De zekerheid van het geloof
(4)
De omgang met het Woord
In het voorafgaande kreeg het W 7 oord een zwaar accent. Het is, dacht ik, ook niet overbodig elkaar voortdurend te herinneren aan het bevel van Christus Zelf: „Onderzoekt de Schriften, want die zijn het die van Mij getuigen". Zouden we ooit tot hc-t geloof of tot de zekerheid van het geloof kunnen komen, wanneer de Heere nauwelijks gelegenheid krijgt om tot ons te spreken? We zoeken het vaak te hoog en te diep. De bijbel zelf zegt: „Nabij u is het W 7 oord". Dat Woord vraagt geloof, maar door dat Woord wérkt de Heere ook het geloof.
Calvijn heeft daarover mooie en rake dingen gezegd. „Geloven is niets anders dan zich onderwerpen aan de sprekende God en het als zeker vaststellen dat Hij zal doen alles dat Hij beloofd heeft." „Het is de enige taak van het geloof de waarheid Gods te onderschrijven zo dikwijls als Hij spreekt en al wat Hij spreekt en op welke wijze Hij spreekt."
Ons minst bekende, maar toch zo pastorale belijdenis-geschrift, de Dordtse Leerregels, bevat verschillende passages waarin gewezen wordt op het gebruik van het Woord, de omgang met het Woord. „Die het levend geloof in Christus en het zeker vertrouwen des harten, de vrede van het geweten, de betrachting van de kinderlijke gehoorzaamheid, dc roem in God door Christus, in zich nog niet krachtig gevoelen en nochtans de middelen gebruiken door welke God beloofd heeft deze dingen in ons te werken, die moeten niet mismoedig
worden ( ) maar in het waarnemen van de middelen vlijtig voortgaan, naar de tijd van overvloediger genade vurig verlangen en die met eerbied en ootmoed verwachten..." (hfdst. 1, par. 16).
Het getuigenis van de Geest
De Heere op Zijn Woord geloven. Staat dat dan in onze macht? Nee, maar het heeft de Heere wèi behaagd door de dwaasheid der prediking zalig te maken die geloven. En aan het gebruik en het onderzoek van Zijn Woord heeft Hij de belofte van Zijn Geest verbonden. We mogen, zeggen dezelfde Leerregels, niet scheiden de dingen die God samengevoegd heeft. Tussen het Woord en de Geest is een nauwe, onverbrekelijke band. En dezelfde Geest Die de Auteur is van het Woord, zal ook zorg dragen dat het Woord gehoord en geloofd wordt. Zó, dat we kunnen zeggen: „Ik roem in God, ik prijs 't onfeilbaar
[Woord,
Ik heb het zelf uit Zijnen mond gehoord."
Hoe dat gebeurt? Daar is geen algemene regel voor te geven. Dat is zelfs niet in menselijke woorden uit te drukken. Maar het is de Geest Die altijd weer werkt dóór en mèt het Woord. Het is de Geest Die getuigt dat de Geest de waarheid is. Maar het is ook de Geest Die met onze geest getuigt dat we kinderen Gods zijn.
Ik citeer nóg een keer de Dordtse Leerregels:
„En dus spruit deze verzekerdheid niet uit enige bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied, maar uit het geloof aan de beloften Gods Die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard; uit het getuigenis van de Heilige Geest Die met onze geest getuigt dat wij kinderen en erfgenamen Gods zijn; eindelijk uit de ernstige en heilige oefening van een goed geweten en van goede werken. En zo de uitverkorenen Gods deze vaste troost in deze wereld niet hadden dat zij de overwinning behouden zullen, mitsgaders dit onbedrieglijk pand der eeuwige heerlijkheid, zo zouden zij de ellendigste van alle mensen zijn." (hfdst. V, par. 10).
Niet door een bijzondere openbaring
In deze paragraaf uit onze belijdenis, die van groot belang is bij het nadenken over en het staan naar de zekerheid van het geloof, willen we drie zaken onderstrepen.
