Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(36)

ARTIKEL XVIII (vervolg)

Wanneer Christus genoemd wordt onze „overste Leidsman en Voleinder des geloofs" (Hebr. 12 : 2), dan verstaan we dat Hij op aarde gewandeld heeft door geloof. Zó kwam Hij op ons terrein, en zö — wandelend door geloof — bleef Hij zonder zonde. Zo hebben wij nu een hogepriester, Die medelijden kan hebben met onze zwakheden, Die in alle dingen is verzocht geweest, zoals wij. . . Hierbij mogen we denken aan alles, wat ooit in ons leven aan verzoekingen ons overkomen kan: aar middenin afgedaald, in ons vlees, bleef Hij de ware mens, zoals God die bedoeld had. Het kind van de Vader.. .

Het Woord is vlèès geworden, en heeft onder ons gewoond. „Denk het u zo zondig, zo ellendig, zo gruwelijk en afschuwelijk voor de Wet, als gij wilt", zegt Kohlbrugge, „zo zeg ik nochtans met luider stem: Zülk vlees is het Woord geworden. Desniettemin bleef Het het Woord; nochtans bleef Het het onschuldige en onbevlekte Lam". Hier reikt de troost van het Evangelie onpeilbaar diep en strekt zich breed uit. Hier komt God tot ons mensen, en daarmee is aan alle klimmen naar de hemel een einde gemaakt. Aan een levenslang vergeefs pogen om God te vinden is hier een einde gekomen. Ten diepste — wie het verstaat, verstaat het — hoeven wij God niet meer te zoeken. Hij heeft ons gezocht, en wij zijn gevonden. Wij zijn gekend en doorgrond, meer en dieper, dan wij ooit onszelf konden kennen en doorgronden. „Ik kom tot u!", spreekt God tot Adam, „blijf, waar ge zijt". Zo spreekt Hij de eeuwen door tot Israël. En dan komt Hij, dan wordt Zijn spreken tot vlees en bloed, dan wordt het Woord vlees. Zo laat God Zich in met ons mensen, met onze zonde, ons verderf, onze gebrokenheid. Hoe kunnen wij een medemens, die in bittere nood verkeert, helpen? Wij kunnen dat doen door een hand uit te steken, een woord van meeleven te spreken, een beker water aan te reiken, een stervende nabij te blijven. Maar zó te helpen, door te worden wat de ander is in zijn nood, ziekte, gebrokenheid, doodsnood: ó is onze God in de Zoon van Zijn liefde, in het vleesgeworden Woord! Hier treedt de liefde tussen de Vader en de Zoon naar buiten. Hier gaan we — al lofprijzend — verstaan, dat op geen andere wijze God God wilde blijven, en dat op geen andere wijze van verlossing van het verderf sprake zou zijn, dan doordat de Zoon aannam de menselijke natuur, waarin Adam gezondigd had. In de vreze des Heeren mag hier de gemeente de wacht betrekken in haar belijden bij het geheimenis Gods: En buiten alle twijfel, de verborgenheid der godzaligheid is groot: od is geopenbaard in het vlees . . ." (1 Tim. 3 : 16). De diepe verwondering vanwege dit geheimenis moge nooit sterven in ons hart. Ons leven lang blijft dit geheim in Woord en sacrament ons nabij: e mens, die ik ben, zoals ik ben, het kind van Adam, de banneling buiten het paradijs — déze mens wilde God worden, om van binnenuit, op eigen terrein, de vervreemding vanwege de zonde op te heffen, de gesloten cirkel van het leven buiten het paradijs te doorbreken.

