Duivelse verdachtmaking
En de HEERL i zeide tot de satan: ie al wat hij heeft zij in uw hand, strek alleen aan hem UVJ hand niet uit. En de satan ging uit van het aangezicht des HEEREN. Job 1 : 6 - 12.
God en de duivel
In vers 6 worden we opeens op hoger plan gebracht. Het ging over Job, over zijn godsvrucht en Gods zegen daarover. Nu worden we in de hemel verplaatst. Niet zonder reden. Gods Woord wil ons laten zien, dat Jobs lotgevallen, geen lotgevallen zijn, maar wegen, die de HEERE met hem houdt. Bij ons is het niet anders. Onze dagen zijn niet als het strand waarop nu eens het een en dan weer het ander in eindeloze toevalligheid schijnt aan te spoelen. Ons leven wordt in de hemel uitgemaakt en in grote en kleine dingen dienstbaar gemaakt aan de verheerlijking Gods. We mochten daar wel meer van doordrongen zijn. Het leven van hen die de HEERE vrezen, mag een leven zijn waarin bij dag en nacht, in bitter en zoet, in raadsel en klaarheid gegaan wordt aan Vaders hand.
We wonen hier een hemelse vergadering bij. De dienstknechten van God zijn samengeroepen ter verantwoording en om nieuwe bevelen te ontvangen. Een is er die opvalt. Die wel moet opvallen. De dienstknechten hier bijeen, zijn immers dragers van licht, van hemelse glans. Hij is een duisterling. Hij hoort niet bij de dag, maar bij de nacht. Het is de satan, zo lezen wij. De tegenstander van God. Hij neemt het altijd weer tegen God op. In het grote geding van de geschiedenis twist hij met God om zijn gelijk. En zijn gelijk is het verderf, de zonde en daarom de ondergang. En zo is hij ook de aanklager. Hij is het telkens weer, die met het oog op de zonde der mensen om recht komt bij God, recht op duisternis en dood.
Wie vraagt, wat hij hier doet, krijgt nauwelijks een antwoord. Wel meer zien we hem verschijnen. Hij nam naast Jozua, de hogepriester plaats om toch vooral diens vuile klederen niet in 't vergeetboek te doen geraken. In ieder geval mag u weten dat Jezus hem als een bliksem uit de hemel zag vallen. In Gods worsteling met de macht van het kwaad, bracht Christus de beslissende overwinning. Bij alles wat hem nu nog gelaten is, kan hij alleen maar eindigen in de poel van het vuur.
Het is in ieder geval geen rustige verblijfplaats voor de satan hier. Schuil houden is er voor hem wel helemaal niet bij. De HEERE roept hem naar voren. Vanwaar komt gij? Laat ons dat maar vast troosten. Hoeveel macht die satan schijnt te hebben, God is de Almachtige. God heerst over hem. Buiten Gods toelating is er voor hem geen centimeter speelruimte. Zijn trouw is niet langer dan God het maakt. Daarom: Vanwaar komt gij?
En de satan biecht op: Van om te trekken op de aarde en van die te door wandelen. Wat is hij toch voortdurend bezig, die satan! Hij gunt zich geen rust. Hij gaat, de hele aarde rond. Laten we toch niet menen dat er één ogenblik is dat de satan niet aktief is en wij ook wel kunnen gaan rusten. En evenmin is er een plaats, waar we voor hem veilig zijn. De hele aarde gaat hij rond. Hij houdt alles nauwkeurig in de gaten. Niets ontgaat hem. Niets van uw zonden. Daarmee zal hij u immers in het aangezicht slaan voor Gods gericht. Wat u allang vergeten bent, heeft hij paraat. Niets ontgaat hem van uw zwakke momenten. Die zal hij gebruiken om u te verleiden tot het kwaad. Hij gaat immers rond, niet alleen maar ter inspektie, maar aktief, zoekende wie hij mocht verslinden. Gods kinderen hebben een zeer aktieve en zeer gevaarlijke tegenstander. Is hij ook uw tegenstander? Wat van hem is laat hij met rust, maar dat is aan de dood overgeleverd. Wat van God is bestookt hij te vuur en te zwaard.
