Een gebroken en vloekend mens
Daatiia opende Job zijn mond en vervloekte ziftn dag . . . Job 3 vs
Nog zwaarder beproefd
Wat een schrille tegenstelling! We hebben eerst de lof van dc Naam gehoord, nu horen wij vloeken. Job vervloekt de dag waarop hij geboren is. Die dag had er maar beter nooit kunnen zijn. Wat een jammerlijk en ellendig leven is toen immers begonnen. Dat leven had beter voorkomen kunnen worden.
Hoe is hij toch zover gekomen. Teleurgesteld vragen we ons dat af. We hadden deze man zo hoog staan. Hij stond ook zo hoog. Hij stond op de hoogte van het geloof. Hij mocht in dc HEERE meer vinden dan in het leven. Hij mocht in de HEERE alles vinden, Nu vloekt hij.
Er was opnieuw een dag, waarop Gods dienaren zich stelden voor Zijn troon. Ook op die dag kwam de satan in hun midden. We zouden haast zeggen: Waar haalt hij de brutaliteit vandaan. Je moet maar durven. Hij moest zich toch schamen. Hij moest God toch niet meer onder ogen durven komen. Hij heeft toch een geweldige nederlaag geleden. Job heeft God niet gevloekt, maar gezegend. Hij heeft het pleit toch verloren. Maar de satan laat zich niet zo gauw' uit het veld slaan. Wie dat denkt rekent buiten de waard. Hij gaat tot het uiterste. Wc moeten echt niet te licht over hem denken. Hij heeft meer dan een pijl op zijn boog. Als u er door Gods genade een van zijn aanvallen mocht weerstaan, hebt u geen enkele reden tot rust. .Uw waakzaamheid mag geen ogenblik verslappen. U bent zo gauw niet van hem af. Hij zou u als hij bij machte was, desnoods nog voor dc poort van de hemel wegslepen.
De HEERE roept de satan onmiddellijk voor het front. Hij moet maar eens zeggen of hij hier nog van terug heeft. Job heeft nog aan zijn oprechtheid vastgehouden. Ook in zijn diepe ellende bleef zijn hart heel voor de ITEERE. Hij wankelde niet. En tegelijkertijd moet de satan het verwijt horen dat hij God heeft opgehitst tegen Job. Een menselijke manier van spreken, die ons laat zien, hoe ongaarne de HEERE Job op de proef heeft gesteld. Hij plaagt of bedroeft de mensenkinderen niet van harte! U moet zo van 1 de HEERE niet denken. Wat een verdrietige gedachten toch! Wat een zondige gedachten. Wie kan ze nog koesteren, die ooit zag op het kruis. Zoveel had God er voor over om u zalig te maken.
De satan heeft echter wel zijn woordje klaar. Een woord dat naar de letterlijke betekenis niet gemakkelijk is te verstaan, maaide bedoeling is duidelijk. We moeten misschien denken aan de koophandel der herdersvolken. Die betaalden nl. met dierenhuiden. Huid voor huid betekent dan zoveel als: Je moet alles op zijn juiste waarde weten te schatten. Dat job zijn bezit en gezin verloor is wel erg, maar zijn leven heeft hij nog. En wat geeft een mens niet voor zijn leven. Daar heeft hij desnoods zijn geld en zijn zaad nog wel voor over. Dc satan kan zich nauwelijks voorstellen dat iemand zijn leven zou geven voor een ander. Daar is zijn voorstellingsvermogen te bekrompen voor. Hij weet alleen van het eigenbelang en van de zelfgcrichtheid. God moet maar eens Jobs eigen ik op het spel zetten, dan zal het met zijn liefde toch echt wel gedaan zijn.
Opnieuw krijgt dan dc satan verlof om Job aan te tasten, alleen van diens leven zelf moet hij afblijven. En opnieuw buit satan de gelegenheid uit. Met de verschrikkelijkste ziekte slaat hij Job. Job wordt melaats van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe. Wat kan het vergaan in het leven van Gods volk! De ene golf slaat over de andere heen. In plaats van beter wordt het alleen maar erger. Er lijkt wel nooit een eind aan te komen. Hoe langer we op de geloofsweg wandelen hoe zwaarder we beproefd worden, opdat ook des te heerlijker de kracht van Gods genade zou schitteren! Maar hoe staat dat bij Job. Hoe is hij eronder?
