ROERING TOT HET AMBT
Wilhelmus a Brakel
Nadat we de vorige keer geluisterd hebben naar wat Calvijn heeft geschreven over de roeping tot het ambt willen we nu aandacht schenken aan wat Brakel hierover gezegd heeft. Hij spreekt uitvoerig over dit onderwerp in zijn „Redelijke Godsdienst", deel I, hoofdstuk 27, dat getiteld is: „Van de regering der kerk en in het bijzonder van de zending der dienaren".
Brakel begint met op te merken: „Tot de inwendige zending behoort niet een extraordinaire inspraak van God. God doet dat nu niet, of zéér zelden, en men heeft daarop niet te wachten. Er zijn andere zaken waardoor men van zijn inwendige roeping kan worden overtuigd".
Welke zaken dat zijn zegt Brakel in het vervolg. Ik wil zijn vijf punten wat verkort en met mijn eigen woorden weergeven.
1) Er moet kennis zijn van het ambt en wat het betekent dienstknecht van Christus te zijn, het Evangelie te verkondigen en mensen te brengen tot Christus, bedroefden te troosten, tragen op te wekken, afgedwaalden terecht te brengen, huichelaars te ontdekken, de waarheid te verdedigen tegen dwaling, enzovoorts.
2) Wie denkt geroepen te zijn moet ook enigszins overtuigd zijn van eigen bekwaamheid tot dat werk. Dat hij er uit ervaring over kan spreken en in staat is zijn gedachten daarover uit te drukken, ook dat hij een verstaanbare stem heeft. Al moet de beste zeggen: wie is tot deze dingen bekwaam? — toch moet hij bij zichzelf enige geschiktheid ontdekken.
3) Er moet ook zijn: a) liefde tot Christus om Zijn Naam bekend te maken, b) liefde tot de Kerk om die als een reine bruid aan Christus voor te stellen, c) liefde tot de mensen om onbekeerden uit het vuur te rukken en bekeerden te versterken en te vertroosten.
4) Men moet bereid zijn zichzelf te verloochenen. W^ie het ambt misbruikt om tot eer en aanzien onder de mensen te komen kan beter schoenlapper worden!
5) Er moet lust en liefde zijn tot het werk. Een voortdurende „prikkeling" om zich tot dat werk aan de Heere op te offeren. Ook een voortdurende bezorgdheid over de vraag of men wel geroepen is. En vrees voor bij-oogmerken, voor de zwaarte van het werk en voor eigen onbekwaamheid.
Wie deze dingen bij zichzelf constateert, zegt Brakel, mag tot de conclusie komen dat hij tot deze heilige dienst geroepen is.
Evenwichtig
Het valt altijd weer öp, niet alleen in dit citaat bij Brakel, maar ook bij vele andere mannen van de Nadere Reformatie, hoe evenwichtig zij over deze dingen hebben gedacht en gesproken. Enerzijds zijn de eisen die worden gesteld niet gering. Er moet liefde zijn tot Christus, liefde tot de Kerk, liefde tot de medemens. Men moet de Heere kennen en uit eigen ervaring kunnen spreken over de verborgen omgang met God. Terecht, want hoe zal men een ander aanprijzen wat men zelf niet kent? In dit verband maakt Justus Vermeer de rake opmerking: als een koning ambassadeurs zendt naar een ander land, dan kiest hij die niet uit zijn vijanden, want die zouden zijn koninkrijk verraden! (Verklaring van de Heid. Cat., Zondag 38)
En toch worden deze eisen niet gesteld om iemand af te schrikken. Want wanneer de gedachte zou opkomen: Wie is tot deze dingen bekwaam? — dan stelt Brakel heel nuchter: er moet enige geschiktheid zijn, men moet zijn gedachten kunnen ordenen, men moet een redelijk verstaanbare stem hebben! Immers, wie door de Heere geroepen wordt ontvangt ook van Hem de bekwaamheid tot dat werk.
En — wat ook belangrijk is — men moet met deze dingen werkzaam zijn voor het aangezicht van God. Men moet de begeerte tothet ambt steeds weer aan de Heere bekend maken en als in de tegenwoordigheid Gods zich de vraag stellen of men wel geroepen is tot dat ambt en of men niet zichzelf zoekt!
