Digibron cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van Digibron te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van Digibron.

Bekijk het origineel

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

(34)

ARTIKEL XVII (vervolg)

, , ...en heeft hem getroost, belovende hem Zijn Zoon te geven, die worden zou uit een vrouw, om de kop van de slang te vermorzelen, en hem gelukzalig te maken".

Vijandschap is gezet tussen het nageslacht van de vrouw en het nageslacht van de slang. En dit nageslacht van de vrouw zal de kop van de slang vermorzelen. De kop vermorzelen, dat betekent: doden, overwinnen voorgoed. We wisten als kind reeds: dat zal Christus zijn, als nakomeling van Eva, die de satan voorgoed overwinnen zal.

Maar welk een strijd in deze wereld tussen Christus en de slang! In zijn bock over de duitse wijsgeer Nietzsche heeft dr. F. de Graaff verslag gegeven van een visioen, dat ons doet denken aan de moederbelofte. Een jonge herder w 7 ordt gezien, in wiens keel zich een slang heeft vastgebeten, een grote zwarte slang. „Zag ik ooit .zoveel afschuw en bleek afgrijzen op één gelaat? " (pag. 95). „Het visioen openbaart, dat het volstrekte, onbedekte wereldleed, ja alle geschiedenis en alle daden zich heeft vastgebeten in de keel van een enkele mens. Die enkele mens weerspiegelt op zijn aangezicht, dat hij dit alles zonder enige verlichting op zich heeft genomen." (pag. 95). We staan hier voor een ontzagwekkend gezicht: Christus vermorzelt de kop van de slang. Dat is allerminst een vanzelfsprekendheid! Laten we dit beeld tot ons binnenste laten doordringen, door naar een dierentuin te gaan, en langdurig — vanachter veilig glas! — de kop van een grote, giftige slang te bekijken. Laten we dit beeld goed in ons opnemen, en dan bedenken, hoe wij de kop van deze slang zouden kunnen vermorzelen! Laten wc dan ons voorstellen, dat zulke slang gekropen is in de keel van een jonge herder: dan zien we het visioen van Christus en de slang!

In het visioen wordt vervolgens gerukt en getrokken aan de slang, om die uit de keel van de jonge herder te trekken. Tevergeefs! Als er één dier is, waartegenover de mens zich verlamd, machteloos gevoelt is het de slang. En dan, in de uiterste nood, wordt er geroepen: „Bijt de kop af". Het is de schreeuw om verlossing, de schreeuw om de Verlosser. De slang, die in de keel gekropen is, wordt vermorzeld, doordat de kop w 7 ordt afgebeten. Ontzagwekkend! Zo ontzagwekkend, zo afzichtelijk ook is de ontmoeting tussen de jonge Herder en de slang.

Wij nu leven in een wereld, waarin déze vijandschap door God gezet is, gesteld is, en daarom zullen wij geen vrede hebben te zoeken met de slang en met al wat uit de duivel voortkomt, de antichrist en de leugengeest. We hebebn de boze dan ook niet zoveel eer te geven zoals we helaas telkens doen. We hebben te horen deze belofte van vijandschap, en ons eenvoudig aan dit gehoorde Woord te houden. We hebben de vermorzelde kop te zien, wanneer ons oog rust op de gestalte van de gekruisigde Christus, wanneer ons oog de wolken afspeurt naar de komende Christus.

Met déze woorden heeft God Adam getroost. Zó zou Hij hem Zijn Zoon geven, die worden zou uit een vrouw. In de volheid van de tijd heeft God Zijn Zoon uitgezonden, geworden uit een vrouw...

Hiermee zijn we gesteld voor de zoekende liefde van God, terwijl wij al bevende voor Hem vluchtten. Tegelijkertijd is hiermee aangeroerd een diep geheimenis, waarover in onze harten veel onzekerheid bestaan kan. Onzekerheid, of God ook ons zó zoekt, zoals Hij Adam riep. Dit is ook een ontzagwekkend gebeuren. De mens heeft zichzelf gestort in de allerdiepste ellende. Hij kan zijn Schepper niet meer onder ogen komen. En hij vlucht. Ons leven is niet anders van huis uit dan één vlucht voor onze God. Daarmee is ons leven niet anders dan een gestadige dood. Want vluchten voor God, dat is: het leven ontvluchten, dat is niet anders dan de dood binnenvluchten.

