KLEINE KRONIEK
Nog eens: Wet en Evangelie
Enkele weken geleden gaven we op deze plaats enkele opmerkelijke uitspraken door van de hand van prof. dr. W. H. Velema over het thema Wet en Evangelie. Ik ontving daarover enkele brieven van lezers en ik dank hen voor hun vriendelijk kritische reacties. De één vond dat prof. Velema zich al te zeer liet beïnvloeden door de heilshistorische visie van prof. H. N. Ridderbos. Is er dan naast de heilshistorie ook niet een heilsorde? En wordt in deze heilsorde niet bedoeld dat het heil om persoonlijke toeëigening vraagt? En gaat God door Zijn Geest in deze toeëigening niet een bepaalde ordelijke weg en hoort dan niet tot deze orde mede de volgorde Wet en Evangelie, zodat de Wet werkelijk voorop gaat ais middel tot kennis van de ellende, zoals Zondag 2 HC dat stelt? De ander werpt de vragen meer over de boeg van een zekere voorbereidende genade. Daarbij zou de Wet duidelijk haar functie hebben. Ook wordt mede bij deze vragen getrokken de werkelijkheid van de wedergeboorte. Vatten we deze op in engere zin of veel meer in bredere zin. Of anders gezegd: bedoelen we met wedergeboorte het moment van de levendmaking van de eertijds dode zondaar of, zoals Calvijn de wedergeboorte vaak bedoelt, kunnen we er veel beter onder verstaan de steeds doorgaande levendmaking of heiligmaking van de zondaar vanuit de geloofsgemeenschap met Christus. Voordat ik nog weer eens aan prof. Velema het woord geef, door een zes artikel van hem te citeren uit „De Wekker" van 16 mei 1980 eerst nog het volgende.
a. Ik had me kritischer moeten distantiëren van de geciteerde stellingen. Waarom? Ik mag u toch wel denkwerk verschaffen, zonder tegelijk mijn gedetailleerde mening ten beste te geven, die u alleen maar zou bevestigen in het eigen standpunt? Als we zo overtuigd zijn dat ons standpunt Schriftuurlijk is, dan moet het kunnen lijden als daar, óók vanuit de Schrift, kritische vragen over worden gesteld. Bovendien, onze visie heeft voortdurende ijking nodig aan de inhoud van de Schrift.
b. Als men verontrust is dat door deze stellingen de veroppervlakkiging in het geestelijk leven zou kunnen worden bevorderd, dan kan ik die verontrusting verstaan. Alleen ben ik ervan overtuigd dat dat niet de bedoeling is van prof. Velema. Plet gaat er niet om dat er geen zondekennis en geen levendmaking meer nodig is, het gaat er alleen maar om in welk kader die zondekennis wordt gewerkt en wordt verkregen.
c. Prof. Velema, en ik val hem daarin bij, bestrijdt dat het mogelijk is dat zondekennis helemaal los van Christus gezien kan worden. Haalt iemand dan Zondag 2 aan, dan kan hij weten dat ook de Catechismus de eis der Wet uit de mond van Christus citeert. En als een briefschrijver me er dan op wijst dat in antwoord 2 van Zondag 1 dan toch maar staat: EERSTELIJK, hoe groot mijn zonden en ellende zijn, dan kan ik daarop zeggen: leest u dan eerst goed de vraag. „Hoeveel stukken zijn u nodig te weten, opdat gij IN deze troost zalig leven en sterven moogt? " En dan komt als eerste de kennis der zonde, maar dat mag op geen enkele wijze losgekoppeld worden van de twee volgende: verlossing èn dankbaarheid. Het leven èn sterven IN de troost van Zondag 1 wordt gekenmerkt door het kennen van alle drie de stukken. Daarbij wil ik gaarne toegeven dat de ondervinding van de gelovigen veelal leert dat God een mens ontdekt aan zijn verloren staat, zodat Christus hem noodzakelijk wordt. Maar die ontdekking gaat nooit helemaal buiten Christus om. Dat zou alleen maar wanhoop veroorzaken. En dan nog moeten we oppassen daar weer geen vaststaand schema van te maken, dat een ieder hoorder van het Woord wordt opgelegd. Onder ons wordt zo vaak de souvereiniteit Gods geroemd. Die souvereiniteit gelde dan ook in de bekering van zondaren. We hebben de Heere vrij te laten in de wegen die Hij kiest om een mens tot en in Christus te brengen. Ik ben voor twee gevaren onder ons soms bevreesd.
1. De gemeente wordt onder het juk van de Wet (los van Christus) en onder het juk van een schematisme gebracht, terwijl Christus verborgen wordt gehouden. Dat kweekt soms een vormelijk, lijdelijk, geesteloos gemeenteleven.
