De Nederlandse Geloofsbelijdenis
(39)
ARTIKEL XX DE VERLOSSING IN CHRISTUS
Nadat in de vorige artikelen de gestalte van de Zoon van God omschreven is, klinkt nu de heldere belijdenis dat God Zijn Zoon gezonden heeft. Met andere woorden: het werk van Christus op aarde gaat terug tot op de zending van de Zoon door de Vader. Zo ligt het geheim der verlossing verankerd in God Zelf, zo ligt onze tijd verankerd in de eeuwigheid. Wanneer wij nu vernemen dat God Zijn Zoon zendt, wordt ons hart getrokken door deze belijdenis: welke God rnogen wij hier dan belijden? Wie is deze God — die vraag, die ene, die nooit sterven mag in ons leven. Hier ontmoeten we de eerste en de laatste levensvraag. Daartussen wordt alle mogelijke andere kennis ons toegeworpen: kennis van mensen, dieren en dingen, de kennis van onszelf ook. De eerste en de laatste vraag blijft: wie is God?
„God, die volkomen barmhartig en rechtvaardig is. .." Hier ontmoeten we — zoals we dat wel noemen — twee deugden, of wel: twee eigenschappen van God. Gods barmhartigheid. Gods gerechtigheid. Wanneer we vanuit het gehoorde Woord God barmhartig mogen noemen, dan is Hij dat volkomen. Volkomen barmhartig. Zo ook: volkomen rechtvaardig. Hij is niet voor de helft barmhartig, voor de andere helft rechtvaardig, maar Hij is beide volkomen. Ook zijn deze beide eigenschappen van God niet in strijd met elkaar. Onze geloofsbelijdenis begon met het geloven in de eenheid van God, de eenvoud van God. God is enig, en eenvoudig: de eenvoud zelve. God is geheel barmhartig, en tegelijkertijd geheel rechtvaardig.
Voor ons mensen is een spanning gegeven tussen deze beide eigenschappen. Wanneer wij iemand barmhartig noemen, bewogen met de naaste, vanuit een hart vol medelijden en ontferming, dan kan zulke barmhartigheid op gespannen voet komen
te staan met de gerechtigheid. En omgekeerd, wanneer iemand het recht onkreukbaar zijn loop laat hebben, onder alle omstandigheden en zender aanzien des persoons, dan kan het zijn dat voor barmhartigheid nauwelijks ruimte is gebleven.
Zo hebben wij te verstaan vanuit de zelfopenbaring Gods, dat deze twee in God Zelf volkomen samengaan, samenwonen, samenblijven: God is volkomen barmhartig en volkomen rechtvaardig. Hoe wij daarvan weten kunnen? Zo heeft God Zich aan ons geopenbaard in Zijn Zoon, die de Messias van Israël is. Immers, wanneer van verlossing sprake zal zijn, van het gered-worden van een verloren schepping, van een opgehevenworden uit de diepe val tot öp het vlak van de verhoogde toon van het loflied van aanbidding, lofprijzing en dankzegging, dan zullen déze woorden klinken: God is barmhartig, maar ook is Hij rechtvaardig. Het is echter de Zoon, die ons deze beide woorden barmhartigheid en gerechtigheid verklaart in de woorden en in het werk van Zijn leven op aarde. Niemand van ons heeft ooit God gezien, maar de eniggeboren Zoon, Die in de schoot van de Vader is, Die heeft ons verklaard de barmhartigheid en de gerechtigheid van God.
Nogmaals — wij denken menselijk over deze woorden. Een rechtvaardig mens — en we denken aan een rechter, die niet aanziet wat voor ogen is, maar die het woord van recht uitspreekt vanuit de geschreven wetten van het land. Een barmhartig mens — en we zien voor ons die mens, die oprecht bewogen is met de nood van de medemens, die het waarachtig mede-lijden kent door de konkrete mens in zijn konkrete nood de hand toe te steken. Daarbij zijn we geneigd over te brengen op God wat wij mensen van elkaar en bij onszelf waarnemen. De richting is echter geheel omgekeerd: wij geloven, dat is: wij weten niet dan vanuit het gehoorde Woord van een barmhartig en rechtvaardig God. Dat houdt in de volkomen onkunde van ons hart en leven. Doorgaans weten wij te veel op de verkeerde wijze van God. Hier geldt het zwijgen van eigen hart en leven in de stilte van het horen. Wat wordt gehoord?
