De plaats van het Woord in ’t geloofsleven
(9)
Het krijgen van woorden
Naast de hier tevoren geschetste omgang met Gods Woord willen we nu aandacht schenken aan wat wij noemen , , het krijgen van woorden of beloften". We gebruiken nu de gangbare uitdrukking maar, hoewel er wel het een en ander op af te dingen zou zijn en het gebruik van deze term ook gevaren in zich bergt.
Maar liever wil ik niet met de negatieve kant van de zaak beginnen, om niet het gevaar te lopen bij voorbaat de legitimiteit van deze wijze van omgang met het Woord de pas af te snijden. We zullen met de hand op Gods Woord immers niet kunnen ontkennen dat ook dit een wijze is van gelovig omgaan met het Woord. Het krijgen van woorden of beloften neemt een plaats in in het geloofsleven. Niet de enige, zeker niet de voornaamste plaats, maar wel een legitieme plaats.
Eerst iets over het verschijnsel zelf. Het komt voor dat de Heere op deze bepaalde manier tot Zijn kinderen wil spreken door middel van het Woord. Wat gebeurt er dan? De Heilige Geest neemt een woord uit de Schrift en brengt dit woord ons met zekere helderheid en kracht te binnen. Dan wordt ons een woord van God met kracht op het hart gebonden en dit „krijgen" van een woord gaat dan met een bijzondere toeeigening gepaard. Al naar gelang de situatie is kan de Heere een woord tot ons spreken van verschillende inhoud. Het kan een woord van vermaning zijn, een woord dat ontdekking inhoudt, een dreiging om ons neer te werpen in het stof met schuldbelijdenis voor Gods aangezicht. Het kan een aanwijzing zijn hoe wij in een bepaald geval hebben te handelen. De Heere kan ons ergens op attent maken, bijvoorbeeld op een bijzonder kruis dat ons wacht, en ons enigermate voorbereiden op het gaan van een bepaalde weg, die de Heere nodig acht om ons geloof te louteren. Soms kan men dit woord geen plaats geven, maar we worden er zo sterk op gewezen dat we wel begrijpen: hier staat ons iets te wachten. God bereidt ons voor op een moeilijke weg door ons een woord op het hart te binden als: zo wie achter Mij wil komen, die verloochene zichzelf, neme zijn kruis op en volge Mij. Een kortere of langere tijd kan zo'n woord iemand bezighouden en als het kruis komt, dan weten we dat de hand des Heeren hierin werkzaam is. Het kan net zo goed een woord zijn dat ons vertroost, een belofte die ons optilt uit de diepten van ellende, uit de zonde, uit de smart over onze schuld en verdorvenheid, uit het levensleed, en we mogen dan weer met nieuwe moed, met nieuwe hoop, met nieuwe liefde en met hernieuwd geloof vervuld zijn. We kunnen zeker niet ontkennen dat op deze wijze God tot Zijn kinderen spreekt of zelfs een onbekeerde zondaar met een enkel woord uit de Schrift stilzet op zijn levensweg. Nadrukkelijk zeg ik erbij dat dit een manier is waarop het geloof mét Gods Woord kan werkzaam gemaakt worden. We moeten het maar niet tot de manier verheffen.
Voordat we er nu op ingaan op welke wijze zo'n woord van God tot ons komt proberen we even na te gaan of we daar bijbelse gronden voor kunnen aanwijzen. W T ij menen van wel. Al weten we niet de wijze waarop, maar we vinden in de Schrift telkens dat de Heere met een bijzonder woord tot de profeten, de dichters en de apostelen komt. God spreekt gewis. Nu zult u misschien onmiddellijk zeggen: ja, maar de Heere sprak toen met hoorbare stem, omdat Hij bezig was Zich te openbaren. Het zijn openbaringswoorden die later vastgelegd zijn in de Schrift en die toch wel een bijzondere plaats in het geheel der Godsopenbaring hebben ingenomen. Inderdaad! We kunnen dan ook dit spreken Gods zoals de heilige mannen Gods dat ervaren hebben niet op één lijn stellen met het spreken Gods door de Geest in het hart van de gelovigen. Als we dat doen dan zou dit betekenen dat we telkens nieuwe openbaringen van de Heere krijgen, dat de openbaring Gods niet in de gesloten canon van de Schrift tot ons is gekomen, maar dat er een voortgaande openbaring is. Gaan we die kant op dan zal spoedig de chaos niet te overzien zijn. Dan heeft de één die en de ander weer een andere openbaring en al die hoorbare stemmen en al die bijzondere gezichten zouden met elkaar het geschreven Woord van God overstemmen en in de schaduw stellen. U begrijpt dat al zijn er velen geweest en ze zullen er altijd blijven die op deze toer gaan (denk aan wat we schreven over montanisten en wederdopers), wij daar niets van moeten hebben.