De verdachtmaking
Dan zegt de HEERE tegen de satan: Hebt ge ook mijn knecht Job gezien? Er ligt bijna wat triomfantelijks in die vraag. Hebt ge gezien satan wat Mijn genade vermag? Toen Mijn mens Adam van Hij afviel was dat uw triomf. Maar meen nu niet dat er niet anders meer is dan zonde, ongerechtigheid en leugen. Meen nu niet dat de eindoverwinning aan jouw kant ligt. Hebt ge ook acht geslagen op mijn knecht Job? En hebt ge een mens gezien, die Mij liefheeft met zijn gehele hart en die in zijn leven Mijn wegen begeert te gaan?
De satan geeft zich echter zomaar niet gewonnen. Zeker, hij heeft acht geslagen op Job. En hij moet toegeven er is aan de buitenkant niets op Job aan te merken. Dat is toch geweldig als de satan er zelfs niet van terug heeft! Rekent u maar dat hij anders kritisch is. Maar als de buitenkant van Job er goed uitziet, hoe is het van binnen? Zijn de motieven van zijn godsvrucht wel zuiver? Het is nogal logisch, dat Job u liefheeft. U maakt het aan alle kanten wel met hem. U hebt als het ware een beschermende haag rond hem getrokken, het kwade krijgt geen kans tot hem door te dringen. Daarom dient hij U. Maar als alles eens anders wordt. Als het kwade hem wel treft. Nu, dan zal Hij u vaarwel zeggen, daar kun je wel een eed op zweren.
Zo maakt de satan Jobs godsvrucht verdacht. Dat is kenmerkend voor hem. Zijn andere naam luidt duivel, dat is lasteraar. Hij maakt verdacht. Hij lastert. Hij zoekt het goede niet, maar trekt alles in het gemene, in het lelijke. Hij tracht overal gelijk te krijgen in zijn negatieve oordelen. Hoe heeft Hij God niet verdacht gemaakt bij Eva, hoe maakt hij God niet verdacht bij ons en Gods kinderen! En Hij weet ons zo goed allerlei gemene en lelijke gedachten in te geven over anderen. Wat zijn we dan duivels bezig! De apostel vermaant de broeders van Filippi. Voorts broeders, al wat waarachtig is, al wat eerbaar is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat liefelijk is en al wat wel luidt. Zo er enige deugd is en zo er enige lof is bedenkt dat. De liefde verblijdt zich immers niet in de ongerechtigheid, maar in de waarheid.
Toch moeten we met deze verdachtmaking van de duivel ook maar tot onszelf inkeren. Heeft hij helaas maar niet al te vaak gelijk? Is het ons in onze godsdienst niet vaak om. ons zelf te doen? Een goed en rustig leven begeren we van Hem. We dienen Hem om onze gezondheid of geestelijker: om onze zaligheid. Komt deze verdachtmaking niet erg dicht bij de waarheid? Moderne theologen wijten de hedendaagse secularisatie eigenlijk aan zo'n godsdienst. We geloofden in God, omdat we Hem nodig hadden voor allerlei zaken. Die beheersen we nu zelf en
daarom is God overbodig. We moeten ons gebedsleven er maar eens op na zien. We moeten er maar mee vallen voor de HEERE met het gebed: Doorgrond Gij mij en ken mijn hart. Zie of bij mij een schadelijke weg is en leid mij op de eeuwige weg.
Ter beproeving overgegeven
De duivel maakt Jobs godsvrucht verdacht. Tegelijk daagt Hij de HEERE uit. Hij moet nu maar eens laten zien of het anders is. Of er werkelijk liefde is in mensenharten, die God bemint om God. Liefde zonder bijbedoelingen, liefde zonder eigenbelang. De satan kan het zich nauwelijks voorstellen. En de HEERE gaat op de uitdaging van de satan in. Job wordt ter beproeving overgegeven. In de smeltkroes moet het dan maar blijken, hoe het met zijn godsvrucht is gesteld. Die smeltkroes is een bittere zaak. We worden niet graag in het vuur gelouterd. We hoeven het ook niet te begeren, dan zouden we wijzer zijn dan God en vromer dan Hij ons wil hebben. Maar we zien hier hoe nodig ze is. In de smeltkroes valt immers de scheiding. Onzuivere bestanddelen scheiden zich van zilver en goud. Het echte licht blinkend op. Als alles vanzelf gaat kunnen we hele christenen lijken, maar kaf en koren gaan zich scheiden als de stormen van verdrukking cn moeite opsteken over ons leven. En wie zichzelf kent huivert. Zal ik ook niet meegevoerd worden op de wervelwinden van zorg en strijd. Zal ik staande blijven? Achterblijven op Gods dorsvloer als het koren wordt ingezameld? Neen, we hoeven niet naar de beproevingen te verlangen. We zullen maar veel bidden: Leid ons in geen verzoeking ooit! Want, o dat hart, dat zwakke hart, en o, die vijanden. En we zullen maar dicht schuilen onder de vleugelen Gods, opdat Hij ons verlosse en bevrijde van de boze.