Vleesgeworden is het Woord. We vragen vervolgens, hoe dit geheim onder ons geschapen is: hoe is het Woord vlees geworden? " . . . ontvangen zijnde in het lichaam van de gelukzalige maagd Maria, door de kracht van de Heilige Geest, zonder toedoen van een man ...". De Zoon van God werd waarachtig mens, vanaf het begin. Hij werd geboren als ieder ander mens, maar niet ontvangen in de moederschoot als ieder van ons. Hier belijden wij de gestelde grens: zonder toedoen van een man. Hij is niet geboren uit de wil van het vlees, of uit de wil van een man, maar uit God. Dat is: uit de Heilige Geest! Dit horen wij in het tere woord van het Evangelie, dat de LIeilige Geest Maria overschaduwt, Zich als een wolk over haar spreidt, en in haar de vrucht verwekt door het Woord. De Geest overschaduwt Maria door haar te zegenen, en door tot haar het Woord te spreken, dat zij ontvangt. Het is het Woord, dat voor haar als maagd vreselijk moest klinken, maar waaronder zij zich boog: Zie, de dienstmaagd des Heeren ... Maria heeft — mits goed verstaan — ontvangen door het oor, ontvangen door het geloof! Zo is de Zoon van God onze wereld binnengekomen. „Waarom moest de Heere aan de hand van geloof ontvangen en geboren worden? ", aldus een vraag van Kohlbrugge. „Omdat Hij als de Heere uit de hemel op geen andere wijze Zich hier beneden in onze toestand bevinden kon, en in deze onze toestand niet kon komen, dan juist door het geloof, waardoor alles rein en heilig blijft." Zo is de geboorte van Christus uitgelicht uit de keten van geboorten sinds Adam. Hij is onze wereld binnengekomen niet vanuit de kracht van de man, maar vanuit de kracht van de Heilige Geest.

Daarmee is uitgesproken dat de vleeswording van het Woord een werk is van de drieënige God, ten uitvoer gebracht aan het Woord door de Heilige Geest. Hierin schittert de geheel vrijwillige liefde van de Zoon. Hij is de enige mens in ons midden, die zelf gevraagd heeft geboren te mogen worden, die niet verwekt is, zoals wij, waardoor wij vanaf het begin van ons leven in zonde ontvangen en geboren zijn, onderworpen aan hetgeen we erfzonde leerden noemen. De Zoon onderwerpt Zich aan de erfenis van Adam geheel vrijwillig. Hij neemt de persoon van de zondaar aan: geheel vrijwillig! En deze vrijwillige liefde horen we weerklinken in de belijdenis: ontvangen van de Heilige Geest. Hier horen we weerklinken de tonen van Gods scheppingswerk. In de volheid van de tijd, als een geheel nieuw begin, horen we van een wonderbare geboorte, zoals in Saraï en Elizabeth wonderbare geboorten als een scheppende daad Gods gegeven zijn. Hier is een nieuw begin vanuit God de Schepper. De Zoon van God kwam daarbij door de donkere moederschoot van Maria onze wereld binnen, cn verliet deze door het donkere graf. Dat is H h e d h d e S z g g g d s g s v Zijn vrijheid van komen en van.gaan in ons midden. Zo komt Hij als het Woord, en daarin door het geloof van de maagd Maria, onze wereld binnen.