Maar wij bedoelen iets anders. Kan de Heere die door stemmen en dromen en gezichten zich oudtijds aan de heilige mannen Gods openbaarde zich nu niet van deze eenmaal gesproken en in de Schrift vastgelegde woorden bedienen en die met een bijzondere kracht des Geestes niet levend en krachtig voor ons doen zijn? Dit bedoelen we en dat mag zeker niet ontkend worden, willen we de vrijmacht van de Geest niet aan banden leggen. Denk maar eens aan de profetie van Joël, door Petrus op de Pinksterdag naar voren gebracht. Uw zonen en uw dochteren zullen profeteren, en uw jongelingen zullen gezichten zien en uw ouden zullen dromen dromen. Me dunkt, we kunnen zondermeer geen streep halen door deze door de Heilige Geest Zelf geijkte woorden. Wie kan de Heere beletten om sommige dingen aan de gelovigen bekend te maken? Dat gaat dan zo dat zij met een helder geloof houvast krijgen aan een of andere belofte van God, dat ze met een klaarheid als van de middagzon voor de Geest staat, of hun met kracht des Geestes te binnen wordt gebracht. Dat kunnen woorden zijn die betrekking hebben op het heden, maar ze kunnen ook wel slaan op de toekomst. En aangezien profeteren niet anders is dan het Woord Gods voor het heden en voor de toekomst te vertolken, mond Gods te zijn, en aangezien Christus zijn volk gemaakt heeft tot koningen, priesters en profeten, is het heel wel mogelijk dat zij profeteren. Profeteren in die zin dat zij het Woord Gods, waar ze in het geloof houvast aan gekregen hebben, doorgeven. Zo kan het gebeuren dat een godvrezende vader of moeder zo werkzaam is met de beloften Gods met het oog op de kinderen en met het oog op het nageslacht, dat zij vrijmoedig mogen getuigen dat de Heere uit het zaad zal toedoen tot de gemeente die zalig wordt. Ik noem dit als voorbeeld, en natuurlijk kan dat naar alle kanten gelden.
Om nog even terug te komen op het Woord uit de Pinksterrede zou ik wel willen onderstrepen de nauwe verbondenheid van de Geest en het Woord. Ik bedoel dit: Petrus heeft eigenlijk op dat moment geen nieuwe dingen gezegd. God gaf hem geen nieuwe openbaring. De Geest heeft het oude Godswoord uit de schatkamer van de profetie naar voren gehaald, het reeds eeuwen tevoren gesproken Woord op de lippen gelegd en zo laten zien dat God woord en trouw
houdt. Dat is heel belangrijk ook in verband met het krijgen van woorden. Daarbij houdt de Geest zich altijd strikt aan het Woord. Wij niet altijd. Zeker niet als we leven in een soort jacht maken op woorden. Ik deins altijd terug als men zo klakkeloos spreekt over hoorbare stemmen. Het Woord dat we krijgen wordt immers niet met lichamelijke oren gehoord, maar met het besneden oor des harten. De zaligheid Gods wordt hier niet met lichamelijke ogen gezien, maar met ogen des geloofs. Zeker, het kan wel zo duidelijk tot ons overkomen wat God zegt dat het is als hoorden we het met onze lichamelijke oren, maar daarom hoorden we het nog niet met onze lichamelijke oren. De Geest houdt Zich aan Zijn eigen Woord en Hij spreekt nimmer buiten Zijn Woord om. Als het niet in de Bijbel staat dan is het geen Woord van God dat tot ons komt, maar een produkt hoogstens van onze fantastische en soms een overspannen geestestoestand. Het is maar dat u er goed op let.
Dus de Heere spreekt door Zijn Woord en past dit geschreven — in zekere zin tot ons gesproken — Woord met kracht des Geestes toe op ons hart. Jezus zelf zegt van de Geest dat Hij de toekomende dingen ons verkondigen zal. Zo kan God met iemand handelen als met Abraham, voor wie Hij niet wilde verbergen wat Hij van plan was te doen.
Vragen we ons nu af hoe spreekt de Heilige Geest tot ons, dan zeiden we het al dat Hij gebruikt maakt van het geschreven Woord. Daarbij moeten we het verband tussen het geschreven en gepredikte woord enerzijds en het „gekregen" woord anderzijds niet uit het oog verliezen. Want onder het lezen en het prediken van Gods Woord valt er voortdurend zaad in de akker van ons hart. Het is in de landbouw ook niet zo dat je het ene uur zaait en het andere uur het zaad ziet opkomen. Ook in het leven des geloofs moet het zaad zijn tijd hebben.
Het ligt soms lang verborgen, sluimerend in de akker van ons hart. Het doet schijnbaar niets. Dat ligt dan het meest wel aan ons, want wij zijn geestelijk te lui om er iets mee te doen. We hebben zoveel andere dingen te doen, dat we het goede zaad, zo het al niet weggepikt wordt door de vogelen des hemels of verstikt of verdort, diep wegstoppen onder de kluiten van de akker onzer ziel. Niet aan denken, ik heb nu wel wat anders aan mijn hoofd. Dat gepreek zondags of dat gezeur van vader of moeder. Intussen ligt dat zaad er nog steeds. Het is niet dood, al komt het nog niet op. Dan gebeurt het dat de Heilige Geest het door Zijn indachtmakende werking plotseling naar boven haalt. Het Woord dat lang gesluimerd heeft ontwaakt, het zaad ontkiemt, de Geest haalt het naar boven, het dringt in ons hart en verstand door. We geloven het dat het Gods Woord is. We staan stil op de levensweg. Of we worden er door tot Christus geleid, of we worden er onnoemelijk door getroost en gesterkt. Dan zeggen we vaak: ik kreeg die en die woorden. Maar we hadden ze al veel eerder gekregen. We kregen ze al toen we die Bijbel lazen of toen we in de kerk zaten of toen moeder sprak en vader vermaande. Wat gebeurt er nu? De Geest maakt ze ons indachtig, hij doet ze in ons hart opkomen, we gaan ze geloven, we merken het Woord Gods is levend en krachtig, en het is bijzonder vertroostend. De Geest komt dus niet met nieuwe openbaring, maar Hij Iaat ons zien wat ons ontgaan is. Wij zijn moedeloos; uit de rijkdom van de vele woorden Gods die in onze zieleakker zijn gezaaid neemt Hij er één en bindt die op ons hart om ons te troosten. We wandelen in duisternis en hebben geen licht. Ineens worden we herinnerd aan een Schriftwoord dat als een lamp voor onze voet schijnt. Het geloofsoog gaat open door het Woord en de Geest voor Christus en Zijn gezegend Middelaarswerk. We kunnen niet bidden en de Geest haalt het woord naar voren dat ons laat zien dat Christus aan de rechterhand Gods is en dat Hij ook voor ons bidt. En dan vertrouwen we ons opnieuw aan de biddende Hogepriester toe. We dwalen van de weg en met kracht stelt Hij ons voor een vermanend Woord. Want al doen sommigen het voorkomen of Gods kinderen altijd gestreeld worden en al spreekt men graag strelend over dat lieve volk of over de bekeerde mens, waardoor men niets anders bereikt dan dat het vrome vlees de lucht inschiet, de Heere gaat anders met Zijn kinderen om.
Hij doet ze ook om hun zonde straffer ondervinden. Hij streelt niet, maar ontdekt en ontbloot tot de fundamenten toe, opdat Christus een gestalte in het hart krijge. Het zijn wel Gods lieve kinderen en erfgenamen, daar niet van, maar lieverdjes zijn het bepaald niet. Ze hebben menig hard woord nodig, opdat ze op hun plaats komen en dat is ook een genadig spreken van de Geest.
Dus waar komt het Woord vandaan dat wij zogezegd „krijgen". In de eerste plaats van God, Die het in het lezen en horen in de ziel heeft geplant en het dan door de Geest doet ontkiemen en ons indachtig maakt. Dan hadden we eigenlijk al wat we nu menen te krijgen.
Ter toelichting van wat wij bedoelen geef ik nog door wat ik bij Th. a Brakei las: „Hij heeft veel vooruit, die de Bijbel heeft gelezen en een verzameling van velerlei beloften heeft gemaakt, zodat ze hem bij de hand zijn wanneer hij in enigerlei beproeving komt. De Heilige Geest is wel gewoon in zijn inwendige vertroostingen Schriftuurteksten te gebruiken, en die op hun hart met klaarheid en kracht in te drukken, hetzij in de slaap, hetzij wakende, en dat wel zulke op welke men geen acht gegeven had . . ." En dan geeft hij de raad: „Leest de Bijbel veel en gewent u tot ieder voorval een belofte of voorbeeld te zoeken en gij zult bevinden dat het kwaad u niet zal smarten, noch doen wankelen in het geloof, noch u hopeloos en moedeloos maken".
De weg om „woorden te krijgen" is dus het regelmatig lezen van de Schrift, het getrouw komen onder de prediking van het evangelie en niet het af te wachten of er ooit~nog eens een woordje van de hemel in de ziel daalt.
Dat het alzo bewaarde Woord van God in het hart ook de bedauwing des Geestes nodig heeft, blijft hiermee recht overeind staan.
Laten wij dan maar knielen en bidden: zend Uw licht en Uw waarheid neder, dat die mij geleiden en dat zij mij brengen tot de berg Uwer heiligheid, want Hij die de Geest beloofd heeft, heeft ook er bij gezegd, Die zal u alles leren en zal u indachtig maken hetgeen Ik u gezegd heb.
K. a. Z.
H. V.
P.S. In het vorige artikel stond als auteur van de Redelijke Godsdienst Th. a Brakei vermeld. Dit moet natuurlijk W. a Brakei zijn.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's