Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

Voorbereiding tot de wedergeboorte

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voorbereiding tot de wedergeboorte

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Hei is alweer een tijd geleden dat ik schreef over „wedergeboorte en bekering". Van verschillende kanten bereikte me de opmerking dat dit verhaal eigenlijk niet af was. Nu, daar ben ik het hartelijk rnee eens. Wat kan men in één artikel méér doen dan wat losse opmerkingen maken? Zeker wanneer het gaai over zulke diepe verborgenheden als wedergeboorte en bekering, het verborgen werk van de Heilige Geest!

Maar het artikel had ook weer nieuwe vragen opgeroepen. Ook dat ligt wel voor de hand. De eeuwen door hebben mensen nagedacht over de vragen van wedergeboorte en bekering en soms gaven ze op die vragen verschillende antwoorden. Maar vaak wierp de beantwoording van die vragen ook weer nieuwe vragen op. Het zal in deze bedéiing wel zo blijven: „wij kennen ten dele en wij profeteren ten dele".

Eén van de vragen naar aanleiding van het behandelde onderwerp was deze: „gaat er aan de wedergeboorte iets vooraf? " Is er, zoals sommigen het hebben geformuleerd, „een toeleidende weg tot de wedergeboorte"? Cf mogen we spreken van „gratia'praeparans" (voorbereidende genade)?

Ook ai een oud probleem waarover theologen van naam verschillend hebben gedacht. Vandaar dat er ook hier slechts wat voorzichtige opmerkingen zullen worden gemaakt.

Voorbereidende genade

De „gratia praeparans" (voorbereidende genade) is een typisch Remonstrants begrip. De Pelagianen en de Remonstranten, die in vele opzichten dezelfde wegen gaan, hebben deze leer met kracht verdedigd.

Geen wonder, want zij zien de mens niet als geheel dood in zonden en misdaden en dus ook niet totaal ongeschikt om ook maar iets aan zijn zaligheid toe te brengen, en dientengevolge zien ze de zaligheid en liet zaligmaken van zondaren ook niet als een éénzijdig werk van God. Zij huldigen het „synergisme", de samenwerking van God en mens. God doet wel het meeste en het voornaamste, maar de mens is niet uitgeschakeld. „Wij doen ons best en God doet de rest".

Ons best doen, dat kan inderdaad in de leer van de Remonstranten. Want er zijn, volgens hen, nog wat krachten in de mens overgebleven. Krachten die hem als het ware op gang kunnen brengen. Of liever, krachten die hij moet gebruiken om op gang te komen.

Nu is het ontegenzeggelijk waar dat er iets in de mens overgebleven is. Calvijn spreekt van „enige vonkskens". De Dordtse Leerregels (III/IV, 4) noemen: „enig licht der natuur, enige kennis van God en van de natuurlijke dingen, van het onderscheid tussen wat betamelijk en wat onbetamelijk is en enige betrachting tot de deugd en uiterlijke tucht".

Het is maar de vraag wat we met deze restanten van het beeld Gods dóen, of künnen doen. De Remonstranten zeiden: we moeten ze gebruiken. Eén van hun stellingen, die door Dordt zijn veroordeeld, is deze: „Dat tot het geloof deze voorwaarde te voren wordt vereist, dat de mens het licht der natuur recht gebruikt, vroom zij, kiein en nederig, en ten eeuwigen leven geschikt 1 '.

De gevallen mens kan dus, in de ogen van de Remonstranten, aan zijn zaligheid meewerken, zich ervoor geschikt maken, voor de genade een weg banen. En dat is van wezenlijk belang, want wanneer hij dat niet doet, dan verspert hij de weg voor die genade. De zondaar heeft het in zijn macht Gods werk definitief tegen te staan en te verhinderen. Hij kan het de Heilige Geest onmogelijk maken 0111 hem te vernieuwen en te bekeren. Dus in de voorbereiding tot de wedereboorte schept de mens zelf de gelegeneid om Gods Geest in hem te laten werken. Deze visie is door Dordt met grote beslistheid afgewezen. De Synode heeft wel erkend, zoals we hiervoor al zagen, dat er in de gevallen mens overblijfselen zijn van het Beeld Gods, en enig licht cler natuur. Maar zij heeft bewust ontkend dat die gevallen mens door iets mee zou kunnen doen, althans niet iets tot zaligheid. Dat zou in strijd zijn met de doodslaat en met de totale verdorvenheid van de mens, en ook met het onwederstandeijke karakter van Gods genade.

