De plaats van het Woord in ’t geloofsleven
(10)
We zijn de vorige keer geëindigd met er op te wijzen dat de Heilige Geest als de indachtigmakende Geest de Woorden Gods, die in de loop der jaren gehoord en gelezen zijn weer levend voor ons te stellen in bepaalde situaties. Wij moeten noch mogen de vrijmacht van de werking des Geestes niet al te zeer beperken. Ook kan men een woord van God krijgen doordat we lezend in de Schrift precies antwoord krijgen op vragen waar we mee worstelen, of aanwijzingen die we nodig hebben, of beloften die ons vertroosten. En voor de duidelijkheid wijs ik er nog eens op dat de prediking de meest geëigende weg is waarin de Heere Zijn Woord tot ons laat komen. In ieder geval kan het nu duidelijk zijn dat we ons bij het krijgen van woorden, beloften enzovoort ons aan één norm hebben te houden. Het is altijd Gods Woord waarvan de Heilige Geest zich bedient. Voorzover ik heb na kunnen gaan is de legitimiteit van deze werking van de Heilige Geest ook door onze gereformeerde vaderen erkend, maar men heeft ten aanzien van het misbruik door mensen er steeds op gewezen dat het woord wat men kreeg toch wel uit de bron zelf moest komen. En die bron is het geopenbaarde, ja vooral het gepredikte Woord van God. Die bron is tevens norm.
Er is dus geen enkele reden om te zeggen dat de Heilige Geest. niet op bijzondere wijze tot de gelovigen spreekt. Nog beter is het te zeggen dat het spreken van Gods Geest door middel van het Woord altijd bijzonder is. Gods Woord valt als geheel onder de bijzondere openbaring. Het krijgen van woorden is slechts een vorm van dat bijzondere spreken. Op die manier voorkomen we het steeds aanwezige gevaar dat we het krijgen van woorden voor het één en al houden in het geestelijk leven. Er moeten dunkt mij twee klippen vermeden worden.
De ene klip is de volstrekte ontkenning van deze manier van spreken door de Geest. De andere klip is de gedachte dat het geestelijk leven geheel aan deze manier van spreken opgehangen wordt, en de geestelijke staat van Gods kinderen er van afhankelijk wordt gemaakt. Over beide zou ik iets willen zeggen.
Het is beslist niet goed als men het krijgen van woorden, het op geestelijke wijze bepaald worden bij het Woord van God ontkennen wil. Dit is miskennen van de vrijmacht van de Heilige Geest, van een wezenlijk stuk geestelijk leven. Uit vrees voor overdrijving moeten we de zaak zelf niet opzij zetten. Het kan zijn dat men in eigen leven niet op deze wijze' met het werk van de Geest kennis heeft gemaakt en dan moet men wel zéér voorzichtig zijn om het als waardeloos opzij te zetten. Men kon dan wel eens blijk geven vreemd te zijn aan het leven van Gods kerk. Gewoonlijk geeft men in zulke kringen hoog op van het geloof. Het is de vraag of dit geloof geen verbeelding is, of zulk een geloof wel Geesteswerk is. Bovendien gaat het niet aan om iets wat ik zelf niet ervaren heb dan ook maar voor onmogelijk te houden. Dan stel ik net zo goed mijn ervaring als normatief voor het geestelijk leven als het omgekeerd (eveneens ten onrecht) gebeurt, door diegenen, die deze ervaring van het krijgen van woorden als het één en al beschouwen. Het is dunkt mij met de hand op de Schrift niet te ontkennen dat de Heere door Zijn indachtigmakende Geest een woord Gods op ons hart bindt. Over het tweede en met name de overschatting van dit gebeuren in het geestelijk leven zuilen we iets uitvoeriger moeten zijn. Want met degenen die het ontkennen zijn wé spoedig klaar. Maar waar ervaring wordt opgedaan van het krijgen van woorden zijn de gevaren levensgroot aanwezig om er een verkeerde kant mee op te gaan. Het komt er voortdurend op aan om bijbelse onderscheidingen goed in het oog te houden.
