De kinderdoop in discussie
Niets nieuws onder de zon
„Geliefden in de Heere Christus, gij hebt gehoord dat de Doop een ordening van God is om aan ons en onze kinderen Zijn Verbond te verzegelen. Daarom moeten we hem tot dat doel en niet uit gewoonte of uit bijgelovigheid gebruiken".
Ongetwijfeld hebt u meteen deze zin herkend als een citaat uit het klassieke doopsformulier. Het zijn de woorden waarmee de uiteenzetting van het sacrament wordt afgesloten en waarmee de vragen aan de ouders worden ingeleid.
De Doop is een ordening van God om aan ons en onze kinderen Zijn Verbond te verzegelen. Een ordening die niet mag worden gebruikt uit gewoonte of uit bijgelovigheid. Wat komt de tijd waarin het Formulier om de Heilige Doop te bedienen ontstond nu eigenlijk ineens een stuk dichterbij. Méér dan vier eeuwen geleden werd dit formulier opgesteld, maar ook toen waren er blijkbaar al mensen die de Doop begeerden of gebruikten uit gewoonte of uit bijgelovigheid!
Wij hebben nogal eens de neiging die tijd te idealiseren. De zogenaamde bloeitijd van de Kerk! Maar ook toen was niet alles goud wat er blonk! We klagen terecht in onze tijd over gemeenteleden die erop sta& n dat hun kind gedoopt wordt, maar blijk geven totaal 'geen begrip te hebben van de betekenis van de Doop. Maar de vraag is wel of het vroeger zoveel beter was. Of liever, dat is niet eens een vraag, daarover hebben we zekerheid.
In zijn prachtige boek, dat ik elke geïnteresseerde in de vaderlandse kerkgeschiedenis kan aanbevelen, „Bavianen en Slijkgeuzen" vertelt dr. A. van Deursen dat rond 1600, dus in de begintijd van de Reformatie alles gedoopt werd wat de Doop ook maar begeerde. De kinderen ontvingen soms het teken en zegel van het Verbond terwijl de ouders pertinent weigerden in de kerk te komen. Zelfs waren ze in sommigen gevallen niet aanwezig bij de doopdienst zelf. De kinderen werden soms ten doop gehouden door oma's, door vroedvrouwen of door oudere zusjes. In 1608 stelde de Classis Haarlem als eis dat de ouders van de te dopen kinderen tenminste „geen openbare verachters van de godsdienst" mochten zijn. Maar zelfs deze minimum-voorwaarde werd in de praktijk nog erg ruim geïnterpreteerd!
Uit dit alles valt op te maken dat ook in het begin van de Reformatie-tijd velen de Doop gebruikten uit gewoonte of uit bijgelovigheid. Wij, die vier eeuwen later leven, moeten constateren dat er in dat opzicht nog niet zoveel veranderd is.
Uit bijgelovigheid
Om maar met het laatste te beginnen: er zijn ouders die de Doop gebruiken uit bijgelovigheid. Misschien hebben wij, in onze kringen, daarvan nog het minst last. Voor overschatting van de Doop wijzen we al gauw naar Rome. Immers, volgens Rome wordt door het doopwater de erfzonde afgewassen. Vandaar dat men in het verleden terstond na de geboorte van het kind naar het doopvont snelde.
Ook onder de Gereformeerden (dolerenden) was steeds een stroming aanwezig die de „vroegdoop" voorstond. In vele gevallen was de moeder niet aanwezig bij de doop van het kind. Het lijkt me toe dat in beide bovengenoemde kringen tegenwoordig veel minder haast wordt gemaakt met de doc, p.
Achter die wens om het kind zo spoedig mogelijk gedoopt te zien, zat dan misschien niet de gedachte dat de Doop op zichzelf zaligmaakt, maar toch wel dat de Doop een stap dichterbij de de zaligheid brengt, in elk geval heilsnoodzakelijk is.
Naar ik meen is deze tendens onder ons in veel mindere maten aanwezig. De bekende vraag van de Heidelbergse Catechismus: „Is dat het uitwendig waterbad de afwassing der zonden zelf? " zal door verreweg de meesten ontkennend worden beantwoord."
Toch komt het dopen uit bijgelovigheid ook onder ons nog wel voor, met name onder de rand-en buitenkerkelijken. Waarom zouden anders gemeenteleden die nauwelijks nog een band met de kerk hebben en beslist weigeren onder de bediening van het Woord te komen, er zo op staan dat hun kind wordt gedoopt?
Een enkele maal wordt het tijdens een gesprek over de doop eerlijk uitgesproken: „Het zou kunnen zijn dat het kind vroeg stierf en als het dan eens niet gedoopt was..." Kennelijk wordt dan — al is het misschien onbewust — de Doop toch begeerd uit bijgelovigheid.
Uit gewoonte
Nu de andere mogelijkheid: de Doop wordt gevraagd uit gewoonte. Nu kunnen we dichter bij huis blijven. Want ik denk dat het aantal van hen die de Doop begeren uit gewoonte onder ons véél en véél groter is. Mensen voor wie het vanzelfsprekend is dat hun kind gedoopt wordt, maar die ternauwernood de betekenis van de Doop verstaan en zeker geen ernst maken met de beloften en de eisen van het Genadeverbond.