Luisteren we slechts even naar dit citaat: „Maar zó ver is het vandaar dat de mens door het licht der natuur zou kunnen komen tot de zaligmakende kennis van God en zich tot Hem bekeren, dat hij ook in natuurlijke en burgerlijke zaken dit licht niet recht gebruikt, ja veel meer dat, hoe het ook zij, op verscheidene wijzen geheel bezoedelt en in ongerechtigheid ten onder houdt. En daar hij dit doet, zo wordt hem alle verontschuldiging voor God benomen".

Zonder ons, in ons

Wie op grond van de Schrift ernst maakt met de doodslaat van de gevallen mens en met. de algehele verdorvenheid van de menselijke natuur kan de Goddelijke genade ook niet anders zien dan als een „eenzijdig werk Gods". Zal cok een Moorman zijn huid veranderen of een luipaard zijn vlekken? Alzo zult gij kunnen goeddoen, die geleerd zijt kwaad te doen (Jer. 13 : 23).

Niemand kan zijn eigen geboorte bewerken, niemand kan ook zijn eigen wedergeboorte tot stand brengen. Niemand kan zich o; ; k voor die wedergeboorte op de een of andere manier geschikt maken. Het enige wat wij mensen kunnen doen is ons er hardnekkig tegen verzetten.

Dat zij toch geschiedt is enkel en alleen te danken aan de Heilige Geest Die krachtdadig en onwederstandelijk (onweerstaanbaar) werkt. „En dit is de wedergeboorte", zeggen de Leerregels (III/IV, 12),

„die vernieuwing, nieuwe schepping, opwekking van de doden, en levendmaking, waarvan zo heerlijk in de Schriften gesproken wordt, die God zonder ons in ons werkt. En deze wordt niet teweeggebracht door middel van de uiterlijke prediking alleen, noch door aanrading of zulke manier van werking, dat wanneer nu God Zijn werk volbracht heeft, het als dan nog in de macht van de mens zou staan wedergeboren te worden of niet wedergeboren te worden, bekeerd • te worden of niet bekeerd te worden".

Wanneer we dus de „voorbereiding tot de wedergeboorte" of de „voorbereidende genade" opvatten in de zin van de Remonstranten, dan gaan we scheef. Er is niets in ons dat ons geschikt maakt om Gods genade te verkrijgen of te ontvangen. Integendeel. alles in ons verzet zich tegen die genade.

Arnesius - Maccovius

ik denk ciat de vrees voor Remonstrantisrne onze vaderen huiverig heeft gemaakt om van voorbereiding tot de wedergeboorte te spreken, ook wanneer daarmee iets anders werd bedoeld dan de Remonstranten bedoelden.

Zo heeft de bekende Engelse theoloog Guilielmus Arnesius in de 17de eeuw een verhandeling geschreven over de voorbereiding van de zondaar tot de bekering. Hij betoogt daarin dat het Woord dat aan de dode zondaar wordt gepredikt in hem een zekere geschiktheid werkt waarvan de Heilige Geest Zich bedient wanneer Hij Zijn zaligmakend werk in die zondaar begint.

Deze stellingen van Arnesius werden in ons land bestreden. Vooral de Franeker theoloog Johannes Maccovius, in sommige zaken een „hyper-calvinist", beschuldigde Arnesius van Remonstrantisme. Overigens was dat ten onrechte, want Arnesius leerde bepaald niet dat de zondaar zichzelf geschikt kan maken. Maar Maccovius had het wel bij het rechte eind toen hij opmerkte, dat, wanneer in iemand enige verandering ontstaat, doordat bijvoorbeeld zijn verstand wordt verlicht en hij de zonde gaat haten en een begeerte krijgt naar de verlossing door Christus, dit reeds zaligmakend werk van de Heilige Geest is.