2. De gemeente wordt als een troep soldaten aangevuurd met commando's als: je moet geloven! het is volbracht! je bent gedoopt en je hebt belijdenis gedaan en je moet naar het Avondmaal (ik overdrijf lichtelijk ter verduidelijking). Maar er
wordt niet meer uit de doeken van het Woord gedaan wat wedergeboorte, wat bekering, wat geloof is.
Vooral: de rijke, algenoegzame Christus wandelt niet meer temidden van een arm, doemwaardig volk. Het gevolg van beide benaderingen is: een kerk vol vromen, die nog nooit goddeloos zijn geworden. En dan nu nog ter afsluiting het al aangekondigde artikel van prof. Velema.
„Die gezond zijn hebben geen geneesheer nodig"'
We hebben vanuit de Schrift gezien dat de prediking van de ellende niet aan het Evangelie voorafgaat, maar in het Evangelie meekomt. Toch blijven heel wat mensen met de vraag zitten: oet je niet eerst je zonde kennen, voordat je aan de genade toe bent? Men beroept zich in dit verband vaak op de woorden van de Heere Jezus: zij die gezond zijn, hebben geen geneesheer nodig, maar zij die ziek zijn", Mattheiis 9 : 12.
Men moet met deze tekst voorzichtig zijn. In de eerste plaats: wij hebben meer nodig dan genezing. We hebben levendmaking nodig. In een discussie binnen onze Hogeschool wees prof. Versteeg hierop onlangs, zeer terecht. Als we op het punt van vergelijking in de beeldspraak letten, dan gaat het er om dat wie niet ziek is of zich niet ziek voelt, aan de dokter voorbijgaat. Exegeten nemen aan dat het om een algemeen bekende uitdrukking gaat die de Heere Jezus aanhaalt. Men zal er niet direct iets uit mogen afleiden voor de volgorde waarin zonde en genade gekend worden. Jezus spreekt tot mensen die zichzelf gezond w r anen.
Als men de uitspraak helemaal op zichzelf neemt, — uit zijn evangelisch kader haalt — dan zouden deze mensen kunnen denken: wij hebben geen dokter nodig. De kern van Jezus' prediking tot hen is juist, dat zij Hem wel degelijk nodig hebben, ondanks dat zij zichzelf gezond wanen.
Ik wil er maar mee zeggen: men moet niet op de klank afgaan, doch de woorden binnen het hele verband van het Evangelie verstaan. Dan zegt deze tekst absoluut niets in antwoord op de vraag of je niet eerst je zonde moet kenen, voordat je aan het Evangelie toe bent.
Bij Calvijn toch een andere volgorde?
Er zijn bij Calvijn uitspraken die schijnen te wijzen in de richting van: eerst zondekennis, daarna kennis van het Evangelie. Ik citeer III, 3, 20: „De haat jegens de zonde, die het begin is der boetvaardigheid, opent voor ons de eerste toegang tot de kennis van Christus, die zich aan geen anderen vertoont, dan aan ellendige en terneergeslagen zondaren, die zuchten, bekommerd en belast zijn, hongeren, dorsten en van smart en ellende verkwijnen".
In II, 7, 2 schrijft Calvijn dat de wet gegeven is om dc overtredingen, nl. opdat ze de mensen zou overtuigen van hun verdoemenis en hen daardoor zou verootmoedigen. Dat is de ware en enige voorbereiding om Christus te zoeken. Er zouden uit de Institutie en de commentaren meer dergelijke uitdrukkingen aangehaald kunnen worden.
Deze uitspraken geven ons de indruk dat Calvijn toch een bepaalde, vaste volgorde zoal niet noodzakelijk, dan toch op zijn minst gebruikelijk acht. Calvijn spreekt hier en daar over een beginvrees, die de voorbereiding is tot het geloof. Toch mag men hier uit geen schema afleiden, voor wat de volgorde van onze kennis betreft. Dr. Graafland heeft duidelijk gemaakt dat ook deze beginvrees onderdeel is van het geloof (zie zijn dissertatie, blz. 53, 55).
Calvijn wil van een vast schema niet weten
Het zou beslist in strijd zijn met Calvijns diepste bedoeling om in dez euitspraken een vast schema te zoeken, waarnaar het bij de bekering toe gaat. Dat is daarom beslist onjuist omdat Calvijn de zondekennis tot het geloof rekent. Wie dit stelt doorbreekt wezenlijk dc volgorde problematiek van: eerst zondekennis, daarna geloof.
Bovendien zegt Calvijn, zoals we uit III, 3, 2 zagen, dat alleen hij zich op de boetvaardigheid kan toeleggen, die er van overtuigd is dat hij God toebehoort. Daarvoor is weer nodig de genade te hebben aangegrepen. Boetvaardigheid is vrucht van het geloof, dat de genade omhelst. Calvijn ziet de boetvaardigheid niet aan het geloof voorafgaan. De boetvaardigheid strekt zich over het hele leven uit. Zie III, 3, 20.