Wanneer kunnen we nu het krijgen van woorden positief waarderen en ook erkennen dat het een plaats inneemt in het geestelijk leven van Gods kinderen, ja dat deze gekregen woorden een plaats hebben in het leven des geloofs!
Samenhangend met de situatie waarin we verkeren kan dit woord dat tot ons komt een woord zijn van vertroosting van vermaning van terechtwijzing, van voorbereiding op een kruis dat ons wacht, van ondersteuning in de strijd. In elk geval is het geestelijk leven nauw met onze levensstrijd op aarde verweven. We zijn geen engelen, maar mensen, zondige mensen, die ook nadat zij de genade in Christus hebben gesmaakt, hun zondige aard al langer hoe meer Ieren kennen en in de levensstrijd geworpen worden, soms lichamelijk, soms geestelijk en niet zelden lichamelijk en geestelijk tegelijk.
Natuurlijk is het de eerste taak en de aangewezen weg niet om dan maar op een woo.rd (graag spreekt men bij overdrijving van een „woordje") te gaan zitten wachten. Ik denk aan de raad van a Brakel, die wij in een van de vorige artikelen aan het woord lieten komen, dat wij de beloften Gods moeten opzoeken. Dat is de aangewezen weg. Niet het jacht maken op beloften waarbij het geopenbaarde Woord van God als van minder of van geen waarde wordt geacht, is vruchtbaar voor het geestelijk leven. Dan vallen we in de strik dat we Gods Woord alleen maar waarhouden als het „met kracht in onze ziel valt" zoals dat heet. Op die manier wordt de Schrift dermate versmald en verkleind dat onze bijbel dan slechts bestaat in een paar teksten, die we eens bij een bepaalde gelegenheid gekregen hebben. En ondanks dat we het dan misschien opnemen voor het onverkorte gezag van de Schrift, en er niet van af te brengen zijn dat heel de Bijbel Gods Woord is, houden we in de praktijk van het geestelijk leven van dat woord niet veel meer over dan de hier en daar „gekregen" tekst. Dat wordt nog mooier gemaakt als er dan nog bij gezegd wordt „ik wist niet eens dat het in de Bijbel stond". Het niet weten dat het in de Bijbel staat is dan een plus, dat pleit voor de echtheid, terwijl het eigenlijk een min is ten bewijze van onze domheid. Want we hadden het kunnen weten als we geluisterd hadden en gedaan naar het woord zelf, zoals Petrus het ons voorhoudt: Gij hebt het profetisch woord dat zeer vast is en gij doet wel dat ge daarop acht hebt, als op een licht schijnende in een duistere plaats, totdat de dag aanlichte en de morgenster opga in uw harten. Het is overigens niet zo fraai om onze onwetendheid op die manier te demonstreren en zo met het gekregen woord te pronken. Ook dienen wc te bedenken dat het wel meer dan eens zo kan zijn dat we het Woord, zoals het er ligt, en de prediking zoals die tot ons komt, eigenlijk niet geloven. Het is ermee als met het vlies van Gidcon dat hij nog eens omgekeerd wilde hebben om er maar zeker van te zijn dat het eerste teken dat God gaf waarheid was. En Gideon was ook een kind van God en ook een man des geloofs. Maar op dit moment wilde hij toch iets. méér dan geloven, hij wilde bewijzen hebben. Dat de Heere voor de tweede keer het teken gaf strekte mijns inziens niet tot eer van Gideon, maar tot eer van de overweldigende barmhartigheid en trouw van God. De Heere gaf hem een teken niet dankzij zijn klein geloof maar ondanks onen klein geloof. Hetgeen allerminst zeggen wil dat wij in dat opzicht Gideon maar moeten volgen op zijn weg. We moeten er niet naar staan om te leven uitsluitend van gekregen beloften. Want wie eerlijk met zichzelf voor God omgaat zal er niet omheen kunnen dat het dikwijls uit klein-of ongeloof voortkomt dat men de Heere om een extra teken vraagt. Ik zeg niet dat dit altijd zo is, maar dat het meer dan één keer voorkomt, zal ieder die eerlijk is niet ontkennen.