Al bevende vluchten houdt in: bang zijn voor God. Hem niet onder ogen durven komen, door te zeggen: ik ben naakt. Waarom is er dan de schaamte voor God, terwijl toch zó de mens door God geschapen is? Door de bange vrees is de vreze des Heeren verdrongen. Wanneer we nu denken aan ons eigen leven, is er de vraag: hoewel we overwegend godsdienstig, kerkelijk kunnen zijn, wat zegt dat voor God? Wanneer dat alles eens niet meer dan een struik zou blijken te zijn, waarachter we ons verschuilen! We vluchten voor God, en zoeken de nacht, de leegte, de dood op te vullen met iets van licht, zin, leven. Hoe bedriegelijk, hoe gevaarlijk is het een godsdienstig mens te zijn. Achter het masker van de religie mee te dragen een bang hart: bang te zijn voor God! Hoevelen blijven, tot in het einde van hun leven toe, niet steken in deze angst, deze vrees voor de levende God. We zouden ons eens oprecht moeten uitspreken hierover, hoe doodsbenauwd we kunnen zijn bij de gedachte aan de ontmoeting met God.

Hoe openbaart God Zich aan zulke bange, vluchtende mensen, zoals wij zijn? Hij zoekt ons, Hij vernedert Zich. Hij komt als eerste naar ons toe, terwijl wij alleen het zijn, die de schuld van de scheiding dragen. Altijd en overal in ons leven zijn er de zoekende ogen van God. Zoekt God iets? Is Hij iets kwijtgeraakt? Hij zoekt de mens, Adam!

Wij worden gezocht, ons leven lang. En dit is het, ten diepste, wat ons in hevige beroering brengt: dat God zoekt wat verloren is! Wij zijn voorwerp van Gods zoekende liefde, vanaf het begin van ons leven. Wij leren als kind geen andere God kennen, dan Hij, Die de mens zoekt in zijn ellende. En die ontmoeting, dat gevonden worden door de levende God, dat verschijnen moeten voor Zijn heilig aangezicht, dat doet ons vluchten, ja, geheel ont-zet zijn. Want deze ontmoeting kost ons het leven, in deze ontmoeting zullen wij sterven; want God belooft Zijn Zoon, de tweede Adam. En in deze belofte is de eerste Adam alle leven uit handen genomen. Al bevende vluchten wij voor Hem, al bevende ontmoeten wij Hem: want God is niet te ontvluchten.

In de ontmoeting vernemen wij de stem van God. We horen de belofte uitspreken. God belooft Zijn Zoon te zullen geven. In deze belofte geeft God Zichzelf, zoveel Hij Zich kan geven in Zijn openbaring. Wanneer wij horen: de belofte Gods, laten we dan niet denken aan een oppervlakkige voorstelling, in deze zin: God geeft Zijn belofte, neem die gehoorzaam aan, en leef verder gerust het eigen leven. Gods belofte, dat is God Zelf, in de gestalte van het Woord, in de gave van Zijn Zoon. En dat is een ontzagwekkend gebeuren. Want de belofte, dat Christus de kop van de slang zal vermorzelen, gaat door alle diepten en over alle hoogten heen. Wanneer God Zijn belofte gaat uitspreken, en op aarde gaat vervullen, dan zien we de weg van Zijn Zoon door de diepten heen, tot over de bodem van de hel. Deze belofte Gods komt tot leven door de dood heen, wordt ontrukt aan de dood en het verderf vanaf de bodem van alle ellende. Christus, geworden uit een vrouw...

