De plaats van het Woord in 't geloofsleven
(4)
Ik hoop dat u uit het voorgaande duidelijk is geworden welke belangrijke plaats het Woord in het geloofsleven inneemt. Het geloof ontstaat uit het Woord, door de Heilige Geest, met name door het gepredikte Woord, die als uitleg van het geschreven Woord noodzakelijk is om het geloof te werken en te versterken. In het verkondigde Woord „krijgen" we woorden. Dat is de bijbelse gedachte en het fundament waarop we verder kunnen bouwen als het gaat over het krijgen van woorden zoals dit in het algemeen onder ons wordt opgevat. Al schrijvend voel ik mij bezig met grondwerk om een betrouwbaar fundament te leggen voor de juiste betekenis van de omgang met het Woord die niet anders dan een omgang in het geloof kan zijn.
Als we er van uitgaan dat we in de prediking heel het V/oord van God ontvangen, dan begrijpt u van hoe groot belang de prediking is. Mag ik — het vermoeie u niet nog een paar uitspraken van Calvijn u voorhouden die dit feit ernstig onderstrepen? „Wij moeten niet zijn als de fantasten, die willen dat God hun enige openbaring van de hemel zal zenden en zij derhalve predicatie of lezing der Schrift nodig hebben
... wanneer wij goede leraars hebben is dit een teken dat onze Heere Jezus Christus ons niet heeft verlaten of vergeten, maar dat Hij bij ons tegenwoordig is en over onze zaligheid waakt ... En wij moeten geen hemelse openbaringen zoeken en buitensporig zijn, waar het Woord in onze harten en in onze monden is, moeten wij niet meer vragen... Wie is er die boven de wolken vliegt, wie is er die tot in de afgrond zou nederdalen? Laat ons erkennen dat God Zich aanbiedt in de Persoon van Zijn enige Zoon, wanneer er herders en leraars zijn ... Niemand verachte de instellingen des Heeren ...Er zijn er die denken dat het een overtollige zaak is dat het evangelie gepredikt wordt. Zij menen dat het als het ware voor kleine kinderen bestemd is en dat zij de Heilige Geest hebben om hun elk uur openbaringen te schenken" (Calvijn in een preek over Efeze 4 : 11, 12).
Raadplegen wij onze Belijdenisgeschriften op het punt van de waardering en de noodzaak van de prediking, dan letten we eerst op de Heidelberger Catechismus. Daar vinden we in Zondag 21 als antwoord op de vraag: Wat gelooft gij van de Heilige algemene christelijke Kerk: Dat de Zone Gods, uit het ganse menselijke geslacht, zich een gemeente ten eeuwige leven uitverkoren, door Zijn Geest en Woord in enigheid des waren geloofs vergadert. Door Zijn Geest en Woord; dit dient vastgehouden te worden. Even verder in Zondag 25 lezen we dat de Heilige Geest het geloof in het hart werkt door de verkondiging van het heilig evangelie... Bij de uitleg van het vierde gebod in zondag 38 wordt met klem gesteld dat de kerkedienst of het predikambt en de scholen onderhouden worden en dat ik inzonderheid op de rustdag tot de gemeente Gods naarstig kome om Gods W r oord te horen, de sacramenten te gebruiken en de armen christelijke handreiking te doen.
U ziet hoe de prediking en alles wat er mee verband houdt indringend onder de aandacht wordt gebracht. Onze vaderen
verwachtten er eigenlijk alles van. Wat dat betreft is er wel een verschuiving te constateren naar de kant van de onderwaardering van de prediking. Geen wonder dat deze verschuiving grote geestelijke schade aan de kerk heeft toegebracht en nog toebrengt.
Richten wij onze aandacht op de Ned. Geloofsbelijdenis, dan vinden we daar in artikel 24 beleden: Wij geloven, dat dit waarachtig geloof, in de mens gewrocht zijnde door het gehoor des Woords en de werking des Heiligen Geestes, de mens wederbaart en hem doet leven in een nieuw leven en hem maakt tot een nieuwe mens en hem vrijmaakt van de slavernij der zonde.