Een stap terug
Eerst zegt Job helemaal niets! Bij de vorige ramp was hij spontaan tot zijn belijdenis gekomen. Nu komt hijzelf nergens toe. Het enige wat hij doen kan, doet hij: een potscherf nemen en zich krabben, om zijn wonden te reinigen en zo misschien zijn jeuk wat te verzachten. Hij doet dat buiten de gemeenschap van het dorp, op de heuvel, waar men afval stortte. Hij zit op de ashoop. In de mensengemeenschap mag hij niet meer blijven. Hij is een smet, een vervloeking geworden.
Op die heuvel zit job dus stil. Het loflied is verstomd, hij kan het niet meer over zijn lippen krijgen. Misschien hebt u bij Jobs loflied gedacht: Onmenselijk. Zoiets bestaat toch niet! Nu dan had u gelijk. Het was ook niet van een mens, van Job. Wat hij mocht belijden was van God. Maar hier ziet u dan Job als mens, zwijgend als David die in ps. 39 zegt: Ik ben verstomd, ik zal mijn mond niet opendoen, want gij hebt het gedaan.
Als hij toch is gaan spreken, dan komt dat door zijn vrouw. Die is naar hem toe gekomen. Zij ziet het niet meer zitten. Ze is net als Job haar tien kinderen kwijt geraakt. Ze is met Job arm geworden. En nu heeft ze nog een doodzieke man erbij, Ze is de moed verloren en helemaal het geloof verloren als ze dat tenminste heeft gehad. En zo wordt ze een gewillig instrument van de satan. Hoe we ook over haar denken, laten we in ieder geval maar niet vanuit de hoogte op haar neer zien.
Hebben wij het volgehouden? Of zijn we net als Jobs vrouw in elkaar geklapt en hebben we ons laten gebruiken door de satan om anderen over God aan het twijfelen te brengen. Hebben wij geholpen de vraagtekens tot uitroeptekens te maken. Hij ziet toch niet meer naar je om! Hij geeft niet meer om je! Zo komt Jobs vrouw naar hem toe. Hij moet God nu maar laten gaan en dan sterven.
U merkt het, de satan ziet niet lijdelijk toe. Hij gebruikt Jobs vrouw om de laatste stoot te geven. Zijn langdurige beschieting wordt nu gevolgd door een laatste aanval. De stad mensenziel is nu zo verzwakt, Eén aanval nog en satans overwinning zal daar zijn.
Zo spreekt Job dan. Met een woord van vermaning wijst hij haar terug en belijdt, dat hij het kwade even zo goed als het goede, van God ontvangen wil. U merkt het, Job looft niet meer. Zijn woorden zijn stiller geworden. Ze verheerlijken God niet meer, maar leggen getuigenis af van Jobs aanvaarding en berusting. Job doet een stap terug. Hij daalt van de hoogte van de lofzang af. Of moeten we zeggen hij glijdt af? Hij glijdt
langzaam maar zeker af naar de vloek van ons tekstvers. Maar toch hier vloekt hij nog niet. Hij belijdt dat het redelijk is om ais we het goede wel willen hebben van de HEERE dan ook het kwade van Hem aan te nemen. Het gaat toch niet om ons af te melden ais Hij in het vuur der beproeving door ons verheerlijkt wil worden. Dan hebben we ons toch te buigen.
Ook al haalt job de hoogte van het loflied niet. We kunnen hier toch van hem leren. Vaak is het zo dat we best tevreden zijn over God als Hij ons maar van alle goeds voorziet. Onbewust denken we dat God daar eigenlijk voor is. Maar als Hij met Zijn eisen komt. Als Hij komt met het voor ons in eerste instantie kwade van Zijn recht, dan laten we het afweten, job kan ons beschamen. Hij laat het niet afweten. Hij wil ook het kwade uit Gods hand aannemen.
Job doet een stap terug. U merkt het aan het verstillen van het lied. U merkt het ook aan het verzwijgen van de Naam. Nu geen HEERE, nu God. En we vragen ons af: Raakt hij dan toch verder van God? Wordt het hem te zwaar? Kan hij het niet meer bij elkaar krijgen, dat God de HEERE is. Wie het vuur van de beproeving heeft voelen branden, weet van de raadsels, van de vragen, weet van het houvast verliezen, van het wegdrijven als een stuurloos schip in levensstrijd. Maar nog zondigde Job met zijn lippen niet.
De laatste stap
Die laatste stap doet Job tenslotte als zijn vrienden zeven dagen en zeven nachten zwijgend om hem heen hebben gezeten. Die vrienden zijn Job ook op komen zoeken. Ze hebben gehoord van al het kwaad, dat over hem gekomen is. En zijn overeengekomen om samen naar Job toe te gaan en hem te beklagen en te troosten.