Bevestigingsformulier
Al deze zaken vinden we ook kernachtig verwoord in het klassieke formulier voor de bevestiging van een dienaar des Woords. In de „onderwijzing" wordt allereerst opgemerkt dat God, Die uit het verdorven menselijk geslacht een gemeente roept en vergadert tot het eeuwige leven, „door een bijzondere genade daartoe gebruikt de dienst van mensen". Daarna wordt uitvoerig, gesproken over „wat dit heilig ambt medebrengt". Hel is het werk van een herder die de kudde weidt. Als voornaamste werkzaamheden van het herdersambt worden dan genoemd: de bediening van het Woord Gods, de aanroeping van de Naam des Heeren in het openbare gebed, het uitreiken van de sacramenten en (samen met de ouderlingen) opzicht te houden over de gemeente.
Nadat dan de bevestiging heeft plaats gehad volgt de „vermaning", waaruit wij citeren:
„Zo heb dan nu, geliefde broeder en mededienaar in Christus, acht op uzelf en op de gehele kudde, waarover de Heilige Geest u tot een opziener gesteld heeft, om de gemeente van God te weiden die Hij verkregen heeft door het bloed van Zijn eigen Zoon. Heb Christus lief, en weid Zijn schapen, hebbende opzicht daarover, niet uit dwang, maar gewillig; niet om vuil gewin, maar met een volvaardig gemoed; niet als heerschappij voerende over het erfdeel des Heeren, maar als een voorbeeld der kudde. Wees een voorbeeld voor de gelovigen, in het woord, in de wandel, in de liefde, in de Geest, in geloof, in reinheid. Houd aan in het lezen, vermanen en leren, en verzuim niet de gave die u gegeven is. Bedenk deze dingen en wees hierin bezig, opdat uw toenemen in alles openbaar zij. Heb acht op de eer, volhard daarin. Lijd geduldig alle verdrukkingen als een goed krijgsknecht van Christus. Deze dingen doende zult gij uzelf behouden en die u horen. En als de Overste Herder zal verschenen zijn zult gij de onverwelkelijke kroon der heerlijkheid behalen".
En toch ...
Ik denk dat we met de vraag of we werkelijk geroepen zijn tot het ambt nooit helemaal klaar komen. Trouwens, dat geldt niet alleen de vraag naar de roeping tot het ambt, dat geldt voor heel onze persoonlijke verhouding tot de Heere.
Fen enkel voorbeeld. De Heere roept ons
om Zijn Naam te belijden voor de mensen. Maar wie van de belijdenis-catechisanten zal durven zeggen: „Ik voldoe aan de voorwaarden om belijdenis te doen"? Als het „waarheid in het binnenste" is, zal het veel meer geschieden in de geest van: „Heere, tot Wie zullen we anders heengaan? "
En wanneer de Avondmaalstafel staat aangericht en de nodiging uitgaat, wie zal dan van zichzelf durven zeggen: „Ik ben een ware Avondmaalganger"? Maken we die gang niet veel meer zoals koningin Esther: „Ik zal toch tot de Koning gaan, en wanneer ik dan omkom, zo kom ik om"?
Zo staat het nu ook met de roeping. Van ons uit kan het nooit, het is alleen mogelijk vanuit Hèm. Wie op zichzelf ziet en op de zwaarte van het ambt, die moet zeggen Wie is tot deze dingen bekwaam? En toch mogen we weten: het is Israëls God Die krachten geeft. Ook wij hebben een hart dat afkerig is van de Heere en van Zijn dienst. En toch is er het gebed: „Leer mij, o God van zaligheden, mijn leven in Uw dienst besteden". En wie, die zijn eigen hart kent, zal zeggen dat hij vrij is van alle zelfbedoelingen? En toch leeft het in datzelfde hart: „Niet ons, o Heere, niet ons, maar Uw Naam geef eer!"
Dat is die wonderlijke tegenstrijdigheid die we vinden in het leven van Jeremia. Hij had er genoeg van en zei: „Ik zal aan Hem niet meer denken en in Zijn Naam niet meer spreken". Maar het werd in zijn ziel als een brandend vuur...
En zo komen dienaren en aanstaande dienaren van het Woord — trouwens ook gemeenteleden — nooit uit boven het gebed: „Doorgrond me en ken mijn hart, beproef me en ken mijn gedachten en zie cf b.'j mij een schadelijke weg is en leid me op de eeuwige weg".
Vragen
Nu resten me nog een paar vragen die ik reeds in het begin heb opgeworpen. We zullen proberen er volgende keer nader op in te gaan. W. v. G.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 25 april 1980
Gereformeerd Weekblad | 12 Pagina's