Dan is het staan naar het krijgen van beloften eerder een staan naar ongeloof, dan een gelovig bezig zijn met de beloften Gods die in Christus Jezus ja en amen zijn. En wie geeft het recht om ongelovig te zijn? Gods Woord? God zelf? Dat kan immers niet. Wanneer de Heere dan toch in zijn grote liefde ons niet aan ons zelf overlaat, maar ondanks onszelf met een woord uit de Schrift ons helpen en troosten wil en verzekeren van Zijn genade, dan zullen we het ook tot bestraffing van ons goddeloosvrome vlees ons moeten laten welgevallen dat Hij ons afvraagt: Hoe zijt gij zo vreesachtig hoe hebt gij geen geloof? Bij de troost die Gods Woord ons kan en wil schenken voegt zich dan toch altijd een diepe beschaamdheid dat we Gods waarheid niet hebben geloofd en een des te groter verwondering, dat de eeuwige God de Schepper van de einden der aarde niet moede noch mat wordt.
Als wij er voortdurend op uit zijn om woorden te krijgen, met de regelmaat van het tikken van de klok, dan zijn we eigenlijk bezig God te verzoeken en de Heilige Geest voor te schrijven hoe Hij ons leren en onderwijzen moet. Dus behalve het tekort doen aan het Woord kan men ook met het onophoudelijk staan naar het krijgen van beloften de Heilige Geest voor de voeten lopen en bedroeven. Dan lijkt men soms wel heel
erg geestelijk cn schijnt het alsof we het diepst zijn ingeleid van allen. Maar we bebevinden ons op de weg van zelfbedrog van autosuggesties en inbeelding. We houden ieder te binnen schietende tekst voor een gekregen waarheid Gods, en verliezen de waarde van het geschreven en gepredikte woord Gods helemaal uit het oog. Niet zelden gebeurt het dan dat al deze „gekregen" woorden in een etalage van vroomheid worden uitgestald, voor ieder te kijk gezet, en daarachter gaat dan niets anders dan vleselijke hoogmoed schuil.
Hoogmoed die moet laten zien hoe goed ik wel bekeerd ben en hoe diep ik in de verborgenheden Gods ben ingeleid. Van zulke praktijken hebben we ons af te keren. Niemand geeft ons het recht om ongelovig te zijn en God te dw r ingen om op ónze manier tot ons over te komen. Nu moet u dit bovenstaande scherpe oordeel niet opvatten als vijandschap tegen het echte geloofsleven, waar het krijgen van woorden een rechtmatige plaats inneemt. Het gaat hier om de uitwassen af te snijden waardoor men het echte geestelijke leven verduistert. Het overvloedig krijgen van woorden en voeg daarbij de nodige gezichten dromen, visioenen en weet ik nog wat meer, doet veel schade aan het echte, en maakt dat men waar de zaak op bijbelse wijze gekend en doorleefd wordt bespottelijk gaat zien.