In deze belofte zoekt God de gevallen Adam. Deze belofte omwat eenvoudig geheel het leven, de totale werkelijkheid voor Gods aangezicht. We zullen ons wachten ooit smalend te spreken over „het leven uit de belofte Gods". Wanneer de diepten van het bevindelijke leven van het geloof ons lief is, dan juist mogen we spreken van een leven vanuit de beloften Gods. Daar groeien we hier op aarde nooit bovenuit! Iets hogers is toch niet gegeven! God belooft Zijn Zoon te geven, in Hem zoekt en vindt Hij het verlorene: het is in deze belofte, dat de Heilige Geest ons geheel en al omvangt, ons draagt. In Christus Jezus is ook deze eerste belofte van God niet , , ja, maar...", maar , , ja, en amen".

Is deze belofte dan algemeen, bestemd voor een ieder mens? Het schokt ons blijkbaar diep, wanneer zou blijken, dat Gods belofte zo breed, zo ruim, zo gunnend is. Hieronder kan verborgen zijn een diepe afgunst: wanneer we jarenlang vergeefs hebben gezocht, naar onze overtuiging, gunnen we anderen dan het leven niet? „Wat dunkt u van die belofte", vraagt Arnoldus Rotterdam, een van de uitleggers van onze Geloofsbelijdenis. „Het is een ruime belofte. Zij is de ziel van het Evangelie; zij behelst de leer van het verbond der genade, begrepen in de boeken van het O. en N. Testament." ja, het is een ruime belofte: ze omvat het mensengeslacht tot aan het einde der aarde...

Zo belooft ons God Zijn Zoon te geven, en de mens gelukzalig te maken. Gelukkig, zalig. Dan zal Christus het spreken aan de oever van Galilea's meer: „Zalig zijn..."

Altijd weer struikelen wij tot in de valkuil, wanneer wij deze zaligspreking verstaan gaan als 'n bezit, 'n gevoel, 'n daadwerkelijke ervaring van gelukkig-te-zijn, om hetgeen we naar onszelf toegetrokken hadden, om hetgeen we ons bezit konden noemen. Wanneer Jezus de woorden spreekt: „Zalig zijn de armen van geest...", en de andere zaligsprekingen, dan worden in Zijn woorden de verhoudingen wezenlijk omgekeerd. We zijn zalig wanneer Zijn stem ons zalig spreekt! Ook hier is het eigenlijke geluk gelegen niet in „bezit", maar in het toegesproken worden door het scheppende Woord Gods in de Zoon, in het Woord, dat Christus spreekt en dat Hij Zelf is. Dit is het ware geluk: geheel geborgen te mogen zijn, naar lichaam en ziel, in het Woord en de belofte van de Vader in de Zoon. Dat geluk „kunnen wij niet op", en het houdt niet halt voor grenzen zoals de dood, of het einde van deze oude wereld. Het breekt daar doorheen, tot in de nieuwe hemel en tot op de nieuwe aarde. Het zijn de zeven zaligsprekingen van het laatste bijbelboek, waarin dit eeuwig geheimenis ontsloten wordt: dit geluk kan niet op, het roept om de vormen en de inhoud van de nieuwe schepping van God, het nieuwe paradijs.

Dat is het geluk, de zaligheid, wanneer God woont bij de mensen, wanneer Hij in Zijn paradijs komen kan en komen mag, zonder dat de mens zich al bevend verbergt in slaafse vrees, maar in de huivering van de gegeven liefde zich hullen mag in de vreze des Heeren. Dat is het aangekondigde geluk, dat God woont bij de mensen, en zij Zijn volk zijn, en God zelf bij hen zal zijn, en hun God zal zijn.

Daarin mogen we nu gelukkig zijn, in het verwachten bij Woord en sacrament van deze belofte tot in haar vervulling. In een enkele roep mag de gemeente van Christus het uitspreken, en daarin is het, dat zij haar geluk niet op kan: Christus komt!

E.

H. V. K.

Dit artikel werd u aangeboden door: https://www.hertog.nl

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's

De Nederlandse Geloofsbelijdenis

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 6 maart 1981

Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's