„ ... dat God .. Zijn Zoon gezonden heeft om aan te nemen de natuur, in welke de ongehoorzaamheid begaan was, om in haar te voldoen en te dragen de straf der zonden door zijn^eer bitter lijden en sterven." Wij allen dragen mee de menselijke natuur, waarin de ongehoorzaamheid begaan was, die van Adam en Eva, die van ons allen. Ongehoorzaam, dat is eenvoudig: niet horen wat God de Vader gezegd heeft. In oorsprong is de zonde zeer eenvoudig: God spreekt en wij horen niet, en dus: gehoorzamen niet. En dat is onze natuur geworden, onze aanleg, onze totale levenshouding. We doen maar, we luisteren rechts en links, we gehoorzamen blindelings dan de één, dan de ander. In de kern is dit de zonde van de gemeente van Christus te noemen: niet te horen wat de Vader door de Zoon zegt, en dan maar horen, wat er verder te horen valt. Zo is onze natuur, en het is in déze natuur, dat de Vader Zijn Zoon gezonden heeft.
De Vader! We horen hier een oceaan van liefde in doorklinken: de Vader zendt de Zoon. Hij doet, wat Abraham niet hoefde te doen: zijn zoon offeren. De Vader zendt de Zoon op vreemd, werkelijk vijandig terrein. Wij hebben dan ook niet gerust voordat wij Christus hadden teruggeduwd naar de hemel, weg van de aarde, zodat I-lij hing letterlijk tussen hemel en aarde ... De Vader zendt de Zoon in onze natuur, om daar, in die door en door ongehoorzame natuur van ons, te voldoen. Dit woord „voldoen" houdt voor ons verband met een openstaande rekening, die voldaan wordt. Voldoen — dat is de handtekening van de schuldeiser, die bekrachtigt, dat de openstaande schuld betaald is.
De Vader zendt de Zoon in onze natuur, ook om te dragen de straf der zonden door zijn zeer bitter lijden en sterven. Wie ongehoorzaam is en blijft, heeft straf verdiend. En de straf was bekend: ten dage, als gij daarvan eet, zult gij de dood sterven ... In Zijn Zoon heeft God de zonde gestraft. Dat betekent ten diepste, dat alleen Christus werkelijk weet hoe diep de zonde reikt. Hij, die geen zonde gekend heeft, heeft God totzonde gemaakt. Wanneer God Adam roept om tevoorschijn te komen: Adam, waar zijt gij? . .. dan komt uiteindelijk de tweede Adam tevoorschijn: Zie, Ik kom, om Uw wil te doen . . . Maar te doen de wil van de Vader in de ongehoorzame natuur van ons mensen, daarvan geldt, dat de Zoon deze gehoorzaamheid heeft geleerd uit hetgeen Hij heeft geleden. Daarbij droeg Hij als het Lam van God de zonde der wereld, de verdiende straf. In Zijn zeer bitter lijden en sterven gaat de weg van de Zoon door de dood heen tot het leven, en zö heeft de Vader Zijn Zoon gezonden, gegeven in handen van zondaren: Zie, het Lam van God!
Vandaar is het dat de gemeente van Christus geroepen is het Lam van God te zien, in Woord en sacrament, wanneer het gaat om het diep geheimenis van verzoening en verlossing, wanneer het gaat om het komen van God de Vader tot Zijn koninkrijk, waarin Hij de onbetwiste Koning is, het herwonnen paradijs, dat de nieuwe schepping vormen zal. Woorden, zoals ze hier klinken, woorden als „voldoen" en „dragen van de straf der zonden" tekenen het bloedspoor, tekenen de weg terug naar het vaderhart van God. De weg van verzoening! God was in Christus de wereld met zichzelf verzoenende. We horen in de zending van de Zoon de woorden der verzoening weerklinken, het ontzagwekkende mysterie, dat onze ongehoorzame, ten dode opgeschreven menselijke natuur teruggebracht wordt tot voor het aangezicht van de Vader, weg van achter de struiken en het gebladerte van het oude paradijs, zodat de mens voor zijn Schepper staat, en kan staan, kan blijven staan, zodat God in zijn paradijs kan komen opnieuw en kan wonen bij de mensen.