Maar als ze vanuit de verte Job zien schrikken ze van hem. Ze herkennen hem nauwelijks, zo heeft zijn vreselijke ziekte hem toegetakeld. Als ze naderbij komen weten ze niet anders te doen dan te wenen, hun kleren te scheuren en in rouw naast Job neer te zitten, zonder een woord te sprejken. Ze zijn met stomheid geslagen. Ze weten niet, hoe ze beginnen moeten. Ze houden hun mond een hele week lang, dag en nacht.
Het is geen vredige stilte geweest. Eerder een geladen stilte. De stilte voor de storm. Een stilte waarin de gedachten van Job rond gemaald hebben. Zijn hart werd heet in het binnenste van hem en dan, ja dan breekt de spanning. Job kan het niet meer opbrengen, job vloekt.
We zijn begonnen met onze teleurstelling erover uit te spreken. En zeker, wat jammer.
Wat komt er zo immers van de lof van de Naam terecht? En toch^ ligt er ook geen troost in. Voor u, die ook bezweek. De Schrift laat ons geen bovenmenselijke gestalten zien. Ze tekent ons mensen van vlees en bloed. Mensen zwak van moed zijn en klein van krachten. Mensen als Job, die het tenslotte niet meer opbrengen. Neen, goedgekeurd en verheerlijkt wordt dat niet, maar het wordt wel vergeven. De HEERE is niet alleen de God van job, die zingt en zegent. Hij is ook de God van job, die vloekt. W r at is ciat wonderlijk. Ja, maar Hij is dan ook de HEERE. Hij bewaart de trouw. Hij gedenkt Zijn verbond tot in der eeuwigheid. Job vloekt. Hij vloekt de dag van zijn geboorte. Die dag moet duisternis zijn. Hij heeft immers de baarmoeder niet toegesloten. Job zegt: Was ik maar nooit geboren. Was ik maar dood, dan zou ik tenminste rust hebben. Mijn ellendig bestaan heeft immers geen enkeie zin.
Zijn die geluiden ons soms bekend? Hoe vaak wordt mismoedig en neerslachtig de vraag gesteld: W 7 at heeft mijn leven nog voor zin? W-aarvoor leef ik nog? We hebben het zo moeilijk. We zijn zoveel verloren, we weten niet meer waarvoor het allemaal nog moet. De ellende en benauwdheid kunnen ons zo te pakken hebben, de pijn zo hevig zijn, dat we zelfs verlangen naar de dood. Was ik maar dood, verzuchten we dan, er is in dit leven toch niet anders dan pijn en verdriet. En hoevelen maken er in onze tijd metterdaad een eind aan! Juist ook onder jonge mensen. Ze hebben van alles geprobeerd. Ze hebben gevochten om een zin te ontdekken in hun bestaan, maar het is een grote mislukking geworden en ze geven het op. Ze geven het voor goed op.
Job vloekt. En misschien zijn we geneigd vermanend onze vinger op te heffen. Dat moeten we maar liever aan God overlaten. Hij keurt jobs vloeken ook niet goed, maar Hij heeft het gedragen in Christus.
Die Christus is meer dan Job. Meer geplaagd en meer geslagen. Ook Hij heeft buiten de poort geleden. Buiten de gemeenschap van mensen, maar voor Hem was dat ook buiten de gemeenschap van God. Job was en bleef Gods gunsteling cn daarover kon ook zijn strijd gaan. Christus is tot zonde geworden en moest de gunst van Zijn Vader missen. Voor Jcb op zijn ashoop leek de hemel gesloten, voor Christus was zij het. Daarom werd het ook duister midden op de dag, En zo hing Gods Enige Gods geliefde aan het schandelijk hout. Misschien mogen we zeggen: Als er iemand aanleiding heeft gehad om Zijn geboortedag te vervloeken is Hij dat geweest. En toch Hij vloekte niet, maar aanvaardde. Zijn geboorte in het vlees heeft Hij van eeuwigheid af aanvaard. Zie Ik kom om Uw wil te doen. Hij verwenste-Zijn dag niet, maar begeerde haar. En al het lijden en al de ellende, die Zijn levensdag Hem brengen zou, nam Hij op Zich, met als enig geheim: Zijn liefde. Zijn zondaarsliefde. Hij is gekomen om te zoeken en zalig te maken dat verloren was.
'k Schatte mij geheel verloren; 'k Mocht van geen vertroosting horen; Als mijn ziel aan God gedacht, Loosd' ik niet dan klacht op klacht; Peinsd' ik aan mijn vrucht'loos kermen, Vrucht'loos roepen om ontfermen, Dacht ik, hoe God anders helpt, Mijne ziel werd overstelpt.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 augustus 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's