Ten eerste wordt hier beleden dat dc zekerheid van het geloof niet wordt verkregen door middel van een bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord. Dat is allereerst gericht tegen Rome, dat immers leerde, (en nog steeds leert!' dat niemand in dit leven zeker kan zijn van zijn zaligheid of hij moet een rechtstreekse, onmiddellijke openbaring van God hebben ontvangen. Dat laatste valt uiteraard slechts ten deel aan een enkeling die vèr gevorderd is op de weg van de heiligmaking en in een reuk van heiligheid staat door z'n goede werken.
Maar ook wij mogen ons deze woorden wel aantrekken. Ook onder ons leeft toch wel die gedachte, dat we het pas zeker zullen weten wanneer we een gezicht hebben gezien of een droom hebben gedroomd of een stem hebben gehoord. Daarmee hangt vaak samen een onderschatting van de middelen der genade. Het Woord is maar „een dode letter", het komt er op aan of we bijzondere geestelijke ervaringen kennen en daarvan kunnen spreken. „Een waarheid" krijgen is dan van véél meer betekenis dan het geregelde lezen en onderzoeken van het Woord.
We mogen het wei telkens tegen onszelf en tegen elkaar zeggen wat onze vaderen hier zo nuchter hebben beleden: „Niet door een bijzondere openbaring, zonder of buiten het Woord geschied".
Door het geloof aan de beloften
Hoe geschiedt het dan wèl? Uit het geloof aan de beloften Gods die Hij in Zijn Woord zeer overvloedig tot onze troost heeft geopenbaard.
Ook hier staat het geloof centraal. Zonder geloof is het onmogelijk God te behagen. Maar dat geloof verlaat zich op het Woord van de levende God! Dan gaat het niet om één waarheid, een tekst die ons zomaar te binnen schiet, maar om de hele waarheid van het-Woord Gods. Niet om één belofte die we misschien jarenlang geleden eens hebben gekregen, maar om de beloften die de Heere in Zijn Woord zéér overvloedig heeft geopenbaard.
Daarmee wordt niet ontkend dat de Heere ons soms door Zijn Woord zeer persoonlijk aanspreekt. Hij spreekt gewist tot elk die voor Hem leeft! Maar dat gebeurt niet met een hoorbare stem. Het is de Heilige Geest Die ons oog richt op de beloften Gods, en Die zó met onze geest getuigt dat we kinderen Gods zijn.
Een goed geweten en goede werken
Het laatste dat hier genoemd wordt en
waarop we de aandacht willen vestigen is: uit een ernstige heilige oefening van een goed geweten en van goede werken.
Dat zijn de vruchten van het geloof waaraan we het kunnen weten. Want roemen in de genade en leven in de zonde kunnen niet samengaan. „Wij, die aan de zonde gestorven zijn, hoe zullen we nog in dezelve leven? "
Er wordt veel geklaagd over de zwakheid van het geloof, over gemis aan zekerheid van het geloof. Zou dat niet één van de oorzaken zijn dat er te weinig gestreden wordt tegen de zonde? Dat we niet aller zonden vijand zijn? Dat we te weinig gebruik maken van de volle wapenrusting Gods?
Let wel: dat is geen automatisme. Een paar zonden laten en daardoor een beetje méér zekerheid krijgen. Maar het haten en vlieden van de zonde heeft wèl alles te maken met het opwassen en toenemen in de genade en in de kennis van Christus. Als het geloof werkzaam is, is er ook een lust en een liefde in ons hart om niet alleen naar sommige, maar naar al Gods geboden te leven. En zo worden we versterkt in het geloof en meer en meer verzekerd van ons aandeel aan Christus en van het kindschap Gods.
Zoals de Heidelbergse Catechismus zegt: „Dat elk bij zichzelf van zijn geloof uit de vruchten verzekerd zij en dat door onze Godzalige wandel onze naasten ook voor Christus gewonnen worden" (Zondag 32, vraag 87).
Naar de maat van het geloof
In het algemeen kunnen we zeggen: waar geloof is, daar is zekerheid. Waar het geloof weinig werkzaam is, daar is weinig zekerheid. Waar het geloof sterker is en meer geoefend wordt, daar is méér zekerheid. Zodat niets anders overblijft dan het gebed van de discipelen: „Heere, vermeerder ons het geloof".
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 24 oktober 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's