Het is hier zaak om het kostelijke van het snode te scheiden. We zullen ons met hand en tand verzetten tegen de heilloze weg dat men soms een woord dat helemaal niet in de Bijbel voorkomt, maakt tot Gods Woord. De duivel geeft ook woorden. En de duivel kan zelfs bijbelteksten geven. Hij heeft er niet tegen opgezien om Jezus bij de verzoeking in de woestijn niet de Schrift in de hand voor te komen. Maar Christus heeft de verzoeker afgewezen, want de waarheid die Hij van de duivel kreeg werd telkens ontkracht door zijn antwoord: „Er staat geschreven". U dacht toch niet dat wij, dat zelfs Gods kinderen boven die verzoeking uitgegroeid zijn? Hoe weet ik nu dat het woord dat ik „kreeg" van de Heere is dat het niet uit mijn eigen brein opkomt of door de geest uit de afgrond mij is ingefluisterd. Ik denk dat het heel belangrijk is er op te letten of er ook strijd mee gepaard gaat. Wie door het krijgen van woorden zelfverzekerd raakt dat het altijd goed zit en dat hij het altijd bij het rechte eind heeft en dat het altijd als een ; pal boven water staat dat dit van de Heere is, die gaat breeduit zitten en uitmeten hoe goed hij bekeerd is. Dan bevinden we ons op verkeerd terrein. Wie het nooit kwijt is en altijd rijk mag zich wel afvragen of men ooit in bezit van genade gesteld is. Het mag dan een subjectief kenmerk zijn, maar daarmee is het nog geen waardeloos kenmerk ais hetgeen we van God krijgen ook gelouterd wordt in de oven der beproeving en gepoetst wordt in de strijd.
Nu we toch aan het ontleden zijn breng ik tegelijk maar iets anders naar voren. We betreden hier ook vaak het terrein van de psychologie, de zielkunde. Soms heeft het krijgen van woorden niets met het geestelijk leven te maken. Er bestaat een groot misverstand dat het krijgen van woorden iemand maakt tot een kind van God. Dat hoeft nog lang niet zo te zijn al willen we er wel aan toevoegen dat Gods kinderen er niet vreemd aan zijn.
Er wordt wel eens onderscheid gemaakt tussen invallende waarheden en het geschreven of gepredikte woord van God. Dan wordt aan die invallende waarheden het kenmerk van het echte toegeschreven. Het geschreven en gepredikte Woord is dan van tweede rang. Dit kwaad is veel onder de mensenkinderen en Gods kinderen zijn er niet altijd van vrij te pleiten. We dienen er op te letten dat een invallende tekst heus niet van meer waarde is dan het geschreven of gepredikte Woord. Het komt niet aan op de manier waarop dit Woord tot ons komt, maar op de manier waarop wij het ontvangen. En de enige juiste manier is die van het geloof. Want duizend teksten zonder geloof vergroten alleen maar het ongeloof en stijven de mens in zijn onbuigzaamheid voor God.
Het kan ook zijn dat we ons alle moeite getroosten om een woord in onze herinnering te brengen. Dat lukt aanvankelijk niet. Dan schiet het ons te binnen. Moeten we nu zeggen: ik heb dit woord gekregen? Ik zou dit niet willen stellen. Liever zouden wij zeggen dat Gods voorzienigheid die ook gaat over het verschijnsel van bewustwording hierin werkzaam is. Een te binnen schietende tekst, een uit het geheugen opgediepte waarheid, is niet altijd een gekregen tekst.
Men moet daar heel voorzichtig mee zijn. En zeker als het er om gaat om daarop de grond van onze zaligheid te bouwen. Zo zei men vroeger al dat er mensen waren die bij elke pompslag een belofte meenden te krijgen, of ook wel dat ze schoten vol beloften hadden, maar men kon nooit ontdekken dat de Geest der uitbranding en des oordeels over hun leven gedaan was, omdat ze meer op hadden met hun eigen geestelijke pronk en pronkzucht, dan dat ze ooit alles kwijt zouden willen en schade en drek achten om de uitnemendheid van de kennis van Jezus Christus onze Heere. We verzamelen toch geen beloften als iemand die postzegels spaart. Dat zal geen enkele geestelijke waarde hebben en bovendien zal het de vraag zijn of wij gekomen zijn tot de zaligmakende kennis van Jezus Christus onze Heere. Ik geef de waarschuwing die ik ergens las maar door: „Het gaat hierom of de Heilige Geest van de Vader en de Zoon, dus in zijn zaligmakende bediening ons de woorden Gods te binnen brengt en toepast op ons hart of wel of onze eigen geest de woorden baart uit de diepten van ons onderbewuste leven, ze oproept uit het geheugen waarin ze verborgen waren.
K. a. Z.
H. V.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's