Zo zal ons hart huiveren voor de smeltkroes. En toch mag er ook heerlijkheid in gezien worden. Is het immers geen eer om God er in te mogen verheerlijken. Want daar gaat het hier dan toch maar om. Als Job straks beproefd wordt mag Hij de heerlijkheid van Gods genade laten blijken in het aangezicht van de boze. Wat wordt Habakuks God verheerlijkt ten overstaan van alle duivelen als hij zoveel in Hem ziet, dat Hij utiroept: Alhoewel de vijgeboom niet bloeien zal, en geen vrucht aan de wijnstok zal zijn, dat het werk van de olijfboom liegen zal, en de velden geen spijs voort brengen, dat men de kudde uit de kooi afscheuren zal, en dat er geen rund in de stallen wezen zal, zo zal ik nochtans in de HEERE van vreugde opspringen, ik zal mij verheugen in de God mijns heils. Eens hebben we God te schande gemaakt bij de duivel. We gaven Hem reden om te spotten met het goede werk Gods. In beproevingen en verdrukkingen echter ontvangen we gelegenheid onze God en Koning te verheerlijken.
Maar wie brengt het op? Komt God met job, met ons niet altijd beschaamd uit? Bezwijken tenslotte toch niet? Het moet maar eens lang duren. Het moet er maar eens diep doorgaan! Wie meent te staan, moet maar toezien dat hij niet valle.
Een is er niet gevallen. Dat was Christus. Met eerbied gesproken God heeft alles op Zijn kaart gezet. Hebt ge ook acht geslagen op Mijn knecht Jezus? Deze is Mijn Zoon, Mijn Geliefde in welke Ik Mijn welbehagen heb, zo heeft de Vader het laten klinken bij de Jordaan en op de berg der verheerlijking. Dat moest gehoord worden door de mensen. Dat mocht gehoord worden tot in de diepste diepten van de hel. En het is gehoord. En ze hebben het uitgeprobeerd in de woestijn al en helemaal op Golgotha. Het moest dan maar eens bewezen worden of er werkelijk een mens het welbehagen Gods waard was, of God in Zijn welbehagen Zich toch niet had vergist. God stelt Job in de waagschaal. Zijn vroomheid lijkt te moeten beslissen in het geding tussen God en Zijn tegenpartijder. Maar eer Job was, was Christus. Zijn gehoorzaamheid moet het pleit beslechten. Heeft de zonde en het verderf dan toch het laatste woord? Eindigt heel de wereldgeschiedenis dan toch in nevel en nacht? Is God Verliezer geworden? Dat is de worsteling van Christus in Gethsemane en op Golgotha. En Hij mag het zeggen: Ik heb de Vader verheerlijkt. Dat is in Zijn leven vol geworden, vervuld geworden.
God mag Zijn eer stellen in de Zoon van Zijn liefde. Zijn gerechtigheid heeft de duivel het zwijgen opgelegd. Zijn gerechtigheid heeft de duivel tot verliezer gemaakt, tot eeuwige verliezer.
En als de wolven komen, mogen we schapen zijn, die dicht tegen de Herder aankruipen. In Jezus wonden ligt een fontein van menigerlei vertroosting. Als ik geschud en geslingerd word en geen gedachten aan mijn God meer heb. Als ik telkens weer voor het examen zak, en mijn God te schande maak, mag ik het weten: Christus is Gods eer geworden. En Hij schaamt Zich ondanks alles toch niet, mijn God genaamd te worden.
Maak Uwe weldaan wonderbaar. Gij, die Uw kind'ren wilt behoeden Voor 's vijands macht en vrees'lijk woeden, En hen beschermt in 't grootst gevaar. Wil mij Uw bijstand niet onttrekken; Uw zorg bewaak' mij van omhoog; Bewaar m' als d' appel van het oog; Wil mij met Uwe vleug'len dekken.
A.
Jac. W.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 15 augustus 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's