente die zalig wordt", zodat er door Spurgeons bediening een lichtstreep werd getrokken dwars door doffe ellende, grauwe goorheid en gruwelijke goddeloosheid. In Waterbeach, waar eenmaal „arme ellendige wezens door de straten waggelden, werd nu de lof gezongen van God die eeuwig leeft".
Kruiningen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1981
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 juli 1981
Gereformeerd Weekblad | 8 Pagina's