Hier hetzelfde verband tussen geloof en Woord Gods zowel in de oorsprong als in de onderhouding van dat geloof uit en door het Woord. Het komt bij het krijgen van woorden allereerst op de prediking aan. Wat een rijkdom als ons iedere zondag de veelvuldige wijsheid Gods verkondigd mag worden, wat een bewijs van Gods onverdiende genade dat Hij zo Zijn gemeente nog bouwt en vergadert. En we hoeven heus niet alleen naar rand-en buitenkerkelijken te kijken om aan hen wat meer waardering voor de prediking te vragen. Wij die zondag aan zondag onder de verkondiging van Gods Woord verkeren, voor ons komt het er op aan hoe wij het waarderen en wat wij er mee doen. Hoe vaak hoor je niet zeggen: ik ga wel naar de kerk, maar het doet me eigenlijk niets. Men zet zijn verwachting op het bijzondere, op het spectaculaire, op het plotselinge en weet zich zo weinig rechtstreeks door de verkondiging van het evangelie aangesproken. Ook bij trouwe kerkgang kan men de prediking onderwaarderen. Wij zijn soms gelijk aan het volk Israël. Toen zij goed en wel gewend waren aan 't dagelijks manna, dat als een wonderbrood uit de hemel neerdaalde, zeiden ze tegen Mozes: geef ons vlees want onze ziel walgt van dit zeer lichte brood.
Dat komt helaas nog voor. De gewone prediking, de trouwe uitleg van de Schrift, de ontvouwing van het klare Woord van God wordt vaak beschouwd als „zeer licht brood". Het is vaak het extraatje wat de mensen trekt, de aparte zegswijze die het doet, de bijzondere uithalen die onder schijn van waarheid de mensen boeien. En dat nog niet alleen. Maar de prediking is het echte niet. Het echte is pas als men, zoals men dat vroeger wel eens zei: „een schoot vol beloften heeft gekregen" die men dan voor iedereen meent te moeten uitstallen. Maar wat gebeurt er nu daadwerkelijk onder een vaak zo geborneerde prediking en onder H. j en zo veelvuldig jagen naar het krijgen van een „woordje"?
Het gehoor van kittelachtige hoorders wordt gestreeld, meer niet. De prediker die op zijn publiek weet in te spelen wordt gevierd, meer niet. Op de duur hult men zich in een waas van onschriftuurlijke voorstellingen en meningen, die als een muur tussen de mensen die God in waarheid vrezen en anderen komt in te staan. Men rookt aan zijn eigen garen en spint aan zijn eigen net, om de woorden van de oude profeet te gebruiken. Waar blijft de wedergeboorte, de bekering, het geloof in Christus, de heiligmaking des leven, de tere Godsvrucht, het leven uit Gods vrijmachtig welbehagen door het geloof in de Zoon van God? Waar dit aan het verdwijnen of aan het kwijnen is, kunnen we gerust stellen dat dit ligt aan een prediking die van alles op het oog heeft, de toejuiching der hoorders, de eer van de prediker, maar niet de verheerlijking van Christus in Zijn genadevolle openbaring aan het zondaarshart door het geloof.
Als dan het geloof uit het gehoor is - en met de Schrift in de hand is dat nimmer te ontkennen — dan zullen we moeten prediken of ons leven er van afhangt. En het leven hangt er van af. Het leven van al die mensen die aan de zorg van de dienaren des Woords zijn toebetrouwd. Heil die prediker die wellicht geen gevierd man is, maar een trouwe gezant van het Hof der hoven. Die biddend zijn zware opdracht tracht te vervullen, en die één ding op het oog heeft, dat hij arbeidt te baren totdat Christus voor het eerst of opnieuw een gestalte krijgt in het hart van de gemeente. Die daarbij niet alleen het oog heeft op degenen die hij uitverkoren heeft, maar die gelooft in de vrijmacht van Gods genade. Jezus Christus heeft immers uit het ganse menselijke geslacht zich een gemeente uitverkoren ten eeuwigen leven. De dag van Christus zal openbaar maken hoeveel zegen die eenvoudige bedienaar van het Goddelijke Woord op zijn arbeid zal gehad hebben. Hij mag dan niet te veel er van zien, hij rnag evenwel geloven dat Gods Woord niet ledig weder zal keren. Dat Gods Woord zal doen wat de Heere behaagt en voorspoedig zal zijn in hetgeen waartoe Hij het zendt. Daarvan geven ook onze Dordtse Leerregels een heldere getuigenis in hoofdstuk 1, 3. En opdat mensen tot het geloof worden gebracht, zendt God goedertierenlijk verkondigers van deze zeer blijde boodschap, tot wien Hij wil en wanneer Hij wil; door wier dienst de mensen geroepen worden tot bekering en geloof in Christus de Gekruisigde.
Hier zien we de liefde Gods uitwaaieren over de gehele wereld en de boodschap van het evangelie blijft niet beperkt tot binnen de muren van het Godshuis waar de gemeente samenkomt, maar is een boodschap aan het verlorene dat God wil zoeken.
Hier komt het Woord des levens tot ons. Gods Woord vol ontdekking om de mens schuldig te stellen voor het aangezicht Gods. Gods Woord vol van vertroosting om de verslagenen de weg te openen naar de verzoenende en vergevende Liefde van God in Christus. Gods W 7 oord dat grijpt naar wat verloren is en zich hierin openbaart dat God door dat W T oord de dingen die niet zijn roept alsof zij waren. Door het sprekend Woord van God is de wereld geschapen. Door dezelfde sprekende God wordt een volk herschapen aan wie God betuigt: Ik ben gevonden van een volk dat naar mij niet vroeg en tot degenen die naar Mij niet zochten heb Ik gezegd: Zie hier ben Ik.
Verhouding tussen Woord en Geest
Het zal u opgevallen zijn dat we telkens wanneer we het hadden over de werking van het Woord Gods waardoor ht geloof ontstaat en mede onderhouden wordt de Heilige Geest hebben genoemd. Het Woord staat immers niet op zichzelf. In de eerste plaats niet omdat de Heilige Geest de Auteur van het Woord is, en in de tweede plaats niet omdat de Heilige Geest, die het geloof wekt, zich van het Woord bediend. Juist met het oog op de strikte verbondenheid van Woord en Geest is het nodig die eenheid, die wel op onderscheiding, maar zeker niet op scheiding duidt, te zien. Het geestelijk leven leidt onnoemelijk schade als we of naar de ene kant een te zwaar accent leggen op het Woord of naar de andere kant het Woord Gods terzijde stellen en in mindering brengen op de Heilige Geest. Men komt het nogal eens tegen dat men zo de nadruk legt op het inwendig licht dat men dan een bepaalde verlichting met de Heilige Geest vereenzelvigt, zodat er van het Woord weinig of niets meer overblijft. Men komt het ook we! tegen dat het heil zo verobjectiveerd wordt voorgesteld, dat de Heilige Geest in Zijn zaligmakend en Christus verheerlijkend werk niet meer aan de orde komt.
Hier gaat het om het rechte Bijbelse spoor. Naar bijbels-gereformeerde opvatting is er een innige verbondenheid van Woord en Geest. Weliswaar niet zo dat de Geest opgesloten zit in het W 7 oord (Luthers), waardoor het Woord iets van een magische kracht zou krijgen en het bijna vanzelfsprekend werkt. Wèl zo dat de Heilige Geest zich paart aan het Woord. Het Woord is een gave van de Geest en er is bediening van de Geest door het Woord. Wij moeten er dus op letten dat ter ener zijde het Woord niet magisch werkt en ter anderer zijde dat het Woord niet automatisch werkt. In dit verband wordt het woord van Paulus uit 2 Corinthe 3 : 6 nogal eens misverstaan.
We lezen daar: Die ons ook bekwaam gemaakt heeft om te zijn dienaars des Nieuwen Testaments niet der letter, maar des Geestes; want de letter doodt, maar de Geest maakt levend.
Het wordt in sommige kringen — soms niet altijd met kwade bedoelingen — als heel gewoon beschouwd om hiermee de uiterlijke prediking en het lezen van de Schrift een achter te stellen bij de werking van de Geest. Eigenlijk heb je er maar weinig aan al hoor je het Woord. De Geest moet het doen. Want de letter is dood.
Ik ben de eerste niet en zal de laatste ook wel niet zijn om te zeggen dat dit natuurlijk de bedoeling van deze tekst helemaal niet is. Het is toch wel eens goed dat het nog eens gezegd wordt en dat we het blijven zeggen. Want niets heeft zo'n hardnekkig leven in de opvattingen van de gemeenteleden dan verkeerd geïnterpreteerde Schriftwoorden. Teksten die uit hun verband gerukt zijn en een zelfstandig leven gaan leiden, worden als de hoogste wijsheid aan de man gebracht. Soms zijn het niet eens teksten, maar zo maar losse spreuken,
die men voor het Woord Gods houdt. Zo heb ik wel eens horen zeggen: er staat in de Bijbel: bid en werk. Waar dat zo letterlijk in de Bijbel staat moet nog steeds aangetoond worden. Welnu, zo is het ook met het bovenaangehaalde woord van de apostel Paulus. Staat daar dat de letter dood is, dat je naar het Woord kunt luisteren, dat je de Bijbel kunt lezen, maar dat het toch maar een dode Ietter is die ons niets te zeggen heeft? Staat er dat dat we het Woord als waardeloos terzijde kunnen zetten, zolang als en omdat de Geest niet werkt? Als dat waar was, dan zou het Woord met zichzelf in tegenspraak zijn. Neen, het is anders. Als het Woord niet werkt, geen kracht doet in degenen die hel horen, dan is dat niet omdat de Bijbel en de prediking dode letters en c! o de woorden zijn, maar dan ligt de oorzaak in hen die het Woord horen. Want de Schrift zegt dat het W T oord der prediking hen geen nut deed omdat het met het gelóóf niet gemengd geweest is. Want het Woord Gods is levend en krachtig en scherpsnijdender dan enig tweesnijdend scherp zwaard. Levend en krachtig. En dat wordt het niet als het loodrecht van Boven direct tot ons spreekt of ons aanspreekt, zodat het ons raakt en treft. Gods Woord wordt niet pas Gods Woord als liet met kracht op ons afkomt (K. Barth) of als pas de Geest het levend maakt (Doperse stromingen); maar dat is het, afgezien van het feit of wij het horen of niet. Er staat dan ook dat de letter doodt, hetgeen zeggen wil dat het Woord onder de bediening des Geestes een dodende kracht heeft, met name het veroordelende Woord Gods dat als een pijl op het hart van de zondaar gericht is en ons neerwerpt in het besef van de rechtmatigheid van Gods toorn, onze vloek en doem.
De Kanttekeningen leggen ons uit dat de Wet Gods de verdorven mens de kracht niet toebrengt om die te onderhouden en overtuigt ons van onze overtreding en diensvolgens dat wij de dood waarmee de overtreders worden bedreigd onderworpen zijn.
En bij de woorden de Geest maakt levend tekenen zij aan: Dat is: het evangelie wijst niet alleen de weg tct het leven en de zaligheid door het geloof in Christus Jezus, maar is ook vergezelschapt met de kracht des Heiligen Geestes, waardoor het geloof in de uitverkorenen gewrocht wordt en bewaard wordt en zij uit de dood der zonden opgewekt en levend gemaakt worden.
Wanneer alzo de Geest door en met het Woord zaligmakend werkzaam is, zaligmakende bediening brengt, schittert hier de vrijmacht van de Geest, verbonden met de vrijmacht van de Vader en de Zoon. Hetniet-geloven van het Woord is en blijft onze schuld; het-wel-geloven van het Woord is en blijft genade.
Zo erkennen wij dat het Woord het genademiddel is van de Heilige Geest. K.a.Z.
H. Visser.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 23 januari 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's