De Nederlandse Geloofsbelijdenis
ARTIKEL XVI
DE VERKIEZING GODS
We zijn genaderd tot de leer van de uitverkiezing, en daarmee tot de belijdenis, waarin de vrijheid van de genade van God in Zijn verkiezende liefde klopt, zoals het hart in het lichaam, en waarin tegelijkertijd de meest diepe afgronden van menselijke strijd en aanvechting zichtbaar worden.
Wanneer we aan de buitenkant beginnen, heeft deze belijdenis van de verkiezing Gods voor ons gewone verstand iets onredelijks, zelfs iets onrechtvaardigs: de één is verkoren tot het eeuwige leven, de andere is dat niet. En we zien ze voor ons, de tweetallen, die we als kind al leerden kennen: Jakob en Ezau, Petrus en judas. Meer ergernis nog geeft deze leer ons voor ons gevoel van zedelijke waarde, wanneer we horen, dat de tollenaar verkoren wordt boven de farizeeër, de goddeloze boven de erkend rechtvaardige (Noordmans). Tegelijkertijd, wanneer we om ons heen zien, leven we dagelijks met de werkelijkheid van de verkiezing. De écn treft het beter in de maatschappij dan de ander. Het is erg ongelijk verdeeld in de wereld, tussen de mensen. Waarom is de één altijd ziek, de ander voortdurend gezond ?
De genoemde terreinen van ons verstand en van ons zedelijk gevoelen en van onze waarneming verlaten we nu echter, om het terrein van het gehoorde Woord te betreden. In het geloof. Het geloof, in de levende God, zoals Hij in Zijn Woord Zich aan ons openbaart, ook als de verkiezende God! Wij geloven ... zo begint ook dit artikel van onze Geloofsbelijdenis! Dan staan we juist in deze belijdenis in de luisterende houding, zoals een kind, wanneer de vader spreekt. . .
„Wij geloven, dat het gehele geslacht van Adam door de zonde van de eerste mens in verderfenis en ondergang zijnde, God Zichzelf zodanig bewezen heeft als Hij is, te weten: barmhartig en rechtvaardig ..." We letten om te beginnen nauwkeurig op het gegeven verband, waarin deze belijdenis klinkt. Dat is: het totale verderf van het geslacht van Adam, zoals in de vorige artikelen dit verwoord is, tot en met de werkelijkheid van de erfzonde. Het gehele geslacht van Adam, dat wil zeggen, dat er niemand is, die God zoekt, ook niet één. De levende God, zoals Hij is! Naar Hem is geen weg vanaf de aarde naar de hemel. Dat kost ons intussen de strijd van ons leven, om tot deze belijdenis van harte te komen. Deze belijdenis van het totale verderf van de mens is dan ook een vrucht van de genade van God. Wij staan op dat moment in die verhouding tot God, waarin genade werkelijk genade is. Slechts vanuit het Evangelie leren we deze verhouding kennen: vanuit de zich openende hemel boven een totaal verloren aarde. Wij mensen hebben niets te zeggen, wanneer we allen verloren bleven liggen. En elke poging onszelf tot God omhoog te werken is volmaakt vruchteloos gebleken.
En dan zien we — in het licht van het Woord — uit dit mensengeslacht op een dag Abraham zich losmaken. We zien in hem de sporen van de verkiezende God in deze wereld getrokken. We Israël, en aan dit volk leest de wereld tot op vandaag de verkiezende liefde van de levende God af, met alle lofprijzing èn tegelijk met alle diepgaande ergernis van dien. Alle mogelijke vormen van antisemitisme, zijn ze uiteindelijk niet te herleiden op de ergernis van de mensheid vanwege de verkiezende liefde van God? Waarom Abraham, en geen ander? Waarom Israël, en geen ander volk? Meen niet, dat Israël een ander, beter volk is dan de omringende volken, nee, het antwoord is: God heeft Israël verkoren, omdat Hem dit heeft behaagd!