rakel

Een opmerkelijke passage vond ik bij Wilhelmus a Brakel. Niet in zijn bekende „Redelijke Godsdienst", maar in het enige bundeltje preken dat we van hem bezitten. Hij schrijft in een preek over Efeze 2:4 — 5 onder meer het volgende:

„Het woord „dood" geeft te kennen dat in ons geen goede dispositie, geschiktheid of voorbereiding is tot deze geestelijke staat, en of er voor de wedergeboorte a! was enige verlichtende of inteugelende genade, zo is ze nochtans van een andere orde dan van God, want zij worden daardoor niet geheiligd. Zo ziet men in Bileam ook een verlichtende genade. In Abimelech inteugelende genade: God had hem belet tegen Hem te zondigen. En nochtans onwedergeboren. Zo kan de mens zijn geschiktheid daar niet toe doen."

En dan maakt Brakel de vergelijking tussen twee doden. De één is nog maar net gestorven, de ander verkeert al in staat van ontbinding. Maar, zegt hij, ze kunnen beide even weinig doen. Zo is het ook in de geestelijke doodstaat. De een lijkt geschikter dan de ander, maar voor beide is Gods wederbarende genade nodig om hen uit de dood te doen opstaan. En vervolgt hij:

„Wat voorbereiding was er nog in Abraham, een afgodisch mens? In Mattheüs, in Zacheüs, in de moordenaar? En zelfs in Paulus die een vervolger was van Gods gemeente... Zo ziet men dat God geen geschiktheden vindt in de mens als Hij komt om hem levend te maken".

Gaat er toch iets vooraf?

Zonder te vervallen in de Remonstrantse dwaling dat de mens een handje kan helpen of althans zichzelf w r at voorbereiden of geschikt maken, is het toch wel mogelijk om van „voorbereidende genade" te spreken. Hoewel ik, om misverstanden te voorkomen, de term liever niet zou gebruiken.

De Gereformeerde theologie heeft altijd een zekere „speelruimte" gelaten voor aan de wedergeboorte voorafgaand werk. Wanneer we bijvoorbeeld van kindsbeen af bij het Woord zijn opgevoed en in het W 7 oord onderwezen, wanneer de beloften van het genadeverbond aan ons voorhoofd zijn betekend en verzegeld, wanneer we getrouw Ofpgaan onder de bediening van het Woord en ijverig bezig zijn in het onderzoek van dat Woord, daarbij bewaard blijven voor grote zonden en ontsporingen, dan is dat niet direkt zaligmakend werk van de Heilige Geest, maar dan is dat wel in vele gevallen de weg waarin de Heere Zijn genade werkt en verheerlijkt.

We zeggen er tegelijk bij dat dit alles op zichzelf het hart nog niet verandert en vernieuwt. Maar we moeten ook niet dadelijk zeggen: „Dat is niet genoeg" en zeker deze zaken niet als „waardeloos" vegen. van de tafel

Het gevaar is, denk ik, in onze kringen niet denkbeeldig dat we uit vrees voor Remonstrantisme of synergisme (medewerking van de mens) de weg der middelen veronachtzamen. Het is juist de grote verdienste geweest van de Dordtse Leerregels dat ze in haar strijd tegen de Remonstranten béide heeft laten staan: het eenzijdige werk van God en de verantwoordelijkheid van de mens die onder de bediening der verzoening leeft.

Daarom willen we besluiten met nog een citaat uit de Leerregels (III/IV, 17):

„Alzo moet het ook nü verre vandaar zijn dat degenen die anderen in de gemeente leren of die geleerd worden zich zouden vermeten God te verzoeken door het scheiden der dingen die God naar Zijn welbehagen heeft gewild dat samengevoegd zouden blijven. Want door de vermaningen wordt de genade meegedeeld en hoe vaardiger wij ons ambt doen, des te heerlijker vertoont zich ook de weldaad Gods die in ons werkt en Zijn werk gaat dan allerbest voort. Welke God alleen toekomt, zowel vanwege de middelen als vanwege de zaligmakende kracht en vrucht daarvan, alle heerlijkheid in der eeuwigheid. Amen."

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

Voorbereiding tot de wedergeboorte

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's