Zo is het Woord, en wel: vólkomen, vlees geworden, zoals beleden wordt: , , ... En heeft niet alleen de menselijke natuur aangenomen, wat het lichaam betreft, maar ook een ware menselijke ziel, opdat Hij een waar mens zou zijn. Want aangezien de ziel zowel verloren was als het lichaam, zo was het nodig, dat Hij ze beide aannam om ze beide zalig te maken ...". Vanuit deze belijdenis klinkt hier het getuigenis ook tegen een front van ketterij, ditmaal tegen de leer van de wederdopers. Zij ontkenden in de dagen van De Bres, dat Christus menselijk vlees van Zijn moeder zou hebben aangenomen. Eenvoudig samengevat: Jezus is niet geboren uit Maria, heeft niet haar vlees en bloed aangenomen, maar is dóór Maria heengegaan, zoals water stroomt door een kanaal. Maria is dan geweest niet meer dan een kanaal, waardoor het water, Christus, heenstroomde, onze wereld binnen. Dit werd gezegd vanuit een soort verheven, maar ongepaste eerbied: Christus kon toch niet vlees en bloed van een aardse vrouw aannemen! Wij belijden echter, vanuit het hart der Schriften, dat Hij dit wèl gedaan heeft! Zo belijden wij met de LIebreeënbrief dat Christus het vlees en bloed van de kinderen is deelachtig geworden. Wij belijden met Petrus dat Hij een vrucht van de lendenen van David is, zoveel het vlees aangaat. Wij belijden met Paulus dat Hij geworden is uit het zaad van David naar het vlees. Wij belijden met Elizabeth dat Hij een vrucht van de schoot van Maria is. Wij belijden met Paulus dat Hij geworden is uit een vrouw, en met Jeremia dat Hij een spruit van David is. Wij belijden met Jesaja dat Hij een scheut uit de wortel van Isaï is, en met de Hebreeënbrief dat Hij gesproten is uit het geslacht van Juda. Wij belijden met Paulus dat Hij afkomstig is van de Joden, zoveel het vlees aangaat, en opnieuw met de Hebreeënbrief dat Hij uit het zaad van Abraham is, aangezien Hij heeft aangenomen het zaad van Abraham en is Zijn broederen in alles gelijk geworden, uitgenomen de zonde. Alzo - vanuit deze woorden, die alle daarvan getuigen dat de Zoon van God werkelijk ons vlees en bloed heeft aangenomen - is ij in waarheid onze Immanuël, dat is: God met ons!

Op deze wijze hebben wij aanschouwd de eerlijkheid van het vleesgeworden Woord, en heerlijkheid als van de Eniggeborene van e Vader, vol van genade en waarheid. De eerlijkheid van de Zoon is geen andere, dan ie van het vleesgeworden, Woord. De Vader n de Geest willen — zo vernemen wij in de chrift — geen andere Zoon verheerlijkt ien, dan deze: die vlees werd. Zo komt de estalte van Immanuël op vanuit het eeuwie gesprek, dat tussen de Vader en de Zoon evoerd wordt. En tot in eeuwigheid draagt e Zoon van God de gestalte van het Lam, taande als geslacht. Wanneer wij nu vraen naar een enige troost, in leven en in terven, dan is het deze, dat Christus ons lees met Zich nam in Zijn hemelvaart, dat

de Mens Jezus Christus verhoogd is aan de rechterhand van de Vader, en dat wij zó, in Hem, bij God zijn, dat zó ons leven met Christus verborgen is in God. Wij kennen geen Woord van God, dan het vleesgewordene. Wat wij zouden willen verzamelen aan Godskennis en zelfkennis buiten het vleesgeworden Woord om gaat de 'grens overschrijden, die ons gesteld is in dit laatste van de dagen. Immers déze grens is ons vanuit Christus gesteld: , . . . alle geest, die belijdt, dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God; en alle geest, die niet belijdt dat Jezus Christus in het vlees gekomen is, die is uit God niet; maar dit is de geest van de antichrist. . ." (1 Joh. 4 : 2, 3).

Waar zoeken wij God, de levende God? Welk een strijd, zo lang, zo diep, zo vergeefs: God te zoeken, daar waar Hij niet te vinden is, zo hoog boven ons, zo eeuwig onbereikbaar. We kunnen diep onder de indruk zijn van het werk van Zijn handen in al het geschapene, maar onze God te ontmoeten in Zijn stem, Zijn ogen, in Zijn vergevende liefde — deze God ontmoeten wij niet dan in de kribbe van Bethlehem. Hier is het, dat de huivering van de vreze des Heeren ons overvalt: we zijn gekend, we zijn gevonden, er is geen ontvluchten meer aan. er is geen plaats, waar God Zelf niet geweest is, er is geen vlees, dat Hij niet aannam. We zijn gekend, geheel van binnenuit, en daarin overkomt ons de liefde van God in jezus Christus. W 7 ij, die zijn vleselijk, verkocht onder de zonde, wij zijn gevonden door het Woord, dat vlees werd. En daarin leven wij, en daarin sterven wij. Ja, daarin zullen wij niet sterven, maar leven, en de werken des HEEREN vertellen. Omdat Zijn Naam is Immanuël — God met ons!

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's