Want er is geen geloof zonder boetvaardigheid. Zonekennis hoort erbij, het hele leven door. Dit stelt Calvijn duidelijk. Evenmin als het Evangelie de wet aflost, evenmin houdt de zonde kennis op,
als het geloof er eenmaal is. Het Evangelie brengt ons in aanraking met de wet. Het geloof wordt door zondekennis gekenmerkt.
Ten overvloede geven we Calvijn nogmaals het woord. Hij spreekt in III, 3, 2 over de beginvrees: „Maar het gaat er hier niet over, op hoe verschillende wijzen Christus ons tot Zich trekt of voorbereidt tot de oefening der vroomheid. Ik zeg slechts, dat er geen oprechtheid kan gevonden worden, waar die geest niet heerst, die Hij ontvangen heeft om Hem aan zijn leven mee te delen".
Berouw is vrucht van de Geest van Christus
Zondekennis is er alleen waar de Geest van Christus heerschappij voert over een mens. Een volgorde, een bepaald schema, volgens hetwelk een mens eerst zonde en daarna genade leert kennen, is Calvijn vreemd. Hij laat dat over aan de Heilige Geest. Predikers hebben enkel het Evangelie te brengen. Dan doet de Geest zijn werk.
Zondekennis, verslagenheid voor God, gebed om vergeving — zijn vruchten van de Geest. Door de prediking van het Evangelie van Christus werkt de Geest deze vruchten. Een prediker heeft beide te verkondigen. En de liefde van Christus èn de vrucht die de Geest werkt in waarachtige verbrokenheid voor God! Een prediker heeft niet uit elkaar te halen wat God heeft samengevoegd. Nog . minder heeft een prediker aan de Geest de weg voor te schrijven, waarlangs Hij een mens uit de duisternis tot het licht leidt. Het moge in de 1 zijn van de klare logica van ons denken om te zeggen: als een mens dit niet kent, hoe zal hij aan het andere behoefte hebben. Doch dat is onze logica, onze behoefte om te systematiseren.
Daaraan stoort God Zich niet. Daardoor laat de Geest zich niet dwingen. Predikers hebben het Evangelie te brengen. Dat is met twee woorden te spreken: zonde en genade, veroordeling en vrijspraak, beschuldiging en vergeving. Als één van de beide woorden ontbreekt, dan wordt aan het Evangelie tekort gedaan. Het is aan de Geest hoe een mens deze werkelijkheid leert kennen: wat daarbij in het eerste het zwaarste is en wat later het zwaarste wordt.
Zondekennis kan niet buiten Christus om gaan. Wat zou een mens als hij wel de zonde kende en ver van Christus was? Hij zou in wanhoop de hand aan zijn eigen leven slaan. Buiten Christus om is er geen contact, geen gemeenschap met God mogelijk. Hoe kan men dan spreken van het herstel van de gemeenschap.
Daarom is het God immers te doen, ook als Hij ons beschuldigt. Evangelieprediking moet gericht zijn op het herstel van de gemeenschap met God. Erkenning van onwaardigheid is deel daarvan, doch geen voorwaarde daarvoor. Wie voorwaarden stelt voor de aanvaarding van het Evangelie, vraagt verdiensten. Het Evangelie wil van geen verdienste van 's mensen kant weten. Het zegt juist dat God denkt aan mensen, die geen enkele verdienste hebben; ook niet de mogelijke verdienste dat ze zichzelf in hun zonden hebben Ieren kennen.
De eenheid van zondekennis en geloof ligt in God
- Floe is dit te begrijpen? Het is niet te doorgronden. Het is niet in een logische sluitende formule vast te leggen. Calvijn heeft voor dit geheimenis woorden gebruikt, die niet verbeterd kunnen worden. Ik geef nog een citaat: „Gods kinderen worden gewaar, dat Hij terzelfder tijd vertoornd is op hen of op hun zonden en genadig: want het is geen huichelarij, wanneer zij bidden, dat Hij zijn toorn afwendt, tot wie zij toch met rustig vertrouwen de toevlucht nemen", Institutie III, 2, 12. De eenheid van beide, verootmoediging en vertrouwen, is hier prachtig onder woorden gebracht. Het is God Zelf, de ene waarachtige God, Die veroordeelt én vrijspreekt. In het oordeel hebben we met de genadige God te doen. In de vrijspraak met de God die beschuldigt. God is één. Daarom mag men wet en Evangelie niet uit elkaar halen. Daarom mag men ook niet stellen dat er een lange periode van schuldbesef zou zijn, zonder dat de genade van God gepredikt mocht worden. Predikers hebben de Geest de weg niet voor te schrijven en evenmin de wet (als men begrijpt wat ik in dit verband bedoel.
Hoe de Geest een zondaar roept, is Zijn geheim. Predikers hebben te prediken: zuiver en duidelijk zonde en genade. God is één, toornend en barmhartig. Deze God wil het leven, dat is herstel van de relatie, heil, heelheid in de omgang met Hem.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 mei 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's