Deze weg van verzoening, van verlossing, van terugkeer naar Gods goede schepping is nu de weg van Gods barmhartigheid èn van Gods gerechtigheid. Nu gaan we verstaan hoe God rechtvaardig is . . .
„Zo heeft dan God Zijn rechtvaardigheid bewezen tegen Zijn Zoon, als Hij onze zonden op Hem gelegd heeft.. ." We zijn gekomen op bekend terrein, wat dé woorden betreft: we horen van een rechtvaardig God. Dat te horen alleen kan ons het hart doen ineenkrimpen: „Zo Gij in 't recht wilt treden, o Heer', en gadeslaan onz' ongerechtigheden — ach, wie zal dan bestaan. .." Wanneer God doen zou naar recht, wanneer Hij over ons leven zou oordelen, wanneer Hij Zijn rechtvaardigheid zou gaan bewijzen aan ons . . .Zo heeft dan God Zijn rechtvaardigheid bewezen tegen Zijn Zoon — en dus niet tegen ons! Hier scheiden zich de wegen: God bewijst Zijn gerechtigheid niet aan ons. In dit verband zijn de ontzaglijke woorden gesproken, zoals de uitdrukking, dat een mens in de weg van ontdekking en bekering het recht van God leert billijken, het recht van God leert toevallen, zelfs onder het recht van God leert doorgaan. Zulke woorden hebben de bedoeling uit te drukken de diepten van ontdekking aan zonde en schuld, waarbij een mens niet over het recht van God wat oppervlakkig zal heenstappen, alsof vergeving zou betekenen, dat God hetgeen bij ons verkeerd is wat ongemerkt door de vingers ziet. Maar — intussen wordt hier beleden, dat God Zijn gerechtigheid niet bewijst aan ons, maar aan Zijn Zoon! Hiermee is wat ons betreft uitgesproken, dat wij in onze natuur de gerechtigheid van God niet ten volle kunnen leren kennen, ook niet de volle maat van de toorn van God vanwege onze ongehoorzaamheid. Wie van ons kent de sterkte van Gods toorn? Liet antwoord mag als volgt luiden — met de woorden van het avondmaalsformulier —: de toorn van God tegen de zonde is groot, zo groot, dat Hij die, eer Hij ze ongestraft liet blijven, aan Zijn eigen lieve Zoon met de bittere en smadelijke dood van het kruis heeft gestraft. God de Vader heeft onze zonden op de Zoon gelegd. En zulke woorden hebben we in te drinken als levend water. Onze zonden, waarin we ontvangen en geboren zijn, die van elke dag van ons leven, en daarmee verbonden de openstaande en aangroeiende schuld, zijn van ons afgenomen en gelegd op het Lam van God. Deze heeft ze niet van Zich afgeschud, en gezegd: wat heb Ik te maken met zonden van anderen, met de zonde der wereld, maar Hij heeft ze gedragen. Zó heeft God Zijn rechtvaardigheid bewezen, niet aan ons, maar aan Zijn Zoon. Op Golgotha zag de Vader de zonde der gehele wereld bijeen, samengedragen naar de heuvel van de vloek door het Lam van God, en daar heeft God — in een voor ons ondoorgrondelijk duister —• met de zonde afgerekend. Het recht moest zijn loop hebben, en dat wil hier zeggen: God, die volkomen rechtvaardig is, bewijst Zijn rechtvaardigheid aan Zijn Zoon. Immers, zouden wij, zoals we zijn, Gods gerechtigheid leren kennen, zou een strostoppel het vuur kunnen doorstaan, zonder daarbij geheel verteerd te worden?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 mei 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's