W T ij geloven, en nu gaat het om het eerste en laatste, het eigenlijke in de kennis van God. Hier doen we afstand van alles, wat de aarde voortbrengt, ook wat betreft onze gevoelens, onze gedachten aangaande recht en eerlijkheid. In den beginne schiep God de hemel en de aarde, en Hij schiep de mens. Hij als de pottenbakker vormt het leem. Mag Hij dan doen met het leem, zoals Hij wil? Wie is de mens eigenlijk, dat Hij tegen zijn Schepper zou spreken? Zo weerklinkt in de Schriften de belijdenis van de verkiezende God als een machtig lied van lof en aanbidding. Hierin wordt nu God volkomen God gelaten! Verkrampte harten en handen mogen zich ontspannen: het is genade om genade te ontvangen. Alle lijnen buigen zich naar één centrum. Wanneer God niet zou verkiezen, bleef de gehele mensheid liggenv in het verderf, waarin ze zichzelf had neergestort. Welk een hopeloos uitzicht, wanneer het leven voor de mens zou afhangen van zijn eigen wil en gevoel en verstand.
God verkiest! Hij maakt een begin, waar bij ons geen aanknopingspunt is. Dat hoorde bijvoorbeeld Augustinus weerklinken in de Schriften en zo beleed hij. Dat hoorde Calvijn als een loflied klinken en vanuit deze glorie van God zijn de Dordtse Leerregels bedoeld. Tegelijkertijd laat de kerkgeschiedenis ons zien de jammerlijke misverstanden en de ontsporingen. We denken met name aan die ene ontsporing, die velen van ons niet vreemd zal voorkomen. We bedoelen die belijdenis van de uitverkiezing, die de afzonderlijke mens voor zich neemt, die hij als een hart uit het lichaam weghaalt, en dan daaroverheengebogen uitspreekt: als ik nu eens niet uitverkoren ben. . . wat dan? Hier leeft, naast veelgehoorde oppervlakkige taal, de Werkelijke nood op de bodem van veler harten. Zo is in vele gemeenten de leer van de verkiezing en de verwerping een geheel eigen leven gaan leiden en heeft ze het beslissende stempel gezet op het leven van de gemeente. Deze leer trok op den duur door alles heen en sleepte verwoestend zo ongeveer alles mee, wat de gemeente van Christus kenmerkt: het Woord en het sacrament, het verbond der genade en de prediking van het
Evangelie, het ambt en de liturgie. Tenslotte, nadat dit alles was stuk-geredeneerd, bleef de ene gedachte, allesbeheersend: het gaat om maar één ding, namelijk eeuwig verkoren of eeuwig verloren. Immers wel velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren. Als mens staande tegenover mens is tegen zulke redenering niets in te brengen, dat het hart overtuigt. Wat dan? Wat hebben wij dan elkaar te zeggen?
Dit éne: wij geloven dat God Zichzelf heeft bewezen, zoals Hij IS! Te weten: barmhartig en rechtvaardig. Zoals Hij is, en wel: zoals Hij Zich aan ons heeft geopenbaard. Als de Barmhartige en de Rechtvaardige, en wanneer Hij zulke Naam draagt in het midden van Israël, dan maakt Hij Zich niet aan ons bekend als een God van willekeur, als een God van een duister en grillig en onherkenbaar noodlot. Hij wil niet zijn voor ons een God van willekeur, die de mens zijn levenlang in martelende onzekerheid zou laten en eindelijk in wanhoop doet ondergaan, zodat voor sommigen — o, afgrond van menslijk leed — het benemen van het eigen leven als enige weg overbleef, omdat zo alleen zekerheid was te verkrijgen. Dan wist namelijk de omgeving met zekerheid: deze was een verworpene en als uitdrukking daarvan kreeg de dode een afzonderlijke plaats op het kerkhof. . .
Dan zeggen wij, geloven wij, belijden wij: wij vallen liever in de handen van God dan in de handen van mensen! God, zoals Hij is: barmhartig en rechtvaardig.