De Doop is voor hen een gewoonte, zij het dan ook een goede gewoonte. Ze zouden van die gewoonte niet graag afwijken. Je kunt wel niet nakomen wat je belooft. Je kunt er zéker niet veel mee doen wat je beloofd w T ördt. Maar je kunt de kinderen ook niet ongedoopt laten.
Hoe zijn we er toe gekomen de Doop zo te onderschatten en van z'n kracht te beroven? We zullen hier niet moeten onderschatten de invloed die uitgegaan is van die kringen waarin het Genadeverbond sterk onder beheersing van de Verkiezing staat. Wedergeboorte, bekering en geloof zijn weldaden die dan niet ons deel worden door te leven onder de prediking van het Evangelie en van Gods beloften, maar min of meer onmiddellijk (zonder middel). Men zal wel zeggen dat we de middelen niet mogen verachten, maar we mogen er ook niet teveel van verwachten. De beloften Gods zijn uiteindelijk alleen voor de uitverkorenen en een „onbekeerd mens" kan er niets mee doen. De doop heeft dan ook pas betekenis en waarde voor hen die in hun leven blijk geven tot de uitverkorenen te behoren.
Vandaar dat men in sommige kringen eerlijk zei niet uit de voeten te kunnen met het dankgebed na de bediening van de Heilige Doop. Het schijnt zelfs voor te komen dat men het achterwege laat. Dat is wel erg voor mensen die zo graag willen vasthouden aan het „oude", want de Formulieren behoren toch tot het oudste bezit van onze Kerk en stammen uit de „bloeitijd" van die Kerk. Maar is het wel consequent, want het dankgebed na de Doop past niet in deze beschouwing: „Wij danken U dat Gij ons en onze kinderen door het bloed van Uw lieve Zoon al onze zonden vergeven en ons door Uw Heilige Geest tot lidmaten van Uw eniggo-
boren Zoon en alzo tot Uw kinderen aangenomen hebt en ons dit met de Heilige Doop verzegelt en bekrachtigt..."
Het gebeurt ook dat men een toespraak houdt bij de Doop die alleen maar moet dienen om de woorden van het Formulier af te zwakken.
Het wonderlijke is dat men zich voor deze en dergelijke opvattingen niet kan beroepen op de „oude schrijvers". Bekende „oudvaders" als Wilhelmus a Brakel en Bernardus Smytegelt hebben bepaald anders over de Doop gepreekt en geschreven.
Veleer hebben we hier te doen met „Doperse" invloeden cn opvattingen waarbij het „inwendig Verbond" het één en het al is, terwijl het uitwendig Verbond" waarvan de Doop het teken en zegel is, praktisch z'n betekenis heeft verloren.
Het is moeilijk aan te geven hoeveel kwaad deze Doperse invloeden hebben gedaan in onze Kerk. En straks zal blijken dat het maar een kleine stap is: van de kinderdoop te gebruiken uit gewoonte naar de kinderdoop niet meer begeren of zelfs verwerpen.
De doop niet begeerd
Behalve deze twee groepen, die er altijd zijn geweest en er ook vandaag de dag nog zijn, de mensen die de Doop gebruiken uit gewoonte èn uit bijgelovigheid, hebben we nu ook terdege rekening te houden met een nieuwe categorie: de mensen die de Doop niet onderschatten, ook niet overschatten, maar gewoonweg de Doop niet meer begeren. Ook onder deze categorie zijn weer verschillende stromingen te onderscheiden: Ik wil me beperken tot de volgende drie:
a) Men vraagt de doop niet, denkt er zelfs niet aan die te vragen, uit onverschilligheid. De ouders leven niet meer aan de rand van de kerk, ze zijn allang over die rand heen. Ze hebben geen enkele binding meer met de gemeente. Ze komen nooit meer onder de bediening van het Woord. Ze leven in geen enkel opzicht mee. Uit die levenshouding trekken ze zelf de consequentie: ze zien er het nut niet van in dat hun kind gedoopt wordt. Tot op zekere hoogte zijn deze mensen wel eerlijk, al is het een benauwende, een huiveringwekkende eerlijkheid. Ze hebben gebroken met de dienst van God en willen niet langer huichelen, niet „doen alsof". Het ziet ernaar uit dat deze groep in alle gemeenten, ook in de kleinere, snel groeit.
b) Een andere instelling, die ook veld wint, is wat ik zou willen noemen die van de zogenaamde vrijheid. De ouders zijn zelf gedoopt, leven soms nog wel een beetje met de kerk mee, zeggen er in ieder geval geen kwaad van. Maar ze willen hun kinderen niet iets opdringen. Ze willen hun kinderen vrij laten. Als ze groot zijn, kunnen ze altijd zelf nog kiezen en daarbij zullen zij, de ouders, hen niet in de weg staan. Maar dat is toch beter dan een kind nü, zonder dat het het weet, een stempel op te drukken waarvan het misschien later helemaal niet gediend zal zijn?
c) Een derde reden waarom men de Doop niet begeert voor z'n kind is omdat men gewoon bezwaren heeft tegen de kinderdoop of zelfs zover is dat men de kinderdoop geheel verwerpt.
W T e zouden het misschien niet hebben verwacht dat de tegenstand tegen de kinderdoop ook zou doordringen tot onze kringen, maar dat is wel degelijk het geval. In elke gemeente zijn wel één of méér gezinnen die onder invloed van de „vrije groepen" de kinderdoop op z'n minst discutabel stellen.
Deze laatste groep zal nu in het vervolg onze aandacht vragen.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 maart 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's