Nu horen we: od is barmhartig, dat blijkt in de verkiezing van mensen, en God is rechtvaardig, dat blijkt daarin, dat Hij anderen laat in het verderf, waar zij zichzelf in geworpen hebben. Hier stellen we een direkte vraag: God, zoals Hij is, barmhartig en rechtvaardig", waar is in deze woorden Christus aanwezig? Zijn Naam wordt hier alleen genoemd bij de barmhartigheid van God en niet bij Zijn gerechtigheid. Wanneer de gerechtigheid van God genoemd wordt is hier de Naam van Christus afwezig. Dan vragen we wat de dichter bedoelt, wanneer hij smeekt: , he!p mij uit door Uw gerechtigheid" (Ps. 31 : 2). Worden hier niet de eigenschappen van God, gerechtigheid en barmhartigheid, uit elkaar getrokken en verdeeld over verwerping en verkiezing? Wordt zo niet de gerechtigheid van God een dreigende, donkere achtergrond, alleen verstaan als straffende, eisende gerechtigheid? Waar ontmoeten we hier de gerechtigheid van God, zoals Luther die als een deur naar het paradijs open vond, namelijk de schenkende gerechtigheid van God in Christus Jezus?
Hiermee raken we de eigenlijke vraag in de leer van de verkiezing, het hart van de zaak: de verkiezende God en Zijn openbaring in Jezus Christus! „Barmhartig, doordien Hij uit deze verderfenis trekt en verlost degenen, die Hij in Zijn eeuwige en onveranderlijke raad, uit enkele goedertierenheid, uitverkoren heeft in Jezus Christus, onze Heere, zonder enige aanmerking van hun werken."
Uitverkoren in Jezus Christus! , Gezegend zij de God en Vader van onze Heere Jezus Christus . . . gelijk Hij ons uitverkoren heeft in Hem, vóór de grondlegging der wereld . . ." (Ef. 1 : 3, 4). Hier horen we van het uitverkoren zijn in Jezus Christus. En daarin horen wij het loflied van Gods verkiezende liefde weerklinken. Want, wanneer het gaat om de verkiezing van de mens, dan weten we hieruit, dat ten diepste deze ene Mens werkelijk verkoren is: e geliefde Zoon van God, de Zoon des mensen. Wat ons geopenbaard is vanuit de verborgen raad van God is die verkiezende liefde van God, die in de ene mens Jezus Christus openbaar wordt. Wanneer de Vader verkiest, dan is de Zoon eenvoudig de Verkorene. De Zoon echter houdt deze liefde van de Vader niet voor zichzelf, zoals Hij niets voor zichzelf wil behouden, maar Hij deelt ze uit als de oudste broeder in het gezin van de hemelse Vader. Hij is het Hoofd van de nieuwe mensheid .. .
Hier geven we nu een woord - van Calvijn door, die vanwege dit ontzagwekkend belijden van de verkiezing Gods verguisd is, maar dan altijd misverstaan. Hij schrijft: „Indien wij in Hem uitverkoren zijn, zullen wij de zekerheid van onze verkiezing niet in onszelf vinden, en zelfs niet in God de Vader, indien wij ons Hem alleen en zonder de Zoon voorstellen" (Inst. 111/24, 5). De zekerheid van onze verkiezing vinden wij dus niet in onszelf, in allerlei kenmerken — immers de farizeeër hult zich in het gewaad van de tollenaar, en daarmee is het kenmerk bedriegelijk geworden —, die zekerheid vinden wij ook niet in God de Vader buiten Christus om. Hier gaan we de hartslag van de verkiezende liefde Gods werkelijk horen: wie zekerheid zoekt, die klimme niet op naar de hemel, die vervoege zich niet bij God de Vader rechtstreeks, maar die hore de Zoon, de Geliefde van de Vader!
H. V. K.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